Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(62)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De moeder van een vrouw is op 1 november 2010 overleden. Tot haar nalatenschap behoorde een woning. De erfgenamen hebben de woning op 17 februari 2011 verkocht voor € 348.000. Bij vaststelling van de aanslag successierecht is de woning in aanmerking genomen voor de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2009 ad € 395.000 (conform artikel 21, vijde lid SW). De vrouw bepleit dat de waarde van de woning moet worden gesteld op de waarde in het economische verkeer op de overlijdensdatum (conform de hoofdregel van artikel 21, eerste lid SW).
Rechtbank Den Haag heeft het beroep van de vrouw ongegrond verklaard. De vrouw heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank sprongcassatie ingesteld.
Advocaat Generaal IJzerman is het niet eens met het betoog van de vrouw dat artikel 21, vijfde lid SW in het onderhavige geval niet van toepassing is omdat de woning niet in gebruik was als woning. Maatgevend is hoe de woning tot het moment van overlijden van erflater werd gebruikt.
Ook het betoog van de vrouw dat bij het ontbreken van een toepasselijke wettelijke rangorderegeling, het eerste lid van artikel 21 Sw hier voorgaat op het vijfde lid, is volgens de A-G onjuist. De bijzondere waarderingsregel voor verkrijging van een woning van het vijfde lid prevaleert boven toepassing van de algemene waarderingsregel van het eerste lid.
Anders dan de vrouw meent is volgens A-G IJzerman artikel 21, vijfde lid SW voorts niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol. Gezien de ruime beoordelingsvrijheid heeft de wetgever in redelijkheid kunnen oordelen dat met het gebruik van een waarde gepeild naar een datum van tussen de 12 en 24 maanden voor het moment van verkrijging het algemeen belang wordt gediend en dat er een redelijke verhouding bestaat tot de bescherming van de rechten van een individu. De wettelijke regeling kan voor belanghebbenden gunstig of ongunstig uitwerken, afhankelijk van de vraag of de woningmarkt is opgelopen of gedaald tussen de eerdere peildatum en de latere datum van verkrijging. In het onderhavige geval zou volgens de vrouw het effectieve tarief 7,27% belopen wanneer de woning voor de waarde in het economische verkeer in de heffing zou worden betrokken. Door de WOZ-waarde te gebruiken is dat effectieve tarief volgens de vrouw 9,38%. Uitgaande van die percentages kan de A-G hier onmogelijk een buitensporige last in zien als bedoeld in het toetsingskader van artikel 1 Eerste Protocol.
Tenslotte verwerpt de A-G het betoog van de vrouw dat het ontbreken van een tegenbewijsregeling in strijd is met de bedoeling van de wetgever.
De conclusie strekt ertoe dat het casssatieberoep ongegrond dient te worden verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Schenk- en erfbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
A-G
Datum instantie
12 november 2013
Rolnummer
13/00455
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:1312
bwbid=bwbr0&artikel=21

Naar de bovenkant van de pagina