Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

08/02226 Samenvatting van www.rechtspraak.nl: Conclusie PG:
Art. 2.5 Wet IB 2001, in België geheven onroerende voorheffing, eigenwoningforfait, Renneberg.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag IB/PVV opgelegd. Belanghebbende woont sinds 1993 in België. Belanghebbende heeft voor het Hof gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlands belastingplichtigen als bedoeld in artikel 2.5 Wet IB 2001. Hierdoor wordt het inkomen uit de in België gelegen woning van belanghebbende tot het belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland gerekend. In België is over deze woning een bedrag van € 936 aan onroerende voorheffing geheven. Belanghebbende stelt dat het inkomen uit werk en woning € 936 minder moet bedragen vanwege de in België geheven onroerende voorheffing dan wel dat anderszins met deze dubbele belasting rekening moet worden gehouden. In cassatie is in geschil of Nederland bij het bepalen van het Nederlandse belastbare inkomen uit werk en woning van een buitenlandse belastingplichtige die nagenoeg zijn gehele inkomen in Nederland verdient en kiest voor behandeling als binnenlands belastingplichtige als bedoeld in artikel 2.5 Wet IB 2001, rekening moet houden met de in België op de aldaar gelegen eigen woning geheven onroerende voorheffing.

A-G Niessen gaat allereerst in op het karakter van de in België geheven onroerende voorheffing. De A-G is van mening dat de in België geheven onroerende voorheffing een voorheffing is op de personenbelasting en derhalve een belasting betreft die vergelijkbaar is met het Nederlandse belastbare inkomen uit eigen woning. De woning wordt derhalve zowel in België als in Nederland betrokken in de grondslag van een belasting die naar het inkomen wordt geheven. De vraag is of hierdoor sprake is van strijd met het EG-recht.

De A-G bespreekt een aantal arresten van het HvJ EG ten aanzien van belastingheffing indien gewerkt wordt in een andere staat dan de woonstaat. De A-G is van mening dat nu belanghebbende nagenoeg zijn gehele belastbaar inkomen in de werkstaat (Nederland) verwerft, uit de arresten Schumacker en Renneberg volgt dat zijn situatie uit het oogpunt van de werkstaat objectief vergelijkbaar moet worden geacht met de situatie van een ingezetene van de werkstaat die ook in deze lidstaat een werkzaamheid in loondienst uitoefent en dat hij derhalve niet nadeliger mag worden behandeld dan een ingezeten werknemer. Uit de arresten Lakebrink en Renneberg volgt dat dit inhoudt dat belanghebbende in de werkstaat recht heeft op alle belastingvoordelen die verband houden met zijn fiscale draagkracht en die hem noch in de woonstaat noch in de werkstaat worden verleend. Derhalve dient volgens de A-G de hypotheekrenteaftrek te worden vergolden zoals dat voor een ingezeten werknemer ook zou gebeuren.

De A-G is van mening dat de in België geheven onroerende voorheffing een gevolg is van de internationale verdeling van de heffingsbevoegdheid die uiteindelijk erin resulteert dat België belasting heft over de onroerende zaak en Nederland niet. Het EG-recht staat niet er aan in de weg dat België de onroerende voorheffing heft noch dat Nederland deze heffing niet compenseert.

De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Metadata

Instantie
Advocaat-Generaal Hoge Raad
Datum instantie
9 juni 2018
Rolnummer
08/02226
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BJ1923
ECLI:NL:PHR:2009:BJ1923

Naar de bovenkant van de pagina