Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een BV, waarvan een man en zijn vrouw ieder voor de helft de middellijke aandeelhouders zijn, verhuurde tot eind juni 1997 aan een betonfabriek een perceel grond met water en opstallen dat zij in eigendom had. Deze onroerende zaak met een oppervlakte van 1.344 m2 waarvan circa 1000 m2 land is, is gelegen nabij een dorpskern. Het echtpaar had zelf een bedrijventerrein in eigendom bestaande uit 5.680 land en opstallen dat aan de eerstgenoemde zaak grensde. De gemeente was in 1996 doende het bedrijventerrein te herbestemmen voor woningbouw en had schriftelijk te kennen gegeven ook de onroerende zaak van de BV voor woningbouw te willen herbestemmen. Op basis van een taxatierapport van een makelaar heeft de BV haar onroerende zaak voor fl. 250.000 aan het echtpaar verkocht en bij notariële akte van 16 december 1997 overgedragen. Bij onderhandse akte van 29 september 1999 verkoopt het echtpaar de van de BV overgenomen onroerende zaak tezamen met het bedrijventerrein voor fl. 3.850.000. Ten behoeve van de aanslagregeling laat de inspecteur de aan het echtpaar verkochte onroerende zaak intern taxeren en daarbij wordt de waarde gesteld op fl. 645.000 en hij belast een onttrekking van fl. 395.000. Ook het Hof oordeelt dat de taxateur van de BV onvoldoende rekening gehouden heeft met de op de verkoopdatum nagenoeg vaststaande bestemmingswijziging maar gaat uit van een waarde van fl. 600.000 die de onroerende zaak op de verkoopdatum als bouwterrein voor woningen gehad zou hebben. Daar trekt het de kosten vanaf die voor realisatie als bouwterrein nodig zijn. Van het verschil met de verkoopprijs trekt het 10% af omdat de bestemmingswijziging nog niet helemaal rond is. Zo ontstaat een onttrekking van fl. 177.000, die voor de helft als aanmerkelijk belangwinst bij de man en voor de andere helft bij de vrouw wordt belast.
In een gelijkluidende uitspraak die handelt over een aan de BV opgelegde navorderingaanslag Vpb 1997 (LJN-Nummer: AT4180) beslist het Hof dat de inspecteur mocht navorderen. Weliswaar heeft de inspecteur geen nieuw feit maar de BV is te kwader trouw geweest omdat zij zich ervan bewust moet zijn geweest dat de onroerende zaak (veel) te goedkoop aan het echtpaar is verkocht. De boete wordt overigens gematigd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1997
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
3 februari 2005
Rolnummer
03/00691
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4168
ECLI:NL:GHSGR:2005:AT4180

Naar de bovenkant van de pagina