Metadata
Sprake van met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing
Hof Den Haag, 13 oktober 2009
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(349)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
De exploitant van een computerservicebureau heeft in 2003 uit Japan royalty’s ontvangen en in zijn aangifte reductie ter voorkoming van dubbele belasting geclaimd ter zake van die royalty’s. Bij de aanslagregeling is een fout gemaakt waardoor als aftrek elders belast inkomen een bedrag van 143.333 euro in aanmerking is genomen in plaats van 28.204 euro. In geschil is of deze fout met navordering kan worden hersteld. Het Hof leidt uit een aantekening van de voldoende deskundig behandelend ambtenaar af dat hij de bedoeling had om de aftrek correct toe te passen. Dit is echter niet op de juiste wijze in de opgelegde aanslag tot uitdrukking gekomen. In zoverre bevatte het aanslagbiljet een discrepantie tussen hetgeen de inspecteur heeft bedoeld en hetgeen in het biljet is vastgelegd. De omstandigheid dat de inspecteur een eerder gemaakte invoerfout daarbij uiteindelijk niet heeft hersteld, doet daaraan niet af. Er is sprake van een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing. Gelet op het verschil in het te betalen belastingbedrag had de belastingplichtige voorts onmiddellijk moeten begrijpen dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag een vergissing heeft begaan. De navorderingsaanslag is terecht opgelegd.BRON
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht,
enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/6054 IB/PVV
Uitspraakdatum: 8 augustus 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z.],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [P.],
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € [bedrag] en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.033. In de navorderingsaanslag is de bij de definitieve aanslag in aanmerking genomen aftrek elders belast ten bedrage van € [bedrag] verminderd tot € [bedrag].
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 juni 2006 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 4 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank op 5 juli 2006, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2007 te 's-Gravenhage.
1.6. Eiser is daar in persoon verschenen, evenals zijn [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigden].
1.7. Eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
1.8. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiser.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiser exploiteert een computerservicebureau in de vorm van een eenmanszaak. In het jaar 2003 heeft eiser in het kader van zijn onderneming onder andere royalty's uit Japan ontvangen ten bedrage van € [bedrag].
2.2. Op grond van het eerste en tweede lid van artikel 13 van de Overeenkomst tussen de regering van Japan en de regering van het Koninkrijk der Nederlanden tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (hierna: het Verdrag) mogen de royalty's afkomstig uit Japan en betaald aan een inwoner van Nederland in Nederland worden belast, waarbij ook Japan overeenkomstig de wetgeving van Japan over de royalty's mag heffen. De in Japan geheven belasting mag echter 10 percent van het bruto-bedrag van de royalty's niet overschrijden.
2.3. Overeenkomstig artikel 24, lid 2, sub c, van het Verdrag, verleent Nederland voor de uit Japan ontvangen royalty's een vermindering op de Nederlandse belasting. Het bedrag van deze vermindering is gelijk aan het bedrag van de Japanse belasting. De vermindering overschrijdt echter niet dat deel van de Nederlandse belasting, zoals deze berekend is vóór het verlenen van de vermindering dat aan bedoelde bestanddelen van het inkomen kan worden toegerekend.
2.4. Eiser heeft op 17 september 2004 aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2003 gedaan, waarbij hij in verband met zijn uit Japan ontvangen royalty's overeenkomstig het Verdrag een aftrek elders belast van € [bedrag] in aanmerking heeft genomen.
2.5. Aan eiser is met dagtekening 24 november 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2003 opgelegd. Bij de vaststelling van die aanslag is ter zake van de ontvangen royalty's een aftrek elders belast van € [bedrag] in aanmerking genomen, zijnde het bedrag van de Nederlandse belasting, zoals deze berekend is vóór het verlenen van de vermindering, dat aan de royalty's kan worden toegerekend.
