Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Onderwerp van deze conclusie is de fiscale eenheid als bedoeld in artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting. X BV is één van de drie 100%-dochters van een houdstervennootschap. Deze houdstervennootschap vormt met haar beide andere dochters een fiscale eenheid. X BV is hierin niet gevoegd, haars inziens ten onrechte. De procedure spitst zich toe op de vraag of X BV in economisch opzicht voldoende nauw verbonden is met de fiscale eenheid om ook daarvan deel uit te maken. Tussen partijen is in confesso dat aan de overige (materiële) voorwaarden voor de vaststelling van een fiscale eenheid - de verbondenheid in financieel en organisatorisch opzicht - is voldaan. X BV levert tegen vergoeding warmte, koude, elektriciteit en gekoeld water aan winkels in een winkelcentrum waar ook een tot de fiscale eenheid behorende supermarkt gevestigd is en aan de boven het winkelcentrum gelegen appartementen. De fiscale eenheid is met circa 22% van X BV’s omzet haar grootste afnemer. De fiscale eenheid en X BV hebben enige klanten gezamenlijk (door X BV berekend op 3,3%). De Rechtbank in Arnhem heeft geoordeeld dat de tussen X BV en de fiscale eenheid vastgestelde economische verwevenheid ter grootte van maximaal 25,3% niet voldoende is om X BV tot de fiscale eenheid te kunnen rekenen. Tegen deze uitspraak heeft X BV sprongcassatie ingesteld.
A-G van Hilten meent dat X BV terecht niet met de overige vennootschappen tot de fiscale eenheid is gerekend. Het oordeel van de Rechtbank dienaangaande is naar het oordeel van de A-G juist, en niet onvoldoende gemotiveerd of onbegrijpelijk. Conclusie: cassatieberoep ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
A-G
Datum instantie
29 november 2012
Rolnummer
11/05105
ECLI
ECLI:NL:PHR:2012:BY7670
bwbid=bwbr0&artikel=7

Naar de bovenkant van de pagina