Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Verwijzingszaak Hoge Raad 23 januari 2009, nr. 43.299.
Een BV pretendeert sinds 27 maart 1991 alle aandelen in een Poolse vennootschap (E) te bezitten. Zij heeft in 1992 fl. 250.000 als vrijgesteld dividend van E verantwoord. Na verloop van tijd is door de belastingdienst geconstateerd dat tussen de BV en E geen aandeelhoudersrelatie bestaat en daarom geen sprake kan zijn van toepasselijkheid van de deelnemingsvrijstelling. Het geld bleek afkomstig te zijn van winst die de BV behaald heeft met Pools-Russische handelstransacties. Op 7 augustus 2004 is een navorderingsaanslag opgelegd voor het geboekte Poolse dividend dat bij de primitieve aanslag onbelast is gelaten. Deze navorderingsaanslag heeft Hof Amsterdam vernietigd. Het oordeelde dat de verlengde navorderingstermijn voor in het buitenland opgekomen voordelen niet dient te worden toegepast als de inspecteur reeds vóór het einde van de normale navorderingstermijn over alle gegevens beschikte om een navorderingsaanslag op te leggen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Amsterdam vernietigd omdat de wettekst een dergelijke toepassing van de verlengde navorderingstermijn niet toelaat en ook de wetsgeschiedenis niet tot een dergelijke beperking leidt. De zaak is verwezen naar Hof Den Haag. Het verwijzingshof stelt vast dat de directeur van de BV de opbrengst van de Pools-Russische handelstransactie in 1992 gestort heeft op een bankrekening die door de BV wordt aangehouden voor haar bedrijfsontvangsten. Het verwijst voorts naar een arrest van 7 oktober 2005, nr. 40.988 waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat in het geval een uit het buitenland stammend inkomensbestanddeel rechtstreeks door de buitenlandse debiteur is overgemaakt naar de Nederlandse bankrekening die de belastingplichtige in alle openheid naar de belastingdienst aanhield voor haar bedrijfsontvangsten, artikel 16, vierde lid, AWR op het aldus verkregen en betaald bestanddeel naar zijn strekking niet van toepassing is. Gelet op dit arrest oordeelt het Hof dat in het onderhavige geval geen sprake is van een in het buitenland opgekomen inkomensbestanddeel. Aan dit oordeel doet niet af dat de opbrengst niet rechtstreeks door de buitenlandse debiteur maar door tussenkomst van de directeur van de BV is gestort op haar bankrekening. Dit leidt ertoe dat de navorderingsaanslag wordt vernietigd wegens het verstrijken van de normale navorderingstermijn.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1992
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
22 september 2009
Rolnummer
09/00067
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ8428

Naar de bovenkant van de pagina