Metadata
Proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase alsnog toegestaan
Hof Den Haag, 16 december 2008
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten(1)
- Jurisprudentie(143)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
Een belastingplichtige heeft in zijn papieren aangifte IB 2004 ten onrechte ook de AOW-uitkering van zijn echtgenote aangegeven. De inspecteur heeft de aanslag geautomatiseerd overeenkomstig de aangifte opgelegd. De gemachtigde heeft in de bezwaarfase een gecorrigeerd aangiftebiljet ingediend waarin alleen de AOW-uitkering van de belastingplichtige is vermeld en een herrekend bedrag aan buitengewone lasten. De inspecteur heeft de aanslag dienovereenkomstig verminderd. In geschil is of de belastingplichtige recht heeft op een proceskostenvergoeding ter zake van de in de bezwaarprocedure door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Anders dan de Rechtbank staat het Hof de proceskostenvergoeding toe. Volgens het Hof heeft de wijze van afdoening van de aangifte ertoe geleid dat de aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. De inspecteur had immers kunnen weten dat de belastingplichtige een fout had gemaakt, indien hij gebruik had gemaakt van de gegevens afkomstig van de Sociale Verzekeringsbank. Het instellen van bezwaar is derhalve niet uitsluitend voortgevloeid uit de handelwijze van de belastingplichtige bij de aangifte. Er is sprake van een aan de inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in art. 7:15, lid 2, Awb.BRON
Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3783
Uitspraakdatum: 7 maart 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Y.], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P. ], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 6 april 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2007. Namens eiser is verschenen [...]. Namens verweerder is verschenen [...]
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Vaststaat dat de aanslag is opgelegd overeenkomstig de door eiser ingediende aangifte. Voorts staat vast dat de aanslag na bezwaar is verminderd, onder meer omdat de AOW-uitkering van de echtgenote van eiser ten onrechte in het aangegeven belastbare inkomen was begrepen.
2.2. In geschil is of eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding ter zake van de in de bezwaarprocedure door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.3. Blijkens artikel 7:15 van Awb is voor toekenning van een dergelijke vergoeding vereist dat sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank begrijpt eisers betoog in dit verband aldus dat die onrechtmatigheid erin is gelegen dat, hoewel eisers aangifte is 'uitgeworpen' voor handmatige afdoening, verweerder heeft verzuimd het in de aangifte vermelde onjuiste uitkering van de Sociale Verzekeringsbank te corrigeren, of althans dat verweerder heeft verzuimd zijn werkprocessen zodanig in te richten dat aangiften waarin een hogere uitkering is vermeld dan blijkt uit de bij de belastingdienst bekende loongegevens worden uitgeworpen teneinde handmatig te worden gecorrigeerd.
2.4. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn aangifte is 'uitgeworpen' voor handmatige afdoening. De rechtbank acht wel aannemelijk - gelet op hetgeen daaromtrent ter zitting door partijen is verklaard - dat verweerder ten tijde van het vaststellen van de aanslag op 3 februari 2006 beschikte over de juiste uitkeringsgegevens van eiser.
2.5. Het vorenstaande roept de vraag op of sprake is van een aan verweerder toe te rekenen onrechtmatigheid indien hij zijn werkprocessen niet zodanig heeft ingericht dat een aangifte waarin een hogere uitkering is vermeld dan blijkt uit de bij de belastingdienst bekende loongegevens wordt uitgeworpen teneinde handmatig te worden gecorrigeerd.
2.6. Hoewel verweerder gehouden is op basis van alle hem ter beschikking staande gegevens, waaronder de aangifte en renseignementen van derden, de aanslag - ook in afwijking van de aangifte in voor de belastingplichtige gunstige zin - vast te stellen overeenkomstig de wettelijke bepalingen, zal hij in het algemeen mogen vertrouwen op de juistheid van de aangediende aangifte. Eventuele fouten daarin ten nadele van de indiener van de aangifte komen dan ook in beginsel voor diens risico en leiden niet tot een aan verweerder toe te rekenen onrechtmatigheid. Onder deze omstandigheden vloeit de noodzaak tot het maken van bezwaar uitsluitend voort uit de handelwijze van de belastingplichtige.
2.7. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde in dit geval de enkele omstandigheid dat de aangifte een hogere uitkering vermeldde dan bleek uit de bij verweerder bekende loongegevens van de Sociale Verzekeringsbank verweerder niet ervan te weerhouden om uit te gaan van de juistheid van de in de aangifte vermelde uitkering. Er is in dit geval dan ook geen reden om af te wijken van hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.P.F. Slijpen, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-07/00252
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer d.d. 16 december 2008
op het hoger beroep van X te Z tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 maart 2007, AWB 06/3783, betreffende na te noemen aan belangheb-bende opgelegde aanslag.
Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2004 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.666.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.713 met toepassing van een persoonsgebonden aftrek van € 2.630.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 106. De Inspec-teur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechts-hof van 11 november 2008, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde staat in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende vast:
3.1. Belanghebbende, geboren in [...], heeft over het jaar 2004 op papier aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.666. Hij heeft bij vraag 3d niet alleen het bedrag van de door hem ontvangen AOW van € 7.953 doch ook het door zijn echtgenote ontvangen bedrag aan AOW ingevuld, in totaal €15.906. De buitengewone uitgaven wegens ziekte heeft hij onder vraag 10g, na toepassing van de drempel, op € 2.526 berekend. Hij heeft echter dit bedrag niet bij vraag 10h ingevuld. De aangifte is niet geselecteerd voor “handmatige afdoening” en is op geautomatiseerde wijze afgedaan. De aanslag is vastgesteld naar het door belanghebbende aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning zonder toepassing van een persoonsge-bonden aftrek.
3.2. In bezwaar heeft de gemachtigde van belanghebbende een gecorrigeerd aangiftebiljet ingediend. Hierbij werd slechts het bedrag aan AOW vermeld dat belanghebbende had geno-ten. Het bedrag aan buitengewone uitgaven wegens ziekte is daarbij berekend op € 4.720, verminderd met een drempel van € 2.090, resulterend in een persoonsgebonden aftrek van € 2.630. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur dit gevolgd.
Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van de in de bezwaarfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand, welke vraag belanghebben-de bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
4.2. Voor een uiteenzetting van de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en tot vergoeding van een bedrag van € 1.465,05 aan kosten voor de in bezwaar, beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval de aangifte van belanghebbende bij het vaststellen van de aanslag “handmatig” zou zijn afgedaan, aan de Inspecteur door raadple-ging van de (geautomatiseerde) gegevens afkomstig van de Sociale Verzekeringsbank duide-lijk zou zijn geworden dat belanghebbende naast de door hem zelf genoten uitkering, ten on-rechte ook de door zijn echtgenote genoten AOW tot zijn inkomen heeft gerekend.
6.2. De omstandigheid dat de Inspecteur - gebruikmakend van de van de Sociale Verzeke-ringsbank afkomstige gegevens - zou hebben geweten dat belanghebbende een fout heeft gemaakt, leidt het Hof tot de conclusie dat de wijze van afdoening van de aangifte er toe heeft geleid dat de aanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld. Het instellen van bezwaar vloeide niet uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende bij de aangifte. De be-lastingdienst heeft tot taak het vaststellen van het volgens de heffingswet verschuldigde be-drag aan belasting. Nu de gemaakte fout voortvloeit uit de keuze die de belastingdienst heeft gemaakt met betrekking tot de wijze van afdoening van de aangifte, is naar het oordeel van het Hof sprake van een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
6.3. Het Hof volgt de Inspecteur niet in zijn stelling dat het geval van belanghebbende ge-lijkgesteld zou moeten worden met gevallen waarbij in de aangifte voor de inkomstenbelas-ting het loon tot een hoger bedrag is vermeld dan blijkt uit de ten tijde van het vaststellen van de aanslag aan de Belastingdienst ter beschikking staande gegevens van de inhoudingsplich-tigen. De vraag of in die situatie sprake kan zijn van een aan de Belastingdienst te wijten on-rechtmatigheid is thans niet aan de orde.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht gelet op het vorenstaande termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger gemaakte kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten be-stuursrecht en de daarbij behorende bijlage (hierna: het Besluit), vast op € 1.610 wegens be-roepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt in bezwaar à € 161, 2,5 punten à € 322 in beroep en 2 punten à € 322 in hoger beroep x 1 (gewicht van de zaak)). In het Besluit is naast het toekennen van een vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand volgens het zogenoemde puntenstelsel niet voorzien in een vergoeding voor verlet- en/of reiskosten gemaakt door de rechtsbijstandverlener. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig
7.2. Voorts dient het door belanghebbende in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van respectievelijk € 38 en € 106, in totaal € 144, te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende en vastgesteld op € 1.610,
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- gelast de Staat het voor deze zaak in beroep en hoger beroep gestorte griffierecht van in totaal € 144 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.W. Savelbergh, P.J.J. Vonk en M. Mees, in tegen-woordigheid van mr. Y. Postema- van der Koogh als griffier. De beslissing is op 16 decem-ber 2008 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingka-mer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden ver-zocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Metadata
Rubriek(en)
InkomstenbelastingBelastingtijdvak
2004Instantie
Hof Den HaagDatum instantie
16 december 2008Rolnummer
07/00252ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2008:BH0025bwbid=bwbr0&artikel=7:15,bwbid=bwbr0&artikel=8:75