Metadata
Procesrecht / dga die tijdelijk naar Curaçao was vertrokken is toch in Nederland blijven wonen onder meer omdat hij daar slechts over een huurappartement beschikte en zijn woning in Nederland had aangehouden / in 1997 vormen winstbewijzen die in de plaats van aandelen zijn gekomen nog een aanmerkelijk belang / omdat de dga in Nederland is blijven wonen zijn kinderen voor schenkingen met schenkingrecht belast / geen omkering van bewijslast
Hof Den Haag, 2 november 2004
Samenvatting
In dit geval heeft de inspecteur omkering van de bewijslast bepleit, maar het Hof vindt dat hij aan het verstrekken van inlichtingen goed heeft meegewerkt en weigert dat.In 1996 bezit een dga aanvankelijk nog alle aandelen in de holding van een door hem opgericht internationaal concern. De bestuurstaken zijn tussen hem en zijn zoon verdeeld. Per 20 december 1996 wordt de dga uitgeschreven uit de basisadministratie van zijn Nederlandse woonplaats wegens emigratie naar de Nederlandse Antillen. Nadat de dga en zijn vrouw op 24 december 1996 naar Curaçao waren gevlogen is aan hen aldaar door de Vreemdelingendienst een “vergunning tot verblijf” afgegeven. Op 1 april 1998 zijn de dga en zijn echtgenote weer naar Nederland teruggekeerd. In de tussenliggende periode bezocht de dga veel verschillende landen veelal in Zuid Amerika, maar ook wel met een zekere regelmaat echter nooit langdurig Nederland. Vaak verbleef zijn echtgenote dan in Curaçao in het appartement dat zij tijdelijk hadden gehuurd. De woning die zij vóór 24 december 1996 in Nederland bewoonden hebben zij aangehouden.
Tot 27 december 1996 hield de dga alle (certificaten van) aandelen van de holding met een nominale waarde van fl. 100.000. Op 27 december worden de aandelen gedecertificeerd en omgezet in 1 gewoon aandeel van fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen van fl. 10, bovendien zijn er toen 9.999 winstbewijzen bij de dga geplaatst. Vervolgens verkoopt de dga alle aandelen aan een Nederlandse stichting die door derden wordt beheerd. Daarna bezit de dga nog uitsluitend de winstbewijzen. Ook nog op 27 december 1996 geeft (kort gezegd) de subholding van het concern drie nieuwe prioriteitsaandelen aan de dga uit. Aan deze aandelen is het recht verbonden te bepalen welk deel van de winst wordt gereserveerd en bovendien is daaraan een versterkt stemrecht verbonden. Op 18 december 1997 verkoopt de Nederlandse stichting het ene gewone aandeel en de 9.999 preferente aandelen holding aan een nieuw opgerichte Antilliaanse stichting. Deze stichting richt een Antilliaanse NV op met als uiteindelijk resultaat dat zij haar gewone aandeel en preferente aandelen holding ruilt voor 1 gewoon aandeel en 9.999 preferente aandelen in de Antilliaanse NV en dat de dga zijn 9.999 winstbewijzen holding ruilt voor evenveel winstbewijzen Antilliaanse NV. Op 23 maart 1998 vervreemdt de Antilliaanse NV al haar aandelen holding aan de Nederlandse stichting. De Antilliaan verkoopt van de inmiddels in A en B gesplitste stukken de 3.725 winstbewijzen A aan de zoon en aan ieder van de twee dochters 3.137 winstbewijzen B. Zij blijven de koopsom schuldig, maar laten een deel van de winstbewijzen afkopen. De dga vestigt dan voor de duur van 30 jaar het recht van vruchtgebruik op zijn winstbewijzen in de Antilliaanse NV ten behoeve van de huisbank van het concern. De looptijd is 30 jaar. De vergoeding wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een rendement van 7% rente. Vervolgens schenkt de dga de leningen aan zijn drie kinderen. Op 31 december 1999 doet de dga ook de bloot eigendom van de winstbewijzen aan de bank over. In de loop van de jaren worden de kinderen door het concern van hun schulden afgeholpen. Voor de periode 24 december 1996 tot en met 1 april 1998 speelt de vraag of de dga in Nederland is blijven wonen of inderdaad op Curaçao heeft gewoond.
Omdat de dga volgens het Hof zijn Nederlandse woning voor bewoning beschikbaar heeft gehouden, in Nederland (anders dan de dga heeft gesteld) een auto van het concern ter beschikking had, betrokken was gebleven bij onder meer de Rotary, het Rode Kruis en een Christelijk Gereformeerde Gemeente, en zijn geldelijke belangen zeer overwegend met Nederland verbonden waren concludeert het Hof dat de dga en zijn vrouw in de zin van artikel 4 AWR in Nederland zijn blijven wonen . Daar brengt ook de resolutie van 10 oktober 1970 BNB 1970/263 geen verandering in. Ook de zogenaamde 35%-rgeling werpt daarop geen ander licht. Nu de BRK in het geval waarin een belastingplichtige zowel in Nederland als op de Nederlandse Antillen over een woning beschikt in artikel 34, lid 1 onderdeel a als woonplaats aanwijst het land waarmee hij de nauwste persoonlijke en economische betrekkingen heeft leidt ook die regeling tot Nederland als woonland.
Naar het oordeel van het Hof kan de vervanging van de oorspronkelijke (certificaten van) aandelen holding in één gewoon aandeel en 9.999 preferente aandelen en 9.999 winstbewijzen in 1996, zoals de inspecteur stelt, niet aangemerkt worden als inkoop van de oorspronkelijke en uitgifte van nieuwe aandelen en winstbewijzen met aanmerkelijk belangafrekening. Ook leidt de uitreiking van de winstbewijzen op zichzelf beschouwd niet tot inkomen. Uiteindelijk is in 1996 niet meer belast dan het verschil tussen de waarde van het aan de Nederlandse stichting vervreemde gewone aandeel en de verkrijgingsprijs ervan.
In 1997 is de woonplaats van de dga nog steeds Nederland. De ruil van de winstbewijzen holding in winstbewijzen in de Antilliaanse NV ziet het Hof niet als een schijnhandeling maar als een vervreemding van een aanmerkelijk belang die tot afrekening leidt. Bij de kwalificatie van het vruchtgebruik als aanmerkelijk belang speelt mede een rol dat de dga door de verkrijging van de drie prioriteitsaandelen zich volgens het Hof ten tijde van de vervreemding van de aandelen holding (nog) niet van het echte aanmerkelijke belang had ontdaan. Het Hof vindt dat deze aanmerkelijk belangwinst met 25% en niet zoals de inspecteur heeft gedaan met 20% had moeten worden belast. Omdat het Hof oordeelt dat de dga in 1997 in Nederland woonde komt hij niet voor de reductie ter voorkoming van dubbele belasting in aanmerking die hem zou zijn verleend als hij op de Nederlandse Antillen zou hebben gewoond. Voorts komt hij ook voor bijtelling van het autokostenforfait in aanmerking. Wel komt hij in aanmerking voor fl. 10.000 renteaftrek en de dividendvrijstelling in aanmerking alsmede verliescompensatie 1996.
Voor 1998 beslist het Hof dat de dga het gehele jaar binnenlands belastingplichtig was. Ook de winstbewijzen in de Antilliaanse NV vormen (in 1998) op grond van artikel 20a, onderdeel d IB ’64 een aanmerkelijk belang. Het voor 30 jaar gevestigde vruchtgebruik eindigt niet alleen bij het overlijden van de dga die ten tijde van de vestiging 50 jaar was. Het gaat dus om een tijdelijk vruchtgebruik. Overigens is de vestiging van het tijdelijk vruchtgenot in dit geval belast als winst uit aanmerkelijk belang. Ook is het inkomen uit andere arbeid van de dga in Nederland belast.
Omdat de dga in Nederland woont zijn de schenkingen aan zijn kinderen bij hen in Nederland belast.
De Hoge Raad heeft op 02-06-2006 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar art 81 Wet RO (rolnummer 41.552)
BRON
Uitspraak IB 1996:
UitspraakGERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
2 november 2004
nummer BK-01/01888
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst (. . .), betreffende na te noemen aanslag.
1.Aanslag en bezwaar
1.1.Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht (aanslagnummer 00.H.66) opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. a, waarvan een deel groot fl. b is belast naar het bijzondere tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet; tekst 1996).
1.2.Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. c, waarvan een deel groot fl. d is belast naar het bijzondere tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet.
2.Loop van het geding
2.1.Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van fl. 60. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 juni 2003, gehouden
te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens buitenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01887 respectievelijk BK-02/00948, aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor de jaren 1997 en 1998 met Hofkenmerken BK-02/00946 respectievelijk
BK-02/01386, aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999 met Hofkenmerken BK-01/01889, respectievelijk BK-02/00947 en BK-02/02221 en de beroepen van de kinderen van belanghebbende, A, mevrouw B en mevrouw C tegen aan hen opgelegde aanslagen in het recht van schenking met Hofkenmerken BK-02/03755, respectievelijk BK-02/03756 en BK-02/03757. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van die zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.Belanghebbende, geboren op (. . .), is gehuwd met mevrouw XY, geboren op (. . .). Belanghebbende heeft drie kinderen uit een eerder huwelijk, een zoon, A, geboren op (. . .) een dochter, C, geboren op (. . .) en een dochter, B, geboren op (. . .).
3.2.1.Belanghebbende heeft ongeveer dertig jaren geleden een onderneming opgericht die is uitgegroeid tot een concern, genaamd D (hierna: het concern). Het concern is een van de leidinggevende bedrijven in de x-industrie in de wereld en heeft fabrieken in alle werelddelen. Het hoofdkantoor van het concern is in Z gevestigd. Belanghebbende is in het onderhavige jaar algemeen, enig statutair directeur van de tot het concern behorende holding en werkmaatschappijen.
3.2.2.Belanghebbendes zoon is ook werkzaam in het concern; zijn dochters niet. Belanghebbende en zijn zoon delen de bestuurstaken met betrekking tot het concern. In een notitie van 18 december 1996 ten behoeve van de vergadering van commissarissen en directie van de van het concern deel uitmakende besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (. . .) van 19 december 1996 is de taakverdeling tussen hen vastgelegd. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken (bijlage A10 verweer). Aan belanghebbende zijn onder meer de volgende taken toebedeeld:
- formuleren/goedkeuren en beoordelen van lange termijnplannen inzake:
- (. . .)
- productie
- verkoop en marketing
- financiën;
- voorzitten maandelijkse resultatenbespreking;
- goedkeuren jaarbudgetten en investeringen;
- begeleiding strategische key-accounts;
- public relations;
- toezicht op bank- en verzekeringsrelaties, en
- valuta- en financieel beleid.
Blijkens de notulen van de vergadering (bijlage A11 verweer) is de notitie besproken en is onder punt 6 vastgelegd dat belanghebbende en zijn zoon voornemens zijn maandelijks twee dagen bijeen te komen om alle voorkomende onderwerpen te bespreken, dat belanghebbende ook het komende jaar zal aanblijven als enig statutair directeur en dat topbenoemingen binnen de organisatie aan belanghebbende blijven voorbehouden.
3.3.1.Gedagtekend 15 november 1996 (bijlage A14b dupliek) heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Directeur der Belastingen te Curaçao een brief gezonden, luidende - voor zover hier van belang - als volgt:
"Ter bevestiging van de afspraken die zijn gemaakt tijdens het onderhoud dat de heren (. . .) en (. . .) alsmede ondergetekende met U en Uw medewerkers de (. . . ) en (. . . ) met U te Uwent op 12 november 1996 mochten hebben, bericht ik U als volgt.
1 De heer X , thans woonachtig te Z, Nederland, zal vóór 1 januari 1997:
a er zorg voor dragen dat zijn aandelen in 'D'- op één na - worden omgezet in preferente aandelen en aanspraken die recht geven op de winst en het liquidatiesaldo van D (hierna vermogensrechten);
b zijn aandelen - het gewone aandeel en alle preferente aandelen - overdragen aan een van hem onafhankelijke stichting;
c Nederland metterwoon verlaten;
d zich op Curaçao, Nederlandse Antillen, als inwoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, vestigen.
2 De heer X is voornemens aan zijn in Nederland woonachtige kinderen een deel van de hiervoor bedoelde vermogensrechten op enigerlei wijze te schenken en wel nadat de in artikel 29 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk bedoelde periode verstreken is, derhalve in 1998.
De schenking zal geschieden onder verrekening van de schuld van de heer X jegens zijn kinderen.
3 De waarde van de vermogensrechten is gelijk aan de intrinsieke waarde van die rechten volgens de jaarrekening van D over 1997.
4 De hiervoor bedoelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over een waarde van NLF e;
- 3 percent voorzover de vermogensaanspraken NLF e overtreffen,
met een maximum van NLF f aan schenkingsrecht.
5 De heer X zal als loon uit dienstbetrekking bij D Nafl g per jaar (naar tijdsgelang) aangeven, welke inkomsten conform het vigerende tarief voor de inkomstenbelasting belast zullen worden.
(...)."
3.3.2.Gedagtekend 29 november 1996 heeft voormelde directeur, F, de brief voor akkoord ondertekend, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met hetgeen aan de ommezijde staat vermeld, luidende:
"3.De waarde van de te schenken vermogensrechten wordt gesteld op de intrinsieke
waarde van de aandelen op dit moment i.c. NLF h.
4.De hiervoor gestelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over de waarde die niet meer dan NLF e bedraagt en
- 3 percent over de waarde die het bedrag van NLF e te boven gaat,
resulterend in een te betalen bedrag aan schenkingsrechten van NFL f op het moment aangegeven onder punt 2 van deze brief."
3.3.3.De aldus voor akkoord ondertekende brief zal hierna worden aangeduid als "de ruling".
3.4.1.Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een verklaring van de gemeente Q van 16 december 1996 (bijlage 2 repliek), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...)
In verband met de uitklaring van goederen wordt hierbij verklaard, dat de hieronder vermelde, in de basisadministratie van deze gemeente opgenomen persoon heeft te kennen gegeven het voornemen te hebben naar het buitenland te vertrekken.
Naam: X
Voorna(a)m(en): aa
(...)
Datum vertrek : 24-12-1996
Vertrekland: Curacau
Bijzonderheden: met gezin
(...)"
3.4.2.Op 20 december 1996 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Q. Blijkens afschriften uit de basisadministratie zijn belanghebbende en zijn echtgenote uit de basisadministratie afgevoerd wegens "Emigratie" naar de Nederlandse Antillen (bijlage 2 repliek).
3.4.3.Op 12 februari 1997 (bijlage 3 repliek) is zowel aan belanghebbende als aan zijn echtgenote een "vergunning tot verblijf" afgegeven door de Vreemdelingendienst van Curaçao. Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich op die datum laten inschrijven in het bevolkingsregister van Curaçao (stempel paspoort, bijlage A1a verweer). Hun kinderen, die allen in 1996 al op zichzelf woonden, en de kleinkinderen zijn in Nederland achtergebleven.
3.4.4.Op 24 december 1996 zijn belanghebbende en zijn echtgenote naar Curaçao gevlogen. Blijkens tot de gedingstukken behorende documenten zijn van hen de volgende goederen naar Curaçao verzonden (bijlage A5 verweer):
- op 27 december 1996 een koffer met reizigersbagage bestaande uit gebruikte kleding en dergelijke met een aangegeven waarde van fl. 250, en
- op 12 januari 1997 een kist met kleding, boeken, CD's en enkele persoonlijke bezittingen met een aangegeven waarde van fl. 490.
3.5.Volgens een door de gemachtigde van belanghebbende bij de conclusie van repliek in de zaak met kenmerk BK-02/03755 overgelegd overzicht verbleef belanghebbende in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 in de volgende landen met, indien het geen verblijf op Curaçao betreft en voor zover opgegeven, de volgende reden:
periodeland van verblijfreden
24-12-1996 t/m 21-01-1997Curaçao
22-01-1997 t/m 27-01-1997Nederlandgeboorte
28-01-1997 Frankrijk
29-01-1997Zwitserlandprivé
30-01-1997 t/m 01-02-1997Nederlandoverleg met zoon
02-02-1997 t/m 18-02-1997Curaçao
19-02-1997 t/m 28-02-1997 Nederland
01-03-1997 t/m 09-03-1997Curaçao
10-03-1997 t/m 15-03-1997Argentinië zakelijk
16-03-1997 t/m 17-03-1997Chilizakelijk
periodeland van verblijfreden
18-03-1997Curaçao
19-03-1997 t/m 28-03-1997Nederlandgeboorte
29-03-1997 t/m 23-04-1997Curaçao
24-04-1997 t/m 29-04-1997Puerto Ricovakantie/zakelijk
30-04-1997 t/m 11-05-1997Curaçao
12-05-1997Nederland
13-05-1997 t/m 15-05-1997Polenzakelijk
16-05-1997 t/m 24-05-1997Nederland1)
25-05-1997 t/m 18-06-1997Curaçao
19-06-1997Aruba2)
20-06-1997 t/m 22-06-1997Curaçao
23-06-1997Nederlandoverleg met zoon
24-06-1997 t/m 27-06-1997Polenzakelijk
28-06-1997 t/m 19-07-1997Nederland3)
20-07-1997 t/m 03-08-1997Curaçao
04-08-1997 t/m 08-08-1997Argentiniëzakelijk 2)
09-08-1997 t/m 19-08-1997Curaçao
20-08-1997 t/m 22-08-1997Nederlandgeboorte
23-08-1997 t/m 26-08-1997Roemeniëzakelijk
27-08-1997 t/m 29-08-1997NederlandRvC, jubileumviering D,
overleg met zoon
30-08-1997 t/m 02-09-1997Polen zakelijk 4)
03-09-1997 t/m 06-09-1997Nederland
07-09-1997 t/m 21-09-1997Curaçao
22-09-1997 t/m 25-09-1997Nederland5)
26-09-1997 t/m 27-09-1997 Polenzakelijk 5)
28-09-1997 t/m 01-10-1997Nederland5)
02-10-1997 t/m 19-10-1997Curaçao
20-10-1997Nederland
21-10-1997 t/m 23-10-1997Polenzakelijk
24-10-1997 t/m 31-10-1997Nederland
01-11-1997 t/m 08-11-1997Curaçao
09-11-1997 t/m 14-11-1997Braziliëzakelijk 2)
15-11-1997 t/m 13-12-1997Curaçao
14-12-1997 t/m 20-12-1997Nederland6)
21-12-1997 t/m 28-01-1998Curaçao
29-01-1998 t/m 12-02-1998Costa Rica
13-02-1998 t/m 06-03-1998Curaçao
07-03-1998 t/m 08-03-1998Bonaire
09-03-1998 t/m 31-03-1998Curaçao
1) Op (. . .)mei 1997 kwam een zakelijke relatie uit Puerto Rico op bezoek in Nederland. Op (. . .) mei 1997 had belanghebbende overleg.
2) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven.
3) In de periode (. . .)mei 1997 tot en met (. . .)juni 1997 was de reden van het verblijf in Nederland vakantie.
4) De echtgenote van belanghebbende verbleef of bezocht op (. . ) en (. . ) september 1997 (in) het ziekenhuis in Nederland.
5) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . .) september 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats en hield belanghebbende een lezing op de (. . )Universiteit te P.
6) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . )december 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats.
Belanghebbende heeft op 20 februari 1997, 27 augustus 1997,
31 oktober 1997 en 18 december 1997 de vergaderingen van de Commissarissen en Directie E B.V. ten kantore van het concern te Z bijgewoond (bijlagen A11 en A12 verweer).
3.6.Op 1 april 1998 zijn belanghebbende en zijn echtgenote teruggekeerd naar Nederland en op 2 april 1998 hebben zij zich weer laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van Q. Op 1 maart 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister op Curaçao.
Nederland
3.7.1.Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 werd belanghebbende bij aankomst in Nederland op Schiphol steeds door een werknemer van het concern opgehaald met de vóór 24 december 1996 aan belanghebbende voor het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto.
3.7.2.Tot de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie per 24 december 1996 bewoonde belanghebbende een woning aan de a-straat 1a te Z (hierna: de woning). De woning is in eigendom van het X-bedrijf B.V. (. . .), van welke vennootschap belanghebbende enig directeur en aandeelhouder is. De woning is gelegen naast het perceel waar het hoofdkantoor en de fabriek van het concern zijn gevestigd. Door X-bedrijf B.V. is in rekening-courant voor de woning ook in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, met de omschrijving: huurwaarde, aan belanghebbende een bedrag in rekening gebracht.
Met betrekking tot de woning staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
- In november 1996 is in opdracht en voor rekening van belanghebbende de slaapkamer van de woning heringericht voor een totaalbedrag van fl. . . .
- De woning is na 1 april 1998 weer door belanghebbende betrokken. In de tussenliggende periode is de woning niet verkocht of verhuurd. De inboedel van belanghebbende is in die periode in de woning achtergebleven; de meubels waren afgedekt met plastic hoezen.
Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 heeft de op belanghebbendes naam afgesloten inboedelverzekering geen wijziging ondergaan; de verzekerde waarde bedroeg fl. . . . (bijlage A6 verweer). In een zogenoemde mutatieopgave van de polis inboedelverzekering van 17 december 1996 staat als bijzondere bepaling opgenomen dat het de maatschappij bekend is dat verzekerde voor één jaar in het buitenland verblijft en dat gedurende deze periode de dekking onverminderd van kracht is. De facturen over het jaar 1997 zijn steeds gericht aan belanghebbende op het adres van de woning.
- G was gedurende de gehele periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, net zoals daarvoor en daarna het geval was, belast met de beveiliging van de woning. In een faxbericht van 23 december 1996 heeft belanghebbende - voor zover te dezen van belang - het volgende aan G geschreven (bijlage A3 verweer):
"Hierbij deel ik u mede dat met ingang van 24 december 1996 mijn
woonhuis, a-straat 1a, gedurende een jaar niet bewoond zal worden
wegens vertrek naar het buitenland. Ik verwacht met ingang van ja-
nuari 1998 weer terug te zijn. (...)"
