Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(18)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een man is in 2003 in dienst getreden bij een Nederlands bedrijf. Hij bezat tevens een Amerikaanse “green card”. Vanwege de dienstbetrekking is de man per 16 februari 2004 verhuisd naar Nederland en is hij inwoner van Nederland geworden. Hij heeft geopteerd voor partiële binnenlandse belastingplicht. Op 27 april 2007 is een contract gesloten waarin is vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst op 15 augustus 2007 zal worden ontbonden. Vanaf 6 juli 2007 heeft de man geen werkzaamheden meer voor het bedrijf verricht. Op 7 juli 2007 heeft hij Nederland verlaten en zich gevestigd in zijn voormalig woonland, een onderdeel van de Verenigde Arabische Emiraten (verder: VAE). Sindsdien is hij niet meer (partieel) binnenlands belastingplichtig.
Aan de man is in drie termijnen een vergoeding wegens een concurrentiebeding uitgekeerd. De eerste termijn is uitbetaald in juni 2007, de tweede in december 2007 en de derde in december 2008.
In geschil is of de in december 2007 uitbetaalde termijn - met aanpassing van het aantal dagen dat er werkzaamheden in de Verenigde Staten zijn verricht - als Nederlands inkomen belast is.
Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam hebben het standpunt van de man verworpen dat Nederland geen heffingsbevoegdheid heeft.
De man heeft cassatieberoep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
Volgens Advocaat-Generaal Niessen wordt de belastbaarheid van de uitkering uitsluitend beoordeeld naar gelang van de Nederlandse nationale wetgeving, in het bijzonder art. 7.2, lid 2, onderdeel b, Wet IB 2001. Ten tijde van het genieten van de uitkering woonde de man immers in de VAE en was tussen Nederland en de VAE geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting van kracht.
Volgens Niessen gelden twee eisen voor belastbaarheid van de uitkering, te weten dat de vergoeding voortspruit uit de bron dienstbetrekking, en dat de in de dienstbetrekking verrichte arbeid in Nederland is verricht. Aan beide eisen is in casu voldaan, aldus de A-G.
In het onderhavige geval is sprake van een vergoeding voor het nalaten van werkzaamheden. De A-G is het niet eens met de stelling van de man dat het nalaten van de werkzaamheden moet worden toegerekend aan zijn woonland, de VAE. Het nalaten van de werkzaamheden heeft volgens de A-G uitwerking in de staat waarin voorheen de dienstbetrekking werd uitgeoefend. Het nalaten van werkzaamheden kan daarom worden gekwalificeerd als in die staat verrichte arbeid in de zin van de wet.
De conclusie strekt ertoe dat het cassatieberoep van de man ongegrond dient te worden verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
A-G
Datum instantie
4 maart 2014
Rolnummer
13/02584
ECLI
ECLI:NL:PHR:2014:179
bwbid=bwbr0&artikel=7.2

Naar de bovenkant van de pagina