2.6. Met dagtekening 9 februari 2006 is aan eiser een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2003 opgelegd, waarbij de aftrek elders belast werd teruggebracht tot € [bedrag], zijnde de in Japan volgens het Verdrag geheven belasting van 10% van de royalty's.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of er sprake is van een schrijf- of tikfout of een daarmee gelijk te stellen vergissing die navordering rechtvaardigt.
3.2. Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.
3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag.
3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen behelst de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, verweerder de te weinig geheven belasting kan navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.2. Het staat vast dat eiser een juiste aangifte heeft gedaan. Ook staat vast dat eiser niet te kwader trouw heeft gehandeld en dat verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met het feit dat de aftrek elders belast € [bedrag] had moeten bedragen.
4.3. Indien echter een aanslag te laag is vastgesteld, niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van verweerder in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat verweerder wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt - waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond -, is overeenkomstig de hoofdregel navordering toegestaan. Op aan het aanslagbiljet te ontlenen vertrouwen kan een belastingplichtige zich in een dergelijk geval niet met vrucht beroepen (Hoge Raad 8 augustus 2003, nr. 37 570, BNB 2003/345).
4.4. Door eiser is gesteld dat de aangifte door een ongeschoolde medewerker is ingevoerd in het systeem. Na de invoering van de gegevens werd door het geautomatiseerde systeem een uitworpformulier aangemaakt met de melding dat een aantal posten, waaronder inkomsten (box 1) uit het buitenland, vanwege een fout moet worden beoordeeld door een geschoolde medewerker, hetgeen ook is geschied. De fout bij de inkomsten (box 1) uit het buitenland zou volgens de door die geschoolde medewerker op het uitworpformulier handgeschreven aantekening de noemer van de breuk - bedoeld wordt de breuk waarmee berekend wordt het deel van de totale Nederlandse belasting dat aan de royalty's kan worden toegerekend - van de berekening van de voorkoming dubbele belasting betreffen. De behandelende medewerker heeft ten tijde van de aanslagregeling op het uitworpformulier tevens aangegeven dat ter zake van € [bedrag] uit Japan maximaal 10% van het bedrag aan aftrek elders belast in aanmerking mag worden genomen. Bij de uitgevoerde controle heeft die medewerker eerst het bedrag van aftrek elders belast in de aangifte zelf gecontroleerd en geconstateerd dat de aangifte het juiste bedrag vermeldde. Bij het doorlopen van de schermen van de aanslag in de computer heeft de medewerker de noemer van de breuk gecontroleerd en ongewijzigd gelaten. Uit de uitkomst van de breuk blijkt dat de noemer het juiste bedrag vermeldde. Hierna is de oplettendheid van de behandelende medewerker volgens verweerder afgenomen, want bij de definitieve uitkomst van de berekening van de voorkoming dubbele belasting is over het hoofd gezien dat de uitkomst van de breuk niet werd beperkt tot 10% van het totale bedrag aan royalty's, zoals, volgens de aantekeningen op het uitworpformulier, wel de bedoeling was.
4.5. De rechtbank acht aannemelijk dat de aanslagregeling is geschied op de wijze zoals opgenomen onder 4.4. Zij acht ook aannemelijk dat de aantekening op het uitworpfomulier, dat maximaal 10% van het bedrag uit Japan in aanmerking kan worden genomen, daarop is geplaatst ten tijde van de aanslagregeling begin september 2005. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat door de behandelend medewerker van verweerder ten aanzien van het maximale in aanmerking te nemen bedrag aftrek elders belast een rechtens juiste conclusie is getrokken en dat het onjuiste bedrag, welk aan aftrek elders belast uiteindelijk in aanmerking is genomen, niet het gevolg is van een onjuist inzicht van die behandelend ambtenaar in de feiten of in het recht, maar het gevolg is van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat die ambtenaar wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd.
4.6. De rechtbank is tevens van oordeel dat het eiser redelijkerwijs kenbaar is geweest dat bij de totstandkoming van de primitieve aanslag een fout was gemaakt. Uit het als bijlage bij het beroepschrift gevoegde fiscale rapport blijkt dat de hoogte van de uit de aangifte voortvloeiende belastingschuld is berekend. Gelet op het grote verschil tussen de aldus berekende belasting en het bedrag dat bij de primitieve aanslag als te betalen belasting is vastgesteld moet het eiser redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat die aanslag in zoverre onjuist was vastgesteld.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00550
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 13 oktober 2009
op het hoger beroep van [X] te [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 augustus 2007, nummer AWB 06/6054 IB/PVV, betreffende na te melden aan hem door de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Zuidwest, opgelegde navorderingsaanslag.
Aangifte, aanslag, navorderingsaanslag, bezwaar en geding in eerst aanleg
1.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2003 een aangifte in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ingediend naar een verzamelinkomen van € 1.615.685, waarin begrepen een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.594.652. In het aangiftebiljet heeft belanghebbende onderdeel 42, luidend: "Als u over 2003 in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting", als volgt ingevuld:
"(...)
Omschrijving inkomsten box 1 : Toyota
Inkomsten: : 282044
Ingehouden bronbelasting: : 28204
Landcode: : JPN
(...)"
1.2. Met dagtekening 24 november 2005 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbare inkomen uit werk en woning en het verzamelinkomen is vastgesteld overeenkomstig de aangifte. Het totaalbedrag van de inkomstenbelasting en premie is vastgesteld op € 828.739, op welk bedrag, naast een gecombineerde heffingskorting van € 2.870, een aftrek elders belast in mindering is gebracht van € 143.333.
1.3. Vervolgens heeft de Inspecteur, met dagtekening 9 februari 2006, een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de aftrek elders belast nader is vastgesteld op nihil en daartegenover een aftrek buitenlandse bronheffing van € 28.204 in aanmerking is genomen. Tevens is € 10.222 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 22 april 2009, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende exploiteert een computerservicebureau in de vorm van een eenmanszaak. In het onderhavige jaar heeft hij in het kader van zijn onderneming royalty's genoten van een onderneming gevestigd in Japan, tot een bruto-bedrag van € 282.044. Bij de uitbetaling hiervan is € 28.204 aan bronbelasting ingehouden.
3.2. De gegevens van het aangiftebiljet zijn door een niet fiscaal geschoold medewerker aan de hand van de zogenoemde Gebruikersinstructie FVC ABS IB 2003 ingebracht in het elektronische systeem van de Belastingdienst. De aangifte is vervolgens uitgeworpen voor controle. Op het zogenoemde Uitworpformulier IB 2003 met datum 2 februari 2005 staat als instructie aan de behandelend ambtenaar van het belastingkantoor in Goes onder meer vermeld: "beoordeel inkomsten (box 1) uit het buitenland". Daarachter is met de hand bijgeschreven: "282044 uit Japan max 10% v/h bedrag". Achter de tekst "Afwijkende behandeling uitworp gewenst" is op dit uitworpformulier geschreven "(noemer onjuist)". Het zogenoemde Handboek Administratie Particulieren bevat de toetsinstructie aan de behandelend ambtenaar voor het invullen van de CD-schermen ten behoeve van de aanslagregeling.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Voorts is in geschil of met recht heffingsrente in rekening is gebracht.
4.2. Belanghebbende neemt het standpunt in - zakelijk en kort weergegeven - dat sprake is van een ambtelijk verzuim. De Belastingdienst heeft ervoor gekozen de gegevens uit de aangifte door een niet fiscaal geschoold medewerker te laten overnemen en na uitworp heeft de behandelend ambtenaar onvoldoende gecontroleerd of deze gegevens op juiste wijze waren verwerkt. Het controlemechanisme bij de Belastingdienst is onvoldoende. Een en ander vormt een ambtelijk verzuim. Voorts was het aan belanghebbende bij ontvangst van het aanslagbiljet niet terstond duidelijk dat dit een fout bevatte. Subsidiair voert belanghebbende aan dat in ieder geval de beschikking heffingsrente dient te worden vernietigd, aangezien op juiste wijze aangifte is gedaan.
