Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een man bezit in de loop van 1996 nog alle aandelen in een BV. Eind 1996 vervreemdt hij al die aandelen, die een nominale waarde hebben van fl. 50.000, aan een bank. Voorafgaand aan die vervreemding zijn de aandelen verdeeld in één gewoon aandeel van fl. 1 en 49.999 cumulatief preferente aandelen van fl. ,1 die recht geven op een dividend van 5%. Voorts zijn toen 49.999 winstrechten uitgegeven. Het vermogen ad rond fl. 24 miljoen is vervolgens in een dochtermaatschappij van de BV ondergebracht waarin de man de twee prioriteitsaandelen krijgt die hem weliswaar nauwelijks vermogensaanspraken op die dochtermaatschappij geven maar wel een vergaande controle. In 1997 vormden winstrechten zelfstandig geen aanmerkelijk belang meer, maar dat is met ingang van 1998 gerepareerd. Bij die reparatie is aan deze winstbewijzen geen fictieve kostprijs toegekend. Eind 1997 vervreemdt de man zijn winstbewijzen en acht de opbrengst onbelast. Het Hof acht die opbrengst wel als aanmerkelijk belangwinst belast en wel omdat het er bij wijze van niet ontzenuwd vermoeden van uitgaat dat aan de bank in 1998 een “vaste toezegging” met betrekking tot de verkrijging van de winstbewijzen is gedaan.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
25 februari 2003
Rolnummer
02.00823
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AF5809

Naar de bovenkant van de pagina