Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In dit geval heeft de inspecteur omkering van de bewijslast bepleit, maar het Hof vindt dat hij aan het verstrekken van inlichtingen goed heeft meegewerkt en weigert dat.
In 1996 bezit een dga aanvankelijk nog alle aandelen in de holding van een door hem opgericht internationaal concern. De bestuurstaken zijn tussen hem en zijn zoon verdeeld. Per 20 december 1996 wordt de dga uitgeschreven uit de basisadministratie van zijn Nederlandse woonplaats wegens emigratie naar de Nederlandse Antillen. Nadat de dga en zijn vrouw op 24 december 1996 naar Curaçao waren gevlogen is aan hen aldaar door de Vreemdelingendienst een “vergunning tot verblijf” afgegeven. Op 1 april 1998 zijn de dga en zijn echtgenote weer naar Nederland teruggekeerd. In de tussenliggende periode bezocht de dga veel verschillende landen veelal in Zuid Amerika, maar ook wel met een zekere regelmaat echter nooit langdurig Nederland. Vaak verbleef zijn echtgenote dan in Curaçao in het appartement dat zij tijdelijk hadden gehuurd. De woning die zij vóór 24 december 1996 in Nederland bewoonden hebben zij aangehouden.

Tot 27 december 1996 hield de dga alle (certificaten van) aandelen van de holding met een nominale waarde van fl. 100.000. Op 27 december worden de aandelen gedecertificeerd en omgezet in 1 gewoon aandeel van fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen van fl. 10, bovendien zijn er toen 9.999 winstbewijzen bij de dga geplaatst. Vervolgens verkoopt de dga alle aandelen aan een Nederlandse stichting die door derden wordt beheerd. Daarna bezit de dga nog uitsluitend de winstbewijzen. Ook nog op 27 december 1996 geeft (kort gezegd) de subholding van het concern drie nieuwe prioriteitsaandelen aan de dga uit. Aan deze aandelen is het recht verbonden te bepalen welk deel van de winst wordt gereserveerd en bovendien is daaraan een versterkt stemrecht verbonden. Op 18 december 1997 verkoopt de Nederlandse stichting het ene gewone aandeel en de 9.999 preferente aandelen holding aan een nieuw opgerichte Antilliaanse stichting. Deze stichting richt een Antilliaanse NV op met als uiteindelijk resultaat dat zij haar gewone aandeel en preferente aandelen holding ruilt voor 1 gewoon aandeel en 9.999 preferente aandelen in de Antilliaanse NV en dat de dga zijn 9.999 winstbewijzen holding ruilt voor evenveel winstbewijzen Antilliaanse NV. Op 23 maart 1998 vervreemdt de Antilliaanse NV al haar aandelen holding aan de Nederlandse stichting. De Antilliaan verkoopt van de inmiddels in A en B gesplitste stukken de 3.725 winstbewijzen A aan de zoon en aan ieder van de twee dochters 3.137 winstbewijzen B. Zij blijven de koopsom schuldig, maar laten een deel van de winstbewijzen afkopen. De dga vestigt dan voor de duur van 30 jaar het recht van vruchtgebruik op zijn winstbewijzen in de Antilliaanse NV ten behoeve van de huisbank van het concern. De looptijd is 30 jaar. De vergoeding wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een rendement van 7% rente. Vervolgens schenkt de dga de leningen aan zijn drie kinderen. Op 31 december 1999 doet de dga ook de bloot eigendom van de winstbewijzen aan de bank over. In de loop van de jaren worden de kinderen door het concern van hun schulden afgeholpen. Voor de periode 24 december 1996 tot en met 1 april 1998 speelt de vraag of de dga in Nederland is blijven wonen of inderdaad op Curaçao heeft gewoond.

