Direct naar content gaan

Samenvatting

J. van der Steen was directeur en enig aandeelhouder van zijn BV, die schoonmaakdiensten verrichtte. Als directeur genoot hij een salaris en vakantiegeld. Toen de BV eind 2002 haar schulden niet kon betalen werd op 5 januari 2005 haar faillissement uitgesproken. Van der Steen vroeg toen een eigen BTW-nummer aan omdat hij met zijn BV geen fiscale eenheid wenste te vormen. Dat weigerde de inspecteur. Het Hof beslist dat deze directeur/ enig aandeelhouder geen zelfstandige is in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn omdat in lid 4, eerste alinea werknemers en anderen die in ondergeschiktheid werkzaam zijn niet als zelfstandigen worden erkend. Voor dat oordeel stelt het Hof vast dat Van der Steen (1) de enige was die voor de BV werkte maar de contracten op naam van de BV stonden, (2) niet op eigen naam werkte en (3) geen bedrijfsrisico liep. Dat Van der Steen niet als zelfstandige wordt aangemerkt en Asscher in het arrest van 27 juni 1996 zaak C-107/94 wel vloeit volgens het Hof voort uit de omstandigheid dat het hier enkel om de BTW-belastingplicht gaat en in die eerdere arresten om het vrije verkeer van personen.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2004 e.v.
Instantie
HvJ
Datum instantie
18 oktober 2007
Rolnummer
C-355/06
ECLI
ECLI:EU:C:2007:615
bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=7&lid=2,bwbr0002629&artikel=7&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina