Direct naar content gaan

Samenvatting

X BV vormde ultimo 2006 met vier dochtermaatschappijen een fiscale eenheid. Tot de activa van één van de dochters, B BV, behoorde een kantoorpand dat op 29 september 2006 is verkocht aan een derde. Voor de hierbij behaalde boekwinst ad 736.010 euro is een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. De aandelen in B BV zijn op 15 februari 2007 verkocht en op 9 maart 2007 geleverd. Dit leidt ertoe dat de fiscale eenheid op het tijdstip van levering van de aandelen van rechtswege is beëindigd. Dat is tussen partijen niet in geschil. In geschil is de vraag of de inspecteur de vrijval van de HIR terecht tot de winst over 2007 van X BV heeft gerekend. De Rechtbank beantwoordt de vraag bevestigend. Uit notulen van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van X BV van 3 mei 2007 blijkt namelijk onmiskenbaar dat X BV begin 2007 heeft besloten om de aandelen B BV te verkopen en dat het voornemen om ter aanwending van de HIR een vervangende onroerende zaak te kopen daarbij is komen te vervallen. Ook uit e-mails van en aan de middellijk aandeelhouder en bestuurder van X BV, tevens bestuurder van B BV volgt dat pas tot verkoop van de aandelen B BV is besloten toen aankoop van een vervangende onroerende zaak niet haalbaar bleek. Op het moment van verkoop van de aandelen B BV had die vennootschap dus geen vervangingsvoornemen meer. Artikel 15aj, eerste lid, van de Wet Vpb brengt voor dat geval mee dat de HIR dient vrij te vallen op het moment onmiddellijk voorafgaand aan het ontvoegingstijdstip en als winst van de fiscale eenheid dient te worden belast.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum instantie
30 november 2010
Rolnummer
AWB09/5297
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BO5344
bwbr0002672&artikel=12a,bwbr0002672&artikel=15aj,bwbr0011353&artikel=3.54

Naar de bovenkant van de pagina