Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(1)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een BV exploiteerde een uitzendbureau. Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur de BV een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd. De hierbij opgelegde boete is in de bezwaarfase vernietigd. De BV heeft in hoger beroep aanspraak gemaakt op een vergoeding van schade geleden door de lange duur van de behandeling van het bezwaar.
Het Hof heeft geoordeeld dat de rechter ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts de bevoegdheid heeft om de inspecteur te veroordelen in de door de belastingplichtige geleden schade indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard en dat er daarom in dit geval, waarin het hoger beroep ongegrond is, geen schadevergoeding kan worden toegekend.
De BV heeft tegen de Hof-uitspraak cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad stelt voorop dat het recht van de BV op een schadevergoeding niet op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kan worden gebaseerd omdat het geschil in (hoger) beroep nog slechts betrekking had op een naheffingsaanslag. Los van artikel 6 EVRM geldt echter de rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel. Dit beginsel noopt ertoe dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht, in voorkomend geval na behandeling door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Aangezien dit vereiste berust op een rechtsbeginsel dat ten grondslag ligt aan artikel 6 van het EVRM, wordt aansluiting gezocht bij de jurisprudentie over dat artikel van het EHRM. Uit die jurisprudentie volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie als grond voor vergoeding van immateriële schade worden verondersteld. Met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan de inspecteur tot vergoeding van die schade worden veroordeeld. Het Hof heeft dit in zijn oordeel miskend zodat de uitspraak niet in stand kan blijven. De zaak wordt verwezen om te beoordelen of de redelijke termijn is overschreden en of een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend. Als uitgangspunt voor de schadevergoeding dient een tarief te worden gehanteerd van 500 euro per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
Aangezien de BV zich enkel heeft beklaagd over de duur van de bezwaarfase, en niet heeft gesteld dat in de gerechtelijke procedure onredelijke vertraging is opgetreden, behoeft de Minister van Veiligheid en Justitie niet met toepassing van artikel 8:26 van de Awb in het geding te worden betrokken, aldus de Hoge Raad.
De overige klachten worden door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81 RO verworpen.
Het cassatieberoep van de BV wordt gegrond verklaard. Anders A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001 - 2002
Instantie
HR
Datum instantie
10 juni 2011
Rolnummer
09.05112
bwbid=bwbr0&artikel=8.73

Naar de bovenkant van de pagina