Direct naar content gaan

Samenvatting

Op verzoek van de Hoge Raad beslist het Hof van Justitie EG dat een echtpaar dat in maart 1997 een vakantiebungalow had gekocht deels voor de verhuur en deels voor eigen gebruik, de voordruk voor 100% mag aftrekken. De bungalow wordt in het kader van een "vakantiebestedingsbedrijf" voor 87,5% van de tijd voor korte perioden met OB verhuurd en voor 12,5% van de tijd voor privé-doeleinden gebruikt. Naar de Nederlandse regels kon slechts 87,5% van de voordruk worden afgetrokken en het echtpaar wenste 100%. Het Hof verwijst in zijn arrest naar zijn opvatting dat een investeringsgoed dat deels voor een onderneming en deels voor privé-gebruik bestemd is naar keuze van de investeerder geheel als ondernemingsvermogen, geheel als privé-vermogen en deels als ondernemingsvermogen en deels als privé-vermogen kan worden aangemerkt. In het eerste geval kan de voordruk voor 100% worden afgetrokken, in het tweede geval in het geheel niet en in het derde geval voor het aan de onderneming toegerekende gedeelte. Naar die opvatting mocht het echtpaar de bungalow geheel als ondernemingsvermogen aanmerken en de voordruk voor 100% aftrekken. De Nederlandse OB kende echter voorafgaand aan de invoering van de Zesde richtlijn voor investeringsgoederen bestemd voor gemengd gebruik in algemene zin een verplichte splitsing in een ondernemingsdeel en een privé-deel. Nederland beriep zich op een bepaling van de Zesde richtlijn waarin oude regelingen werden gesauveerd. Het Hof oordeelt echter dat die oude regelingen in overeenstemming dienden te zijn met de voorschriften van de Tweede richtlijn waarin de BTW aanvankelijk was geregeld. In die richtlijn stond dat de lidstaten voor bepaalde investeringsgoederen een eigen regeling mochten treffen. Dat hield volgens het Hof niet in dat zij in algemene zin van de richtlijn mochten afwijken. De Nederlandse regeling houdt daarom geen stand en het echtpaar heeft dus recht op 100% aftrek van de voordruk.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1997
Instantie
HvJ
Datum instantie
14 juli 2005
Rolnummer
C-434/03
ECLI
ECLI:EU:C:2005:463
bwbr0002629&artikel=3,bwbr0002629&artikel=3&lid=3,bwbr0002629&artikel=4,bwbr0002629&artikel=4&lid=2,bwbr0002629&artikel=7&lid=1,bwbr0002629&artikel=15,bwbr0002629&artikel=15&lid=1,bwbr0002629&artikel=16a

Naar de bovenkant van de pagina