Het abonnement betreffende het "alarm" bij G en de facturen ter zake staan op naam van belanghebbende op het adres a-straat 1 respectievelijk 1a te Z (bijlage A19f verweer). De factuur betreffende het servicecontract ten behoeve van de beveiliging over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 van G B.V. van 2 januari 1997 is gericht aan belanghebbende op het adres a-straat 1 (bijlage A19e verweer).
- Vanuit de woning is na het vertrek van belanghebbende en zijn echtgenote nog diverse malen getelefoneerd. De telefoonnota's van de telefoongesprekken in de periode van
28 november 1996 tot en met 28 juli 1997 behoren tot de gedingstukken (bijlage A19d verweer). In de periode 28 november 1996 tot en met 29 januari 1997 betreffen dit telefoongesprekken binnen (67) en buiten het basistariefgebied (291), internationaal (3), naar mobiele diensten (7) en naar 06-informatienummers (1); in de perioden daarna betreft het uitsluitend een beperkt aantal telefoongesprekken binnen het basistariefgebied en een groot aantal buiten het basistariefgebied. Een aantal tikken is veroorzaakt door testen van het beveiligingssysteem door het beveiligingsbedrijf.
- Voor het jaar 1997 is voor het adres van de woning de omroepbijdrage voldaan.
3.7.3.Aan belanghebbende stond gedurende de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 een jacht genaamd H ter beschikking, dat gedurende die gehele periode een ligplaats had in R, tot 31 december 1999 in eigendom was bij I B.V. en uitsluitend aan hem en zijn echtgenote voor gebruik ter beschikking was gesteld. Het betreft een zeewaardig motorjacht voorzien van dubbele beglazing, verwarming en alle wooncomfort.
3.7.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in Nederland gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hun Postbankrekening(en), girotelabonnement, (. . .)bankrekening(en) en een (. . .)-Spaarbankrekening aangehouden. Met (een aantal van) deze rekeningen zijn betalingen/geldopnamen in Nederland verricht. Ook beschikte belanghebbende in Nederland over een effectendepot. Gedurende de voormelde periode werden via de rekening-courant met X-bedrijf B.V. voor belanghebbende huishoudelijke betalingen in Nederland gedaan.
3.7.5.Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote hun huisarts en tandarts in Nederland aangehouden en hebben zij of heeft één van hen deze in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 ook bezocht. De desbetreffende nota's zijn verzonden naar het adres van de woning. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland door belanghebbende en/of zijn echtgenote ziekenhuizen, een tandtechnisch laboratorium, de Stichting J en de apotheek bezocht voor onderzoek(en) en het ophalen van medicijnen. Ook de nota's voor deze (be)handelingen zijn in een aantal gevallen naar het adres van de woning gezonden. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben hun ziektekostenverzekering in Nederland aangehouden.
3.7.6.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 lid gebleven van de vereniging K, L, de Evangelische Omroep (tientjeslid), de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, Kruiswerk Zuidhollandse Eilanden, Watersportvereniging M te R (in verband met de ligplaats van het onder 3.7.3 genoemde jacht) en Amnesty International.
3.7.7.Tot 24 december 1996 was belanghebbende lid van Rotary Club S. In mei 1998 is hij opnieuw lid geworden (bijlage A21 verweer). Op 10 maart 1997 heeft de directiesecretaresse van N B.V. te Z namens belanghebbende per faxbericht aan het accountantskantoor, dat voor hem een bankrekening in Nederland beheerde, verzocht twee maal een bedrag van fl. 100 over te maken voor tocht nr. -- en tocht -- van de Rotary (bijlage 19c verweer).
3.7.8.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 voorts lid dan wel geldelijk ondersteuner gebleven van de Christelijk Gereformeerde Kerk T en de Nederlands Hervormde Kerk.
3.7.9.Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring van 14 februari 2000, die is opgemaakt naar aanleiding van een gesprek van een aantal medewerkers van de Belastingdienst van 10 februari 2000 met belanghebbende (bijlage A1b verweer). In deze verklaring is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(...)
Vraag: Wat was voor u de reden om naar de Antillen te gaan?
De heer X stelt dat hij waarschijnlijk de beste twee adviseurs van Nederland heeft. Hij had het voornemen om het bedrijf over te dragen aan de kinderen.
X vertelt over zijn slechte ervaringen met de Belastingdienst naar aanleiding van het overlijden van zijn vorige echtgenote. Dit heeft toen zeer veel geld gekost.
Volgens zijn adviseurs was het mogelijk om door middel van een verblijf van een jaar op de Antillen een aanzienlijke belastingbesparing te realiseren met betrekking tot de voorgenomen schenking aan de kinderen.
Vraag: Het was dus altijd de bedoeling dat u weer terug zou komen?
Ja, ik heb hier 3 kinderen en 8 kleinkinderen. Dat blijft trekken.
Vraag: Waar overnachtte u tijdens uw verblijf in Nederland gedurende de Antilliaanse periode?
Op de H (zeilboot)
Vraag: Waarom verbleef u niet in de boerderij? Deze was immers niet bewoond en alle meubelen stonden er nog?
De meubelen waren afgedekt met plastic hoezen. We vonden het ook beter naar de fiscus toe om deze zaken gescheiden te houden.(...)"
Curaçao
3.8.1.Op Curaçao hebben belanghebbende en zijn echtgenote in eerste instantie een kamer gehuurd in het ( . . .)Hotel te U (bijlage A4a verweer). Met ingang van 1 februari 1997 hebben zij voor de duur van een jaar van nn zijn gemeubileerde appartement in het complex (. . .) aan de a-straat 1 te U gehuurd tegen een maandelijkse huur van Nafl. 2.500 (bijlage A8 verweer). De kosten voor de Vereniging van Eigenaars, airconditioning, elektra, schoonmaakkosten en dergelijke in dat jaar zijn voor belanghebbendes rekening gekomen. De telefoonaansluiting is op naam van nn blijven staan en kosten van de met de telefoon in het appartement gevoerde gesprekken in dat jaar zijn door hem aan belanghebbende doorberekend.
3.8.2.Uit gespecificeerde telefoonnota's van "Servisio di Telekomunikashon" blijkt dat belanghebbende in de periode 1 januari 1997 tot en met 20 augustus 1997 van de in totaal 480 gesprekken 362 maal naar Nederland, 111 maal naar overige landen en 7 maal lokaal heeft gebeld of gefaxt. Belanghebbende beschikte op Curaçao over een faxapparaat en een mobiele telefoon.
3.8.3.Op 27 december 1996 heeft belanghebbende op Curaçao een a-auto aangeschaft voor een bedrag van Nafl. --, inclusief wegenbelasting en keuringskosten (bijlage 11 repliek).
3.8.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op Curaçao gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 regelmatig kerkdiensten bijgewoond van de Verenigde protestantse gemeente van Curaçao. Zij zijn echter geen lid geworden van de kerkelijke gemeente aldaar. Wel hebben zij een gift gedaan van Nafl. 1.000 (bijlage 8 repliek).
3.8.5.In het onder 3.5 genoemde overzicht heeft belanghebbende bij verschillende data vermeld dat er familieleden en/of kennissen uit Nederland te Curaçao zijn ontvangen.
3.8.6.In de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een aantal malen een op Curaçao gevestigde huisarts (telefonisch) geconsulteerd. Ook hebben belanghebbende en zijn echtgenote medicijnen betrokken van een apotheek aldaar. De echtgenote van belanghebbende heeft gedurende voormelde periode twee maal een fysiotherapeut bezocht op Curaçao.
3.8.7.Belanghebbende en zijn echtgenote waren in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 op Curaçao geabonneerd op de, speciaal voor Nederlanders die in het buitenland verblijven uitgegeven, weekedities van het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad.
3.8.8.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 2 januari 1997 op Curaçao een bankrekening, een zogenoemde private current account non resident, geopend bij de (. . .)-bank; ook beschikten zij aldaar in de eerdergenoemde periode over een spaarrekening bij de (. . . )-bank.
Concern
3.9.1.Volgens een bankverklaring (bijlage A9 verweer) van (. . )-Bank N.V. was belanghebbende naar de stand van 31 december 1997 zelfstandig bevoegd de volgende, van het concern deel uitmakende, vennootschappen jegens de bank te verbinden:
- D B.V. (. . .);
- E B.V.;
- N B.V. (. . .);
- O B.V.;
- AA B.V.;
- BB V.O.F. (. . .);
- CC N.V.;
- DD B.V.
- EE B.V. (. . .).
3.9.2.Tot 27 december 1996 hield belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. De tot dat moment belangrijkste vermogensbestanddelen van belanghebbende met betrekking tot het concern waren 60 certificaten van aandelen A in EE B.V. en 40 aandelen B in EE B.V. De 60 aandelen A waren gecertificeerd via de Stichting Administratiekantoor Z. EE B.V. hield alle aandelen in E B.V. en E B.V. hield alle aandelen in N B.V.
3.9.3. Vanaf eind december 1996 heeft in verschillende jaren een groot aantal (rechts)handelingen plaatsgehad:
1996
23 december:
Stichting FF (. . .) wordt opgericht; als bestuurders worden benoemd GG (directeur van de (. ..)-bank), HH (de huisnotaris) en JJ (goede vriend van belanghebbende).
27 december:
27 december (vervolg):
Aandelen A in EE B.V. worden gedecertificeerd. Stichting Administratiekantoor Z wordt ontbonden en belanghebbende verkrijgt 60 aandelen A in EE B.V.
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 500.000 bedraagt (voorheen fl. 500.000; 460 aandelen A en 40 aandelen B à fl. 1.000, waarvan fl. 100.000 geplaatst);
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 1 gewoon aandeel à fl. 10 en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10;
- 49.999 winstbewijzen worden geïntroduceerd, die op gelijke voet met een volgestort ge-
woon aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van de B.V.
Na deze statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal, net als voordien, fl. 100.000 (1 gewoon aandeel à fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10). Ook zijn 9.999 winstbewijzen geplaatst. Alle aandelen en winstbewijzen waren in handen van belanghebbende.
- Belanghebbende verkoopt en levert alle geplaatste aandelen EE B.V. (1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen) aan de Stichting FF voor een bedrag van fl. rr. Deze prijs is tot stand gekomen aan de hand van de reserves die toerekenbaar zijn aan het gewone aandeel, waarbij de waarde van de preferente aandelen gelijk is gehouden aan hun nominale waarde (p. 29 repliek). Stichting FF blijft de koopsom schuldig.
- Statuten van E B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 7.500.000 bedraagt;
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 74.990 gewone aandelen à fl. 100 en 10 prioriteitsaandelen à fl. 100;
- de 2.000 geplaatste aandelen A à fl. 1.000 worden omgezet in 20.000 gewone aandelen à fl. 100.
- E B.V. geeft 3 prioriteitsaandelen à fl. 100 uit aan belanghebbende. Belanghebbende heeft aan zijn stortingsverplichting voldaan door middel van storting van contanten. Volgens artikel 36, eerste lid, van de statuten van E bepaalt "de prioriteit" welk deel van de winst wordt gereserveerd en volgens artikel 44 heeft de prioriteit een versterkt stemrecht.
1997
18 december:
Door KK N.V. wordt een stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen, Stichting LL(. . .), opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .) (de Antilliaanse belastingadviseur van belanghebbende), (. . .) en (. . .), allen woonachtig te Curaçao.
22 december:
Stichting FF verkoopt het ene gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting LL. De koopsom ad fl. i wordt schuldig gebleven.
24 december:
Stichting LL richt de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen, D NA N.V. (...), op. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt fl. 500.000 en is verdeeld in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10. Tevens zijn 49.999 winstbewijzen geïntroduceerd. De akte met statuten is nagenoeg gelijkluidend aan de akte met statuten van 27 december 1996 van EE B.V. In de slotverklaringen van de akte wordt vermeld dat:
- tot directeur van D NA N.V. de Stichting LL wordt benoemd;
- belanghebbende is medeverschenen voor de notaris;
- belanghebbende verklaarde zijn 9.999 winstbewijzen EE B.V. over te dragen aan D NA N.V.;
- D NA N.V. verklaarde 9.999 winstbewijzen D NA N.V. over te dragen aan belanghebbende.
29 december:
- Stichting LL brengt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V.
- Belanghebbende brengt de 9.999 winstbewijzen
EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 9.999 winstbewijzen D NA N.V.
1998
23 maart:
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij het maximaal uit te geven aantal winstbewijzen (49.999) wordt verdeeld in 18.626 winstbewijzen A en 31.373 winstbewijzen B. In artikel 30 van de akte wordt de waarde van de winstbewijzen bepaald op fl. j.
- D NA N.V. vervreemdt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting FF. De koopsom ad fl. k wordt schuldig gebleven.
- D NA N.V. vervreemdt de winstbewijzen EE B.V. aan de kinderen van belanghebbende voor in totaal fl. j. De zoon van belanghebbende koopt 3.725 winstbewijzen A voor fl. m. De beide dochters kopen ieder 3.137 winstbewijzen B voor fl. n. De koopsommen blijven zij allen schuldig.
- Afkoop van winstbewijzen EE B.V. De zoon van belanghebbende laat 500 winstbewijzen A afkopen voor fl. o. Beide dochters laten ieder 421 winstbewijzen B afkopen voor ieder fl. p. EE B.V. blijft de afkoopsommen schuldig; de afkoopsommen worden omgezet in drie dertigjarige leningen.
24 maart:
- Stichting LL verkoopt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V. aan een Antilliaanse vennootschap, MM N.V. (. . . ), voor fl. k. MM is een dochtermaatschappij van de (. . .)-bank, de huisbankier van het concern en van belanghebbende (p. 16 dupliek). In de akte wordt als derde partij belanghebbende vermeld. De koopschuld wordt bij wijze van novatie omgezet in een schuld wegens geldlening. Op de lening is van toepassing hetgeen is bepaald in een akte van geldlening tussen belanghebbende en MM. De echtgenote van belanghebbende heeft voor zoveel nodig haar toestemming verleend voor de garanties die haar echtgenoot in dit kader heeft verstrekt.
- Belanghebbende laat een recht van vruchtgebruik voor de periode van dertig jaren op de 9.999 winstbewijzen D NA N.V. vestigen door MM voor fl. s. De verschuldigde vergoeding wordt omgezet in een drietal dertigjarige leningen (vorderingen van belanghebbende op MM) van respectievelijk fl. q en twee maal fl. r. Het jaarlijks rendement van de leningen bedraagt 7 percent. Belanghebbende verstrekt aan MM een groot aantal garanties en vrijwaart haar tegen niet uit de overnamebalans blijkende verplichtingen van D NA N.V. en haar dochtermaatschappijen uit hoofde van afgegeven garanties en andere verplichtingen. Voorts neemt belanghebbende de kosten van de akte voor zijn rekening. (bijlage B17 verweer)
- Belanghebbende schenkt de drie dertigjarige vorderingen met een totale waarde van fl. s aan zijn kinderen onder verrekening van de bedragen die hij aan zijn kinderen verschuldigd is. Zijn kinderen cederen de drie leningen aan D NA N.V. Het restant van de schulden van de kinderen aan D NA N.V. ad fl. t wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een jaarlijks rendement van 7 percent.
28 april:
E B.V. neemt de schulden aan de drie kinderen over van EE B.V. ten titel van dividend.
N BV neemt de schulden aan de kinderen over van E B.V. ten titel van dividend.
1999
31 december:
- Belanghebbende vervreemdt de bloot eigendom van de winstbewijzen van D NA N.V. aan MM voor fl. u.
- D NA N.V. cedeert de vorderingen op de kinderen (inclusief de rente) ad fl. v aan MM. De koopsom wordt schuldig gebleven. De koopsom voor de bloot eigendom van de winstbewijzen wordt door D NA N.V. voldaan door cessie van de vorderingen van de drie kinderen. Belanghebbende vergoedt het verschil ad fl. w tussen de koopsom en de hoofdsom van de vorderingen.
- De drie kinderen van belanghebbende dragen hun vordering op N B.V. ad fl. x over aan belanghebbende, onder verrekening met de schulden aan belanghebbende en onder schuldigerkenning van het restant.
De aandeelhouder van MM, de (. . .)-bank, heeft voor haar rol bij de voormelde (rechts)handelingen een 'fee' ontvangen van fl. y (bijlage A26 dupliek).
In 1999 is belanghebbende toegetreden tot het directiebestuur van Stichting FF, de stichting die het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. bezit.
Voorts heeft hij, tezamen met een derde, NN B.V., activiteiten op het gebied van de x-productie ontplooid. Hiertoe hebben belanghebbende en NN B.V. een vennootschap, OO B.V., opgericht. Belanghebbende en NN B.V. participeerden in een 60:40-verhouding in OO B.V. Na verloop van tijd heeft belanghebbende, door middel van additionele kapitaalstortingen, een belang in OO B.V. verkregen van nagenoeg honderd percent.
2001
25 oktober:
EE B.V. richt een nieuwe vennootschap, PP B.V., op (p. 7 repliek).
23 november:
Directie van EE B.V., PP B.V. en OO B.V. doen een voorstel tot een zogenoemde driehoeksfusie in de zin van artikel 2:309 BW juncto artikel 2:334 BW (p. 7 repliek).
2002
1 januari:
Voormelde fusie wordt van kracht. Als gevolg van deze fusie verkrijgt PP B.V. (verkrijgende vennootschap) het vermogen van OO B.V. (verdwijnende vennootschap) onder algemene titel. Als groepsmaatschappij van PP B.V. kent EE B.V. 1.000 gewone aandelen, met een nominaal kapitaal van fl. 10 per aandeel, aan belanghebbende toe. Hierdoor houdt belanghebbende vanaf dat moment op één gewoon aandeel na alle gewone aandelen EE B.V.
Direct voorafgaand aan deze fusie bezat belanghebbende (. . .)aandelen OO B.V. en bezat NN B.V. 16 aandelen OO B.V. (p. 7 repliek)
3.9.4.Het salaris van belanghebbende als algemeen directeur van het concern, exclusief zijn inkomsten uit werkzaamheden voor BB, bedroeg in 1996 fl. z, in 1997 fl. aa, in 1998 fl. bb en in 1999fl. cc (rapport p. 5, bijlage A21 verweer).
Belanghebbende heeft voor door hem in het buitenland verrichte werkzaamheden voor BB gedurende de periode 24
december 1996 tot 1 april 1998 facturen uitgeschreven. Boven de facturen staat steeds als plaats Curaçao vermeld. Tot de ge-
dingstukken behoort een drietal facturen (bijlage A13 verweer):
factuurdatumperiode werkzaamhedenbedrag (afgerond)
7 juli 1997jaar 1997Nafl. g (fl. dd)
16 april 199824-12-1996 t/m 31-12-1996Nafl. - (fl. ee)
16 april 199801-01-1998 t/m 31-03-1998Nafl. - (fl. ff )
3.9.5.Namens belanghebbende is met dagtekening 16 juni 1997 een brief gezonden aan de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst betreffende te bespreken onderwerpen (bijlage C1 verweerschrift). Eén van deze onderwerpen betrof de opvolging van belanghebbende. Ter voorbereiding van dit onderwerp is bij de brief een memorandum gevoegd in vervolg op een brief van 24 april 1997 en een bespreking van 29 april 1997. In dit memorandum heeft de gemachtigde van belanghebbende de waarde van de winstbewijzen EE B.V. berekend. Hij heeft deze waarde berekend door vermenigvuldiging van de laatst vastgestelde commerciële jaarwinst met de meest recente gemiddelde koers/winstverhouding van een aantal met EE B.V. vergelijkbare aan de beurs genoteerde ondernemingen (de beurswaarde) en deze vervolgens te verhogen met het verschil tussen de intrinsieke waarde van EE B.V. volgens de laatstvastgestelde commerciële balans en het product van de beurswaarde en het gemiddelde percentage eigen vermogen per aandeel van de vergelijkbare ondernemingen. De waarde van de winstbewijzen komt volgens deze berekening van de gemachtigde uit op fl. ggg.
Schenking
3.10.1.Namens belanghebbende (schenker) en zijn kinderen (begiftigden) is op 28 juli 2000 op Curaçao aangifte gedaan voor het recht van schenking in verband met de schenkingen aan de kinderen op 24 maart 1998 (bijlage A14a dupliek). Overeenkomstig punt 3 van de in 3.3 vermelde ruling is de waarde van de geschonken vermogensrechten vastgesteld op fl. h.
3.10.2.Met dagtekening 15 augustus 2000 is een aanslag voor het recht van schenking opgelegd door de Landsontvanger
Curaçao. Als belastingschuldigen worden uitsluitend A en C genoemd. Ieder van hen is een belastingbedrag van fl. ii schuldig, zodat, overeenkomstig de inhoud van de in 3.3 vermelde ruling een totaalbedrag van fl. f aan belasting is berekend. Dit bedrag is betaald door de belastingschuldigen.
Aangifte Curaçao
3.11.Belanghebbende heeft op 1 april 1998 op Curaçao aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1996 gedaan (bijlage A14c dupliek). In deze aangifte heeft hij een bedrag van Nafl. 4.781 aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Dit betreft het door hem op 16 april 1998 gefactureerde bedrag wegens werkzaamheden voor BB in de periode 24 december 1996 tot en met 31 december 1996. Voor de jaren 1997 en 1998 heeft hij eveneens aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan op Curaçao; in die jaren heeft hij de in 3.9.4 genoemde en door hem voor werkzaamheden voor BB in die jaren gefactureerde bedragen aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
Aangifte en aanslagregeling Nederland
3.12.1.Belanghebbende heeft op 24 april 1997 in Nederland aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de periode 1 januari 1996 tot en met 23 december 1996 door middel van indiening van een P-biljet. De in de aangifte begrepen winst uit aanmerkelijk belang bedraagt fl. jj en het inkomen bedraagt volgens aangifte fl. kk. Na verrekening van een verlies ad fl. mm bedraagt het belastbare inkomen volgens de aangifte fl. nn negatief.
