Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Het Hof had geoordeeld dat tussen een BV en een (gefailleerde) afnemer overeenstemming was bereikt dat de nog openstaande facturen als voldaan zouden worden aangemerkt, als die afnemer de door hem aan een derde verstrekte lening niet meer als openstaand zou aanmerken en dat de drie partijen zich nadien aan die afspraak hadden gehouden.
Het Hof had op die grond geoordeeld dat niet sprake was van een situatie waarin de desbetreffende facturen onbetaald waren gebleven en in de zin van artikel 29, lid 1, letter a OB de vergoeding niet was ontvangen. De BV had de op die facturen betaalde OB derhalve niet teruggekregen.
De Hoge Raad leidt uit deze uitspraak af dat het Hof de stelling van de BV had verworpen dat helemaal geen “compensatie” had plaatsgevonden van de nog openstaande facturen met de aan de door de afnemer aan de derde verstrekte lening. Ten bewijze van die stelling had de BV echter aangeboden om door middel van getuigen, te weten de curatoren in het faillissement van de afnemer, het bewijs te leveren dat inderdaad van “compensatie” geen sprake was geweest. De Hoge Raad beslist dat het Hof zonder nadere redengeving aan dat aanbod niet had mogen voorbij gaan en casseert de uitspraak met verwijzing.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1991
Instantie
HR
Datum instantie
22 oktober 2004
Rolnummer
40.269
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AR4374

Naar de bovenkant van de pagina