Omdat de dga volgens het Hof zijn Nederlandse woning voor bewoning beschikbaar heeft gehouden, in Nederland (anders dan de dga heeft gesteld) een auto van het concern ter beschikking had, betrokken was gebleven bij onder meer de Rotary, het Rode Kruis en een Christelijk Gereformeerde Gemeente, en zijn geldelijke belangen zeer overwegend met Nederland verbonden waren concludeert het Hof dat de dga en zijn vrouw in de zin van artikel 4 AWR in Nederland zijn blijven wonen . Daar brengt ook de resolutie van 10 oktober 1970 BNB 1970/263 geen verandering in. Ook de zogenaamde 35%-rgeling werpt daarop geen ander licht. Nu de BRK in het geval waarin een belastingplichtige zowel in Nederland als op de Nederlandse Antillen over een woning beschikt in artikel 34, lid 1 onderdeel a als woonplaats aanwijst het land waarmee hij de nauwste persoonlijke en economische betrekkingen heeft leidt ook die regeling tot Nederland als woonland.

Naar het oordeel van het Hof kan de vervanging van de oorspronkelijke (certificaten van) aandelen holding in één gewoon aandeel en 9.999 preferente aandelen en 9.999 winstbewijzen in 1996, zoals de inspecteur stelt, niet aangemerkt worden als inkoop van de oorspronkelijke en uitgifte van nieuwe aandelen en winstbewijzen met aanmerkelijk belangafrekening. Ook leidt de uitreiking van de winstbewijzen op zichzelf beschouwd niet tot inkomen. Uiteindelijk is in 1996 niet meer belast dan het verschil tussen de waarde van het aan de Nederlandse stichting vervreemde gewone aandeel en de verkrijgingsprijs ervan.

In 1997 is de woonplaats van de dga nog steeds Nederland. De ruil van de winstbewijzen holding in winstbewijzen in de Antilliaanse NV ziet het Hof niet als een schijnhandeling maar als een vervreemding van een aanmerkelijk belang die tot afrekening leidt. Bij de kwalificatie van het vruchtgebruik als aanmerkelijk belang speelt mede een rol dat de dga door de verkrijging van de drie prioriteitsaandelen zich volgens het Hof ten tijde van de vervreemding van de aandelen holding (nog) niet van het echte aanmerkelijke belang had ontdaan. Het Hof vindt dat deze aanmerkelijk belangwinst met 25% en niet zoals de inspecteur heeft gedaan met 20% had moeten worden belast. Omdat het Hof oordeelt dat de dga in 1997 in Nederland woonde komt hij niet voor de reductie ter voorkoming van dubbele belasting in aanmerking die hem zou zijn verleend als hij op de Nederlandse Antillen zou hebben gewoond. Voorts komt hij ook voor bijtelling van het autokostenforfait in aanmerking. Wel komt hij in aanmerking voor fl. 10.000 renteaftrek en de dividendvrijstelling in aanmerking alsmede verliescompensatie 1996.

Voor 1998 beslist het Hof dat de dga het gehele jaar binnenlands belastingplichtig was. Ook de winstbewijzen in de Antilliaanse NV vormen (in 1998) op grond van artikel 20a, onderdeel d IB ’64 een aanmerkelijk belang. Het voor 30 jaar gevestigde vruchtgebruik eindigt niet alleen bij het overlijden van de dga die ten tijde van de vestiging 50 jaar was. Het gaat dus om een tijdelijk vruchtgebruik. Overigens is de vestiging van het tijdelijk vruchtgenot in dit geval belast als winst uit aanmerkelijk belang. Ook is het inkomen uit andere arbeid van de dga in Nederland belast.
Omdat de dga in Nederland woont zijn de schenkingen aan zijn kinderen bij hen in Nederland belast.

De Hoge Raad heeft op 02-06-2006 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar art 81 Wet RO (rolnummer 41.552)

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
2 november 2004
Rolnummer
01.01888
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR7400
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR7401
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR7402
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR7403

Naar de bovenkant van de pagina