Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Met dagtekening 7 juli 2001 had de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag Vpb 1999 van een BV tevens een boete opgelegd van fl. 1.750. Dit vanwege het feit dat de aangifte niet binnen de gestelde termijn was ingediend.
De BV was het hier niet mee eens wegens het ontbreken van de mogelijkheid om de boetebeschikking in twee feitelijke instanties te laten beoordelen. Volgens de BV is dat in strijd met artikel 14, lid 5 van het IVBPR. Het Hof had het beroep van de BV ongegrond verklaard. Ook het hiertegen ingestelde cassatieberoep wordt verworpen. Ook al zou Nederland met betrekking tot de mogelijkheden van rechterlijke toetsing van fiscale boetes nalatig zijn in de naleving van het IVBPR, dan volgt daaruit nog niet zonder meer dat een opgelegde boete niet in stand kan blijven, aldus de Hoge Raad.
De Raad stelt vast dat er op 20 oktober 2003 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend dat erin voorziet dat er binnen afzienbare tijd een tweede feitelijke instantie in belastingzaken, waaronder fiscale boetezaken wordt ingevoerd.
In dat geval is er geen sprake van een situatie waarbij de wetgever berust in het bestaan van een schending van het IVBPR. Voor de rechter is er dan geen taak weggelegd.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
23 januari 2004
Rolnummer
38.923
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AO2281

Naar de bovenkant van de pagina