Voor de periode 24 december 1996 tot en met 31 december 1996 heeft belanghebbende in Nederland door middel van indiening van een C-biljet aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van nihil.
3.12.2.Met dagtekening 24 december 1999 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het gehele jaar 1996 opgelegd wegens binnenlandse belastingplicht, aangezien de Inspecteur het standpunt heeft ingenomen dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 1996 zijn woonplaats in Nederland heeft behouden. Bij het vaststellen van de aanslag is de aangifte als volgt gecorrigeerd:
fl.
Aangegeven belastbaar inkomen-/- nn
Winst uit aanmerkelijk belangoo
Te verrekenen verliezen-/-mm
Vastgesteld belastbaar inkomena
3.12.3.Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. c. Hierin is een bedrag van fl. pp begrepen aan winst uit aanmerkelijk belang (waarde in het economische verkeer van de winstbewijzen EE B.V.). Er is geen rekening gehouden met te verrekenen verliezen.
Bij ambtshalve genomen beschikking heeft de Inspecteur vervolgens de aanslag verminderd met een te verrekenen verlies ad fl. mm tot een naar een belastbaar inkomen van fl. qq (p.2 verweer).
3.12.4.In het beroepschrift heeft belanghebbende verklaard dat in de aangifte abusievelijk als winst uit aanmerkelijk belang een bedrag van fl. jj is verantwoord, terwijl de winst uit aanmerkelijk belang als volgt moet worden berekend:
fl.
overdrachtsprijs aandelen EE B.V. rr
af: verkrijgingsprijs aandelen EE B.V. ss
winst uit aanmerkelijk belang tt.
Het bedrag van fl. tt komt overeen met 1/10.000e deel van de vennootschappelijke reserves op het moment van overdracht
(p. 18 verweer).
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.Tussen partijen is in geschil:
- primair: of belanghebbende vanaf 24 december 1996 zijn woonplaats nog in Nederland had. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- subsidiair: of de conversie van het aandelenkapitaal van
EE B.V. op 27 december 1996 fiscaal gekwalificeerd dient te worden als een inkoop van aandelen gevolgd door een uitgifte van aandelen en winstbewijzen, waarbij de inkoop van aandelen een uitkering van winstreserves inhoudt en daarmee een dividend in de zin van artikel 24 van de Wet vormt, dat tegen het bijzondere tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet is belast. En indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt of, in overeenstemming met artikel 39, zesde lid, van de Wet als verkrijgingsprijs van de winstbewijzen moet worden aangemerkt het bedrag dat als inkomsten wordt beschouwd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- meer subsidiair: of door de uitreiking van de winstbewijzen een zodanige verschuiving van winstrechten van aandelen naar winstbewijzen plaatsvindt dat sprake is van een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- meer meer subsidiair: of de conversie en de plaatsing van de winstbewijzen gevolgd door de verkoop van het gewone aandeel en de preferente aandelen binnen het vermogen leiden tot een verschuiving van als aanmerkelijk belang aan te merken rechten naar niet als zodanig aan te merken rechten, waardoor dit geheel van rechtshandelingen fiscaalrechtelijk is aan te merken als een vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen en of de overeenkomst waarbij de aandelen zijn overgedragen onder normale omstandigheden tot stand is gekomen. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend; de Inspecteur de eerste bevestigend en de tweede ontkennend.
- nog meer subsidiair: of het geheel van de onder 3.9.3 voor het jaar 1996 genoemde (rechts)handelingen moet worden beschouwd als een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- uiterst subsidiair: of ten aanzien van alle (rechts)handelingen voor de onder 3.9.3 vermelde jaren sprake is van een samenstel van (rechts)handelingen met als hoofddoel het ontgaan van een fiscale claim en of gehandeld is in strijd met doel en strekking van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
4.2.Niet langer is in geschil dat bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte geen rekening is gehouden met te verrekenen verliezen ad fl. mm en dat zulks is hersteld bij de in 3.12.3 vermelde ambtshalve genomen beschikking.
4.3.Belanghebbende neemt - kort weergegeven - de volgende standpunten in. Hij heeft binnen het concern een structuur tot stand willen brengen, waarbij het belang bij het vermogen van de onderneming aan zijn kinderen zou vererven, zonder dat zij daarover enige zeggenschap zouden kunnen uitoefenen. Hij stelt zich primair op het standpunt dat hij vanaf 24 december 1996 zijn woonplaats op Curaçao had en derhalve vanaf die datum als buitenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt, dat de belasting over de perioden van binnenlandse en buitenlandse belastingplicht afzonderlijk moet worden geheven, dat alle onder 3.9.3 voor het jaar 1996 vermelde (rechts)handelingen hebben plaatsgevonden na 24 december 1996, derhalve in de periode van buitenlandse belastingplicht en dat een eventuele winst uit aanmerkelijk belang mitsdien ten onrechte in de onderhavige aanslag is begrepen. Subsidiair stelt belanghebbende dat de Inspecteur in strijd met artikel 24 en artikel 39, eerste en zesde lid, van de Wet de statutenwijziging van EE B.V. en/of de uitgifte van de winstbewijzen door EE B.V. en/of de verkoop van de (preferente) aandelen in EE B.V. aan Stichting FF als winst uit aanmerkelijk belang een bedrag, voor zover dat uitgaat boven het in 3.12.4 vermelde bedrag van fl. tt, in de heffing heeft betrokken, aangezien noch de statutenwijziging noch de uitgifte van winstbewijzen tot inkomsten uit vermogen of winst uit aanmerkelijk belang leidt. De vervreemding van de aandelen heeft tot een winst uit aanmerkelijk belang van fl. tt geleid.
4.4.De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden en stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat belanghebbende het gehele jaar zijn woonplaats in Nederland heeft gehad, dat hij een winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten van fl. pp en dat bij de onderhavige aanslagregeling terecht deze winst uit aanmerkelijk belang tot het belastbare inkomen is gerekend.
4.5.Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1.Het beroep van belanghebbende strekt primair tot vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van het verlies over het onderhavige jaar op een bedrag van fl. uu en subsidiair tot een vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van het verlies over het onderhavige jaar op een bedrag van fl. vv.
5.2.De conclusie van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak en handhaving van de aanslag zoals deze bij de ambtshalve genomen beschikking is verminderd.
6.Overwegingen omtrent het geschil
6.1.Ten aanzien van het primaire geschilpunt: woonplaats
Nederlandse belastingwetgeving
6.1.1.Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft naar de omstandigheden beoordeeld zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
6.1.2.De Inspecteur, die een natuurlijk persoon als binnenlands belastingplichtig aanmerkt, dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat die persoon in Nederland woont.
6.1.3.Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting hiervan door belanghebbende, geslaagd in dit bewijs. Daarvoor acht het Hof de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en oordelen van belang:
- belanghebbende is de enig statutair directeur van het in Nederland gevestigde internationaal opererende concern en heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap. Aan zijn zoon zijn weliswaar ook taken binnen het bestuur van het concern toebedeeld, maar de belangrijkste beslissingen zijn naar het oordeel van het Hof aan belanghebbende voorbehouden;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Nederland. De stelling van belanghebbende dat de woning gedurende die periode niet voor bewoning geschikt was, acht het Hof niet aannemelijk. Gelet op het onder 3.7.2 vastgestelde stond de woning belanghebbende duurzaam ter beschikking.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat het in rekening-courant met X-bedrijf B.V. verrekenen van een huurwaarde voor de woning op een vergissing berust, maar het Hof acht dit evenmin aannemelijk. Uit de gedingstukken zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat in verband hiermee een correctie heeft plaatsgehad. Evenmin is op dit punt tegen de aanslagen in de vennootschapsbelasting ten name van X-bedrijf B.V. bezwaar gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden voorts gedurende voornoemde periode het in 3.7.3 genoemde, in de jachthaven van R gelegen, zeewaardig en voor permanente bewoning geschikt jacht tot hun beschikking;
- de telefoon en het beveiligingsabonnement in de woning zijn aangehouden;
- de omroepbijdrage voor het jaar 1997 is voldaan;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben verschillende, reeds bestaande, bankrekeningen in Nederland aangehouden en van een aantal van deze rekeningen gebruik gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben in voornoemde
periode hun ziektekostenverzekering, hun huisarts en hun tandarts in Nederland aangehouden. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland medisch specialisten en is in R de apotheek bezocht;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben de onder 3.7.6 genoemde lidmaatschappen en dat van het Rode Kruis aangehouden en zijn lid en/of geldelijk ondersteuner van de onder 3.7.8 genoemde kerken gebleven;
- de Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende, gedurende de periode dat hij geen lid is geweest van de Rotary Club S te Nederland, wel degelijk deel heeft genomen aan activiteiten van de Rotary. Gelet op hetgeen onder 3.7.7 na de eerste volzin is vermeld, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende aan dergelijke clubactiviteiten heeft deelgenomen. Gelet op de datum van het faxbericht, acht het Hof voorts aannemelijk dat tocht nummer (. .) en de (. . .)tocht -- gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben plaatsgevonden en dat belanghebbende deze betalingen heeft laten verrichten met het oog op deelname aan die tochten;
- belanghebbende heeft in deze procedure aangevoerd steeds de wil te hebben gehad Nederland metterwoon te verlaten. Dienaangaande geldt dat niet de louter innerlijke wil, maar de objectief uit omstandigheden en belanghebbendes gedragingen af te leiden wil van belang is bij de beoordeling van de woonplaats van een belastingplichtige. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat bij belanghebbende niet de wil aanwezig was om Nederland metterwoon te verlaten, in die zin dat hij zijn duurzame betrekkingen met Nederland heeft willen verbreken. Het Hof heeft in dit oordeel mede betrokken de inhoud van de onder 3.7.9 opgenomen verklaring. Voorts is het door belanghebbende gestelde ook in tegenspraak met zijn mededeling aan het beveiligingsbedrijf en de inboedelverzekeraar dat hij voor één jaar Nederland zou verlaten.
6.1.4.Gelet op de vorenvermelde omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, en 's Hofs oordelen ten aanzien daarvan, kan het Hof tot geen andere conclusie komen dan dat belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 zijn duurzame betrekkingen, zowel van financiële als van persoonlijke aard, met Nederland niet heeft verbroken en dat zulks nimmer in het voornemen van belanghebbende heeft gelegen. Aldus heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een zodanige duurzame betrekking met Nederland gehad dat voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet belanghebbende moet worden geacht in Nederland te wonen. Al hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Curaçao acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
6.1.5. Ter staving van het door hem overgelegde en in 3.5 weergegeven overzicht van verblijf op Curaçao, Nederland en overige landen, heeft belanghebbende ter zitting en in zijn pleitnota aangeboden desgewenst het dagboek van zijn echtgenote ter inzage te verstrekken en zijn/hun agenda, vliegtickets en visa over te leggen. Nu het Hof niet twijfelt aan de juistheid van dit overzicht en aannemelijk acht dat belanghebbende tevens inwoner is geweest van de Nederlandse Antillen, ziet het Hof geen aanleiding gebruik te maken van dit bewijsaanbod.
6.1.6.1.Belanghebbende heeft gesteld dat uit de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 1970
(nr. B70/20 263, BNB 1970/263) blijkt dat ter bepaling van de fiscale woonplaats van naar het buitenland uitgezonden werknemers van een Nederlandse onderneming grote waarde wordt gehecht aan het feit of gehuwde werknemers naar het buitenland gaan met medeneming van hun gezin. Gehuwde werknemers, van wie de gezinnen meegaan naar het buitenland, worden voor toepassing van de Wet en de Wet op de vermogensbelasting 1964 geacht Nederland metterwoon te hebben verlaten. Belanghebbende stelt dat hij, nu zijn echtgenote met hem naar Curaçao is vertrokken, er op mocht vertrouwen dat de Inspecteur het standpunt zou innemen dat hij Nederland metterwoon had verlaten.
6.1.6.2.Gelet op de tekst en de inhoud van punt 2 van voormelde resolutie heeft deze niet de strekking af te wijken van het wettelijke woonplaatsbegrip. In punt 2 van voormelde resolutie staat vermeld dat toepassing van de regeling onder andere achterwege zal blijven indien zelfstandige toetsing van het wettelijke woonplaatsbegrip tot een andere uitkomst zou leiden dan waartoe de regeling zou voeren. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gaat niet op.
6.1.7.1.Voorts heeft belanghebbende een beroep gedaan op de zogenoemde 35%-regeling voor tijdelijk in Nederland te werk gestelde buitenlandse werknemers (Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243; hierna: de 35%-regeling). Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze werknemers veelal in gemeubileerde woningen of appartementen wonen, dat er in redelijkheid geen twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of zij in Nederland wonen, welke vraag bevestigend moet worden beantwoord, en dat zij kunnen kiezen voor fictieve buitenlandse belastingplicht. In de omgekeerde situatie zou er, naar belanghebbende stelt, geen twijfel over mogen bestaan dat sprake is van wonen buiten Nederland.
6.1.7.2.Het Hof vat voornoemde stellingname van belanghebbende op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De 35%-regeling is een regeling waarin, in verband met de praktische uitvoerbaarheid, is goedgekeurd dat aan buitenlandse werknemers, die tijdelijk hier te lande werkzaam zijn en beschikken over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is zodat deze werknemer slechts in het buitenland kan worden aangetrokken, onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding (35%) kan worden verstrekt voor de extra uitgaven waarvoor de buitenlandse werknemers zich in verband met hun tewerkstelling door de binnenlandse werkgever zien geplaatst. Voorts kan op gezamenlijk verzoek van de binnenlandse werkgever en de buitenlandse werknemer de buitenlandse werknemer voor de heffing van loonbelasting, inkomstenbelasting en vermogensbelasting als fictief buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. De regeling ontleent haar bestaansrecht aan de omstandigheid dat uit het buitenland afkomstige werknemers bij hun tijdelijke verblijf hier te lande doorgaans hogere kosten van levensonderhoud hebben dan werknemers die hier vast geworteld zijn en heeft mede het karakter van een loonkostensubsidie voor binnenlandse werkgevers die vanwege schaarste op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn genoodzaakt werknemers met specifieke deskundigheid uit het buitenland aan te trekken. Een belangrijke doelstelling van de regeling is het scheppen van een mogelijkheid om gefacilieerd know-how naar Nederland aan te trekken (vgl. Hoge Raad 30 mei 2001, nr. 35 903, BNB 2001/302*).
6.1.7.3. Ook bij toepassing van de 35%-regeling zal, net als in het geval van belanghebbende, steeds aan de hand van artikel 4 van de AWR worden beoordeeld waar een belastingplichtige woont. Er is derhalve naar 's Hofs oordeel reeds daarom geen sprake van een ongelijke behandeling. Voorts kan niet worden gezegd dat het geval van belanghebbende die, gelet op de inhoud van zijn verklaring opgenomen in 3.7.9, met het oog op besparing van schenkingsrechten tijdelijk naar het buitenland is vertrokken, voldoende vergelijkbaar is met de gevallen waarop de 35%-regeling ziet.
Belastingregeling voor het Koninkrijk
6.1.8.1.Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK) verstaat de BRK onder inwoner van een van de landen een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
6.1.8.2.Ingevolge het bepaalde in artikel I, tweede lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 geldt voor de toepassing van de Nederlands-Antilliaanse belastingwetgeving te dezen in hoofdzaak een zelfde criterium als is opgenomen in artikel 4 van de AWR (vgl. Hoge Raad 21 december 2001,
nr. 36 531, V-N 2002/2.5). Gelet op voormelde bepaling en de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.1.9.1.Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen).
6.1.9.2.Zoals in 6.1.3 is overwogen heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel in Nederland tenminste één duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Het Hof zal hierna veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat het door belanghebbende en zijn echtgenote op Curaçao voor één jaar gehuurde appartement kan worden aangemerkt als een duurzaam tehuis in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK. Alsdan dient te worden onderzocht met welk land belanghebbendes persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Naar 's Hofs oordeel zijn zowel de persoonlijke als de economische betrekkingen van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 6.1.3 vermelde feiten en omstandigheden.
6.1.9.3.Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende naar 's Hofs oordeel in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 ook voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland. Derhalve is voor het gehele jaar 1996 terecht een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht aan belanghebbende opgelegd.
6.2.Ten aanzien van het subsidiaire geschilpunt: leidt conversie van het aandelenkapitaal tot inkomsten uit vermogen?
6.2.1.De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de conversie van het aandelenkapitaal van EE B.V. op
27 december 1996 fiscaal dient te worden gekwalificeerd als een inkoop van aandelen gevolgd door een uitgifte van aandelen en winstbewijzen, waarbij de inkoop van aandelen een uitkering van winstreserves inhoudt en daarmee een dividend in de zin van artikel 24 van de Wet vormt, dat tegen het bijzondere tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet moet worden belast. Vervolgens zou in zijn visie, in overeenstemming met artikel 39, zesde lid, van de Wet, als verkrijgingsprijs van de winstbewijzen moeten worden aangemerkt het bedrag dat als inkomsten wordt beschouwd. De onderhavige aanslag is volgens zijn subsidiaire standpunt derhalve eerder te laag dan te hoog.
6.2.2.Bij de statutenwijziging van 27 december 1996 zijn de aandelen A en B in EE B.V. omgevormd in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen en zijn gelijktijdig 49.999 winstbewijzen gecreëerd, die op gelijke voet met het ene gewone volgestorte aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van EE B.V. Vóór de statutenwijziging bedroeg het geplaatste aandelenkapitaal fl. 100.000 en hield belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. Na de statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal wederom fl. 100.000 en zijn eveneens alle geplaatste aandelen (1 gewoon en 9.999 cumulatief preferente) en alle uitgegeven winstbewijzen (9.999) in handen van belanghebbende. Blijkens de statuten is in de aandelen en winstbewijzen hetzelfde complex van rechten met betrekking tot de vennootschappelijke winst en reserves belichaamd. Er heeft derhalve direct noch indirect een vermogensverschuiving van de vennootschap naar belanghebbende plaatsgevonden. Er is slechts sprake van een spreiding van vermogensrechten over verschillende vermogenstitels, zodat ter zake geen sprake is van inkomsten uit vermogen. De stelling van de Inspecteur in dezen kan niet worden gevolgd.
6.3.Ten aanzien van het meer subsidiaire geschilpunt: leidt uitreiking winstbewijzen tot vervreemding in de zin van artikel 39 van de Wet?
6.3.1.De Inspecteur heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat door de uitreiking van de winstbewijzen een zodanige verschuiving van winstrechten van aandelen naar winstbewijzen heeft plaatsgevonden dat sprake is van een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet.
6.3.2.Onder vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet moet worden verstaan elke rechtshandeling waardoor de aandeelhouder, of houder van winstbewijzen, tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen, of winstbewijzen uit zijn eigen vermogen in dat van een ander doet overgaan (vgl. Hoge Raad 29 juni 1977, nr. 18 270, BNB 1977/199*). Het feit dat de in de aandelen besloten rechten worden gespreid over preferente aandelen en winstbewijzen is in dit kader niet relevant zolang daarbij geen van de in de aandelen besloten rechten het vermogen van de aandeelhouder hebben verlaten.
6.3.3.Blijkens de statuten zijn in het onderhavige geval de aandelen en winstbewijzen dezelfde rechten met betrekking tot de vennootschappelijke winst en reserves blijven representeren. Er heeft direct noch indirect een overdracht van aanspraken op de vennootschappelijke winst en reserves aan een derde plaatsgehad. Er is slechts sprake van een spreiding van vermogensrechten over verschillende vermogenstitels, zodat ter zake geen sprake is van een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet. De stelling van de Inspecteur in dezen kan niet worden gevolgd.
6.4.Ten aanzien van het meer meer subsidiaire geschilpunt: leidt de conversie of plaatsing van winstbewijzen gevolgd door verkoop van het gewone aandeel en de preferente aandelen tot een vervreemding van een aanmerkelijk belang?
6.4.1.De Inspecteur heeft zich nader op het standpunt gesteld dat de conversie en de plaatsing van de winstbewijzen gevolgd door de verkoop van het gewone aandeel en de preferente aandelen binnen het vermogen leiden tot een verschuiving van een als aanmerkelijk belang aan te merken complex van vermogensrechten naar een niet als aanmerkelijk belang aan te merken complex van vermogensrechten, waardoor dit geheel van rechtshandelingen fiscaalrechtelijk is aan te merken als een vervreemding van een aanmerkelijk belang. Voorts is, naar de Inspecteur heeft gesteld, de overeenkomst waarbij de aandelen zijn overgedragen niet onder normale omstandigheden tot stand gekomen, zodat uit dien hoofde artikel 39, vijfde lid, van de Wet van toepassing is en de waarde in het economische verkeer als overdrachtsprijs moet worden gehanteerd. Deze bedraagt volgens de Inspecteur fl. j, gelijk aan de verkoopprijs van de winstbewijzen bij de verkoop op 23 maart 1998 aan de kinderen van belanghebbende.
6.4.2.Niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige jaar wegens de verkoop van het gewone aandeel in EE B.V. een winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkoop van de preferente aandelen niet tot een als winst uit aanmerkelijk belang te kwalificeren voordeel heeft geleid, aangezien deze preferente aandelen op grond van artikel 39, derde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet niet tot een aanmerkelijk belang behoren. Gelet op de inhoud van de statuten is het Hof van oordeel dat de onderhavige preferente aandelen niet tot een aanmerkelijk belang horen, zodat ter zake van de verkoop geen winst uit aanmerkelijk belang kan ontstaan.
6.4.3.1.Uitsluitend de hoogte van de overdrachtsprijs is vervolgens nog in geschil. Belanghebbende heeft gesteld dat de overdrachtsprijs fl. rr bedraagt, te weten het bedrag waarvoor hij de (preferente) aandelen heeft verkocht aan Stichting FF. De Inspecteur heeft aangevoerd dat op de voet van artikel 39, vijfde lid, van de Wet de overdrachtsprijs op fl. j dient te worden gesteld. Daarbij staat tussen partijen vast dat de preferente aandelen geen recht op de vennootschappelijke reserves vertegenwoordigen, maar alleen een recht op de zeggenschap over die reserves.
6.4.3.2.De prijs die een derde bereid is om te betalen voor de zeggenschap over de reserves is aanzienlijk lager dan de prijs die een derde bereid zal zijn te betalen voor het economische belang bij de reserves. De winstbewijzen geven recht op 9.999/10.000e deel van de vennootschappelijke reserves; het gewone aandeel en de preferente aandelen tezamen geven recht op 1/10.000e deel van deze reserves. De op 23 maart 1998 overeengekomen overdrachtsprijs van de winstbewijzen is bepaald door het recht op de winstreserves (9.999/10.000). Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn een zelfde bedrag te betalen voor het gewone aandeel, dat 1/10.000e deel recht geeft op de winstreserves, en voor de preferente aandelen die geen recht op de winstreserves geven, maar uitsluitend zeggenschap over deze winstreserves zullen opleveren zonder dat deze ooit economisch aan hem zullen toekomen. Het Hof sluit zich derhalve aan bij het standpunt van belanghebbende dat de winst uit aanmerkelijk belang op het door belanghebbende berekende bedrag van fl. tt (1/10.000e deel van de vennootschappelijke reserves op het moment van verkoop) dient te worden bepaald.
6.5.Ten aanzien van het nog meer subsidiaire geschilpunt: moet het geheel van de onder 3.9.3 voor het jaar 1996 genoemde (rechts)handelingen worden beschouwd als een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet?
6.5.1.De Inspecteur stelt dienaangaande dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 1989 (nr. 25 464,
BNB 1990/147*) het geheel van de onder 3.9.3 voor het jaar 1996 vermelde (rechts)handelingen als een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet moet worden beschouwd.
6.5.2.Naar het oordeel van het Hof gaat het beroep op het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad van 28 juni 1989 niet op, aangezien geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Zoals het Hof hiervoor onder 6.2 en 6.3 reeds heeft overwogen, brengen de statutenwijziging en de uitgifte van de winstbewijzen geen wijziging in de positie van belanghebbende als aanmerkelijk belanghouder. Eerst de daarop volgende vervreemding van de aandelen brengt een wijziging in zijn positie. Belanghebbende behoudt na de vervreemding van de aandelen 9.999/10.000e deel van zijn oorspronkelijke belang. Naar het oordeel van het Hof vloeit niet uit de Wet voort dat alle (rechts)handelingen tezamen als een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet dienen te worden aangemerkt.
6.6.Ten aanzien van het uiterst subsidiaire geschilpunt: is er ten aanzien van alle (rechts)handelingen voor de onder 3.9.3 vermelde jaren sprake van een samenstel van (rechts)handelingen met als hoofddoel het ontgaan van een fiscale claim en is er gehandeld in strijd met doel en strekking van de Wet?
6.6.1.Tot slot heeft de Inspecteur betoogd dat op het geheel van (rechts)handelingen het leerstuk van fraus legis dient te worden toegepast, nu het enige of volstrekt overwegende motief van belanghebbende is geweest, in strijd met doel en strekking van de Wet - waarbij hij, naar het Hof aanneemt, mede het oog heeft gehad op de Successiewet 1956 -, een fiscale claim op zijn tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen af te schudden, vermogen aan zijn kinderen te schenken tegen een laag tarief schenkingsrecht, een vruchtgebruik te vestigen op winstbewijzen zonder heffing in Nederland en een aanmerkelijk belangverlies te creëren.
6.6.2.Het Hof is van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of (rechts)handelingen getroffen worden door fraus legis, uitsluitend die (rechts)handelingen in ogenschouw dienen te worden genomen die in het onderwerpelijke jaar zijn verricht, zulks in samenhang met (rechts)handelingen die in dat kader in voorafgaande jaren zijn verricht. Het Hof heeft in 6.2, 6.3 en 6.5 geoordeeld dat de aldaar omschreven (rechts)handelingen geen belastbare feiten vormen, terwijl het Hof in 6.4 een oordeel heeft gegeven met betrekking tot de overdrachtsprijs bij de in dit jaar plaatsgehad hebbende aanmerkelijk belangtransactie. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende bij de hierbedoelde (rechts)handelingen niet gehandeld in strijd met doel en strekking van de Wet, zodat van een handelen in fraudem legis niet kan worden gesproken.
Conclusie
6.7.Gelet op het onder 6.1 overwogene is terecht voor het gehele jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht opgelegd. Gelet op hetgeen onder 6.2 tot en met 6.6 is overwogen, heeft de Inspecteur ten onrechte de winst uit aanmerkelijk belang uiteindelijk op een bedrag van fl. pp vastgesteld en heeft belanghebbende de winst uit aanmerkelijk belang terecht nader op fl. tt berekend. De onderhavige aanslag dient te worden verminderd tot nihil onder vaststelling van het verlies over het onderhavige jaar op een bedrag van fl. vv.
7.Proceskosten en griffierecht
7.1.1.Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-01/01887 en BK-01/01889 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 1.610 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten à € 322 x 2 (gewicht van de zaak)), waarvan te dezen een derde deel, derhalve € 536,67 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.1.2.Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8.Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot nihil;
- stelt het verlies over 1996 vast op fl. vv;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 536,67, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van fl. 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen. De beslissing is op 2 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak IB 1997
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst (. . .), betreffende na te noemen aanslag.
1.Aanslag en bezwaar
1.1.Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht (aanslagnummer 00.H.76) opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. a, waarvan een deel groot fl. b is belast naar het bijzondere tarief van 25 percent van artikel 57a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet; tekst 1997).
1.2.Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak zijn de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. c, waarvan een deel groot fl. d op grond van artikel XIII, eerste lid, van de Wet van 13 december 1996 tot wijziging van enkele belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting), Stb. 652, is belast naar het bijzondere tarief van 20 percent van artikel 57a, tweede lid, van de Wet (tekst 1996).
2.Loop van het geding
2.1.Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens buitenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01887 respectievelijk BK-02/00948, aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1998 met Hofkenmerken BK-01/01888 respectievelijk BK-02/01386, aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999 met Hofkenmerken BK-01/01889, respectievelijk BK-02/00947 en BK-02/02221 en de beroepen van de kinderen van belanghebbende, A, mevrouw B en mevrouw C tegen aan hen opgelegde aanslagen in het recht van schenking met Hofkenmerken BK-02/03755, respectievelijk BK-02/03756 en BK-02/03757. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van die zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.Belanghebbende, geboren op (. . .), is gehuwd met mevrouw XY, geboren op (. . .). Belanghebbende heeft drie kinderen uit een eerder huwelijk, een zoon, A, geboren op (. . .), een dochter, C, geboren op (. . .)en een dochter, B, geboren op (. . .).
3.2.1.Belanghebbende heeft ongeveer dertig jaren geleden een onderneming opgericht die is uitgegroeid tot een concern, genaamd D (hierna: het concern). Het concern is een van de leidinggevende bedrijven in de x-industrie in de wereld en heeft fabrieken in alle werelddelen. Het hoofdkantoor van het concern is in Z gevestigd. Belanghebbende is in het onderhavige jaar algemeen, enig statutair directeur van de tot het concern behorende holding en werkmaatschappijen.
3.2.2.Belanghebbendes zoon is ook werkzaam in het concern; zijn dochters niet. Belanghebbende en zijn zoon delen de bestuurstaken met betrekking tot het concern. In een notitie van 18 december 1996 ten behoeve van de vergadering van commissarissen en directie van de van het concern deel uitmakende besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (. . .) van 19 december 1996 is de taakverdeling tussen hen vastgelegd. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken (bijlage A10 verweer). Aan belanghebbende zijn onder meer de volgende taken toebedeeld:
- formuleren/goedkeuren en beoordelen van lange termijnplannen inzake:
- (. . . )
- productie
- verkoop en marketing
- financiën;
- voorzitten maandelijkse resultatenbespreking;
- goedkeuren jaarbudgetten en investeringen;
- begeleiding strategische key-accounts;
- public relations;
- toezicht op bank- en verzekeringsrelaties, en
- valuta- en financieel beleid.
Blijkens de notulen van de vergadering (bijlage A11 verweer) is de notitie besproken en is onder punt 6 vastgelegd dat belanghebbende en zijn zoon voornemens zijn maandelijks twee dagen bijeen te komen om alle voorkomende onderwerpen te bespreken, dat belanghebbende ook het komende jaar zal aanblijven als enig statutair directeur en dat topbenoemingen binnen de organisatie aan belanghebbende blijven voorbehouden.
3.3.1.Gedagtekend 15 november 1996 (bijlage A14b dupliek) heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Directeur der Belastingen te Curaçao een brief gezonden, luidende - voor zover hier van belang - als volgt:
"Ter bevestiging van de afspraken die zijn gemaakt tijdens het onderhoud dat de heren (. . ) en (. . .) alsmede ondergetekende met U en Uw medewerkers de (. . ._) en (. . .) met U te Uwent op 12 november 1996 mochten hebben, bericht ik U als volgt.
1 De heer X, thans woonachtig te Z, Nederland, zal vóór 1 januari 1997:
a er zorg voor dragen dat zijn aandelen in 'D'- op één na - worden omgezet in preferente aandelen en aanspraken die recht geven op de winst en het liquidatiesaldo van D (hierna vermogensrechten);
b zijn aandelen - het gewone aandeel en alle preferente aandelen - overdragen aan een van hem onafhankelijke stichting;
c Nederland metterwoon verlaten;
d zich op Curaçao, Nederlandse Antillen, als inwoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, vestigen.
2 De heer X is voornemens aan zijn in Nederland woonachtige kinderen een deel van de hiervoor bedoelde vermogensrechten op enigerlei wijze te schenken en wel nadat de in artikel 29 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk bedoelde periode verstreken is, derhalve in 1998.
De schenking zal geschieden onder verrekening van de schuld van de heer X jegens zijn kinderen.
3 De waarde van de vermogensrechten is gelijk aan de intrinsieke waarde van die rechten volgens de jaarrekening van D over 1997.
4 De hiervoor bedoelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over een waarde van NLF e;
- 3 percent voorzover de vermogensaanspraken NLF e overtreffen,
met een maximum van NLF f aan schenkingsrecht.
5 De heer X zal als loon uit dienstbetrekking bij D Nafl g per jaar (naar tijdsgelang) aangeven, welke inkomsten conform het vigerende tarief voor de inkomstenbelasting belast zullen worden.
(...)."
3.3.2.Gedagtekend 29 november 1996 heeft voormelde directeur, F, de brief voor akkoord ondertekend, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met hetgeen aan de ommezijde staat vermeld, luidende:
"3.De waarde van de te schenken vermogensrechten wordt gesteld op de intrinsieke
waarde van de aandelen op dit moment i.c. NLF h.
4.De hiervoor gestelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over de waarde die niet meer dan NLF e bedraagt en
- 3 percent over de waarde die het bedrag van NLF e te boven gaat,
resulterend in een te betalen bedrag aan schenkingsrechten van NFL f op het moment aangegeven onder punt 2 van deze brief."
3.3.3.De aldus voor akkoord ondertekende brief zal hierna worden aangeduid als "de ruling".
3.4.1.Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een verklaring van de gemeente Q van 16 december 1996 (bijlage 1b repliek), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...)
In verband met de uitklaring van goederen wordt hierbij verklaard, dat de hieronder vermelde, in de basisadministratie van deze gemeente opgenomen persoon heeft te kennen gegeven het voornemen te hebben naar het buitenland te vertrekken.
Naam: X
Voorna(a)m(en): aa
(...)
Datum vertrek : 24-12-1996
Vertrekland: Curacau
Bijzonderheden: met gezin
(...)"
3.4.2.Op 20 december 1996 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Q. Blijkens afschriften uit de basisadministratie zijn belanghebbende en zijn echtgenote uit de basisadministratie afgevoerd wegens "Emigratie" naar de Nederlandse Antillen (bijlage 1a repliek).
3.4.3.Op 12 februari 1997 (bijlage 2 repliek) is zowel aan belanghebbende als aan zijn echtgenote een "vergunning tot verblijf" afgegeven door de Vreemdelingendienst van Curaçao. Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich op die datum laten inschrijven in het bevolkingsregister van Curaçao (stempel paspoort, bijlage A1a verweer). Hun kinderen, die allen in 1996 al op zichzelf woonden, en de kleinkinderen zijn in Nederland achtergebleven.
3.4.4.Op 24 december 1996 zijn belanghebbende en zijn echtgenote naar Curaçao gevlogen. Blijkens tot de gedingstukken behorende documenten zijn van hen de volgende goederen naar Curaçao verzonden (bijlage A5 verweer):
- op 27 december 1996 een koffer met reizigersbagage bestaande uit gebruikte kleding en dergelijke met een aangegeven waarde van fl. 250, en
- op 12 januari 1997 een kist met kleding, boeken, CD's en enkele persoonlijke bezittingen met een aangegeven waarde van fl. 490.
3.5.Volgens een door de gemachtigde van belanghebbende bij de conclusie van repliek in de zaak met kenmerk BK-02/03755 overgelegd overzicht verbleef belanghebbende in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 in de volgende landen met, indien het geen verblijf op Curaçao betreft en voor zover opgegeven, de volgende reden:
periodeland van verblijfreden
24-12-1996 t/m 21-01-1997Curaçao
22-01-1997 t/m 27-01-1997Nederlandgeboorte
28-01-1997 Frankrijk
29-01-1997Zwitserlandprivé
30-01-1997 t/m 01-02-1997Nederlandoverleg met zoon
periodeland van verblijfreden
02-02-1997 t/m 18-02-1997Curaçao
19-02-1997 t/m 28-02-1997 Nederland
01-03-1997 t/m 09-03-1997Curaçao
10-03-1997 t/m 15-03-1997Argentinië zakelijk
16-03-1997 t/m 17-03-1997Chilizakelijk
18-03-1997Curaçao
19-03-1997 t/m 28-03-1997Nederlandgeboorte
29-03-1997 t/m 23-04-1997Curaçao
24-04-1997 t/m 29-04-1997Puerto Ricovakantie/zakelijk
30-04-1997 t/m 11-05-1997Curaçao
12-05-1997Nederland
13-05-1997 t/m 15-05-1997Polenzakelijk
16-05-1997 t/m 24-05-1997Nederland1)
25-05-1997 t/m 18-06-1997Curaçao
19-06-1997Aruba2)
20-06-1997 t/m 22-06-1997Curaçao
23-06-1997Nederlandoverleg met zoon
24-06-1997 t/m 27-06-1997Polenzakelijk
28-06-1997 t/m 19-07-1997Nederland3)
20-07-1997 t/m 03-08-1997Curaçao
04-08-1997 t/m 08-08-1997Argentiniëzakelijk 2)
09-08-1997 t/m 19-08-1997Curaçao
20-08-1997 t/m 22-08-1997Nederlandgeboorte
23-08-1997 t/m 26-08-1997Roemeniëzakelijk
27-08-1997 t/m 29-08-1997NederlandRvC, jubileumviering D,
overleg met zoon
30-08-1997 t/m 02-09-1997Polen zakelijk 4)
03-09-1997 t/m 06-09-1997Nederland
07-09-1997 t/m 21-09-1997Curaçao
22-09-1997 t/m 25-09-1997Nederland5)
26-09-1997 t/m 27-09-1997 Polenzakelijk 5)
28-09-1997 t/m 01-10-1997Nederland5)
02-10-1997 t/m 19-10-1997Curaçao
20-10-1997Nederland
21-10-1997 t/m 23-10-1997Polenzakelijk
24-10-1997 t/m 31-10-1997Nederland
01-11-1997 t/m 08-11-1997Curaçao
09-11-1997 t/m 14-11-1997Braziliëzakelijk 2)
15-11-1997 t/m 13-12-1997Curaçao
14-12-1997 t/m 20-12-1997Nederland6)
21-12-1997 t/m 28-01-1998Curaçao
29-01-1998 t/m 12-02-1998Costa Rica
13-02-1998 t/m 06-03-1998Curaçao
07-03-1998 t/m 08-03-1998Bonaire
09-03-1998 t/m 31-03-1998Curaçao
1) Op (. .)mei 1997 kwam een zakelijke relatie uit Puerto Rico op bezoek in Nederland. Op (. . )mei 1997 had belanghebbende overleg.
2) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven.
3) In de periode (. . )mei 1997 tot en met (. . )juni 1997 was de reden van het verblijf in Nederland vakantie.
4) De echtgenote van belanghebbende verbleef of bezocht op (. . ) en (. .) september 1997 (in) het ziekenhuis in Nederland.
5) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. .) september 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats en hield belanghebbende een lezing op de (. . .) Universiteit te P.
6) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . ) december 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats.
Belanghebbende heeft op 20 februari 1997, 27 augustus 1997,
31 oktober 1997 en 18 december 1997 de vergaderingen van de Commissarissen en Directie E B.V. ten kantore van het concern te Z bijgewoond (bijlagen A11 en A12 verweer).
3.6.Op 1 april 1998 zijn belanghebbende en zijn echtgenote teruggekeerd naar Nederland en op 2 april 1998 hebben zij zich weer laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van Q. Op 1 maart 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister op Curaçao.
Nederland
3.7.1.Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 werd belanghebbende bij aankomst in Nederland op Schiphol steeds door een werknemer van het concern opgehaald met de vóór 24 december 1996 aan belanghebbende voor het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto, een a-auto. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de periode 1 januari 1996 tot en met 23 december 1996 (P-biljet) heeft belanghebbende opgegeven dat hem deze auto, met een cataloguswaarde van fl. . . ., ter beschikking stond en heeft hij ter zake een bedrag van fl. aab (20%) als privé-gebruik aangegeven. Bij het beroepschrift in de zaak met Hofkenmerk BK-02/01386 met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 heeft belanghebbende een conceptaangifte (B-biljet) wegens binnenlandse belastingplicht overgelegd voor de periode 2 april 1998 tot en met 31 december 1998. Hierin heeft hij voor deze auto vanaf die datum een bijtelling wegens privé-gebruik aangegeven. Ook in zijn aangifte voor het jaar 1999 heeft belanghebbende voor deze auto tot 10 juni 1999 een bijtelling wegens privé-gebruik aangegeven. Na deze datum stond hem een andere auto ter beschikking.
3.7.2.Tot de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie per 24 december 1996 bewoonde belanghebbende een woning aan de a-straat 1a te Z (hierna: de woning). De woning is in eigendom van X-bedrijf B.V. (. . .), van welke vennootschap belanghebbende enig directeur en aandeelhouder is. De woning is gelegen naast het perceel waar het hoofdkantoor en de fabriek van het concern zijn gevestigd. Door X-bedrijf B.V. is in rekening-courant voor de woning ook in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, met de omschrijving: huurwaarde, aan belanghebbende een bedrag in rekening gebracht.
Met betrekking tot de woning staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
- In november 1996 is in opdracht en voor rekening van belanghebbende de slaapkamer van de woning heringericht voor een totaalbedrag van fl. . . .
- De woning is na 1 april 1998 weer door belanghebbende betrokken. In de tussenliggende periode is de woning niet verkocht of verhuurd. De inboedel van belanghebbende is in die periode in de woning achtergebleven; de meubels waren afgedekt met plastic hoezen.
Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 heeft de op belanghebbendes naam afgesloten inboedelverzekering geen wijziging ondergaan; de verzekerde waarde bedroeg fl. . . . (bijlage A6 verweer). In een zogenoemde mutatieopgave van de polis inboedelverzekering van 17 december 1996 staat als bijzondere bepaling opgenomen dat het de maatschappij bekend is dat verzekerde voor één jaar in het buitenland verblijft en dat gedurende deze periode de dekking onverminderd van kracht is. De facturen over het jaar 1997 zijn steeds gericht aan belanghebbende op het adres van de woning.
- G was gedurende de gehele periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, net zoals daarvoor en daarna het geval was, belast met de beveiliging van de woning. In een faxbericht van 23 december 1996 heeft belanghebbende - voor zover te dezen van belang - het volgende aan G geschreven (bijlage A3 verweer):
"Hierbij deel ik u mede dat met ingang van 24 december 1996 mijn
woonhuis, a-straat 1a, gedurende een jaar niet bewoond zal worden
wegens vertrek naar het buitenland. Ik verwacht met ingang van ja-
nuari 1998 weer terug te zijn. (...)"
Het abonnement betreffende het "alarm" bij G en de facturen ter zake staan op naam van belanghebbende op het adres a-straat 1 respectievelijk 1a te Z (bijlage A19f verweer). De factuur betreffende het servicecontract ten behoeve van de beveiliging over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 van G B.V. van 2 januari 1997 is gericht aan belanghebbende op het adres a-straat 1 (bijlage A19e verweer).
- Vanuit de woning is na het vertrek van belanghebbende en zijn echtgenote nog diverse malen getelefoneerd. De telefoonnota's van de telefoongesprekken in de periode van
28 november 1996 tot en met 28 juli 1997 behoren tot de gedingstukken (bijlage A19d verweer). In de periode 28 november 1996 tot en met 29 januari 1997 betreffen dit telefoongesprekken binnen (67) en buiten het basistariefgebied (