4.3. De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken.
Conclusies van partijen
5.1. De conclusie van belanghebbende is dat primair de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd en subsidiair de beschikking inzake de heffingsrente.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Het Hof acht aannemelijk dat de in 3.2 vermelde aantekeningen door de behandelend ambtenaar op het uitworpformulier zijn geschreven toen hij controleerde of de aftrek elders belast op de juiste wijze was berekend. Voorts neemt het Hof als vaststaand aan dat deze ambtenaar, alhoewel fiscaal voldoende deskundig, op dat tijdstip de vermelding van het buitenlandse inkomen op een verkeerde regel niet heeft gecorrigeerd. Uit de aantekening " 282044 uit Japan max 10% v/h bedrag" kan slechts worden afgeleid dat het de bedoeling van de Inspecteur was dat de aftrek overeenkomstig het bepaalde in de tweede volzin van onderdeel c, van het tweede lid van artikel 24 van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Japan tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, zou worden vastgesteld op het bedrag van de Japanse belasting. In zoverre bevatte het aanslagbiljet een discrepantie tussen hetgeen de Inspecteur heeft bedoeld en hetgeen in het biljet is vastgelegd. De omstandigheid dat de inspecteur de eerder gemaakte invoerfout daarbij uiteindelijk niet heeft hersteld, doet daaraan niet af. Er is sprake van een met een schrijf- of tikfout gelijk te stellen vergissing.
6.2. Voor navordering van het bij de aanslag te weinig geheven bedrag aan belasting is in het geval als het onderhavige voorts noodzakelijk dat belanghebbende bij ontvangst van het aanslagbiljet terstond moet hebben begrepen dat het hier een vergissing betrof.
In het aan belanghebbende door zijn belastingadviseur uitgebrachte Fiscaal Rapport is onder meer het volgende vermeld:
"(...)
Verschuldigde inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 825.869
Af: reductie elders belast Box 1, zie bijlage 3 28.204
797.665
Af: overige voorheffingen 170
797.495
Af: voorlopige aanslagen 512.875
Te betalen: 284.620
(...)"
In bijlage 3 zijn de gegevens opgenomen die betrekking hebben op de elders belaste inkomsten. Daarin is onder meer vermeld:
"(...)
Reductie elders belast
Verrekenbare bronbelasting 28.204"
Op het aan belanghebbende toegezonden aanslagbiljet staat een te betalen bedrag aan belasting en premie vermeld van per saldo € 183.050 (met inbegrip van € 13.559 in rekening gebrachte heffingsrente). In de op dit biljet opgenomen toelichting op de inkomstenbelasting box 1 is als aftrek elders belast inkomen een bedrag van € 143.333 vermeld. Het Hof acht het verschil in het te betalen belastingbedrag (ruim € 100.000) zowel absoluut als relatief zodanig hoog dat belanghebbende onmiddellijk moet hebben begrepen dat de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag een vergissing heeft begaan.
6.3. Het in 6.1 en 6.2 overwogene brengt mee dat de navorderingsaanslag met recht is opgelegd.
6.4. Met betrekking tot de heffingsrente overweegt het Hof dat tegen de beschikking heffingsrente geen bezwaar is gemaakt. Op die grond kan het Hof niet toekomen aan een beoordeling van de vordering tot vernietiging van deze beschikking.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoel in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart belanghebbende niet-ontvankelijk in het bezwaar tegen de beschikking heffingsrente.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, J.W. baron van Knobelsdorff en H. Pijl, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 13 oktober 2009 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Metadata
Rubriek(en)
InkomstenbelastingBelastingtijdvak
2003Instantie
Hof Den HaagDatum instantie
13 oktober 2009Rolnummer
07/00550ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK0392,bwbid=bwbr0&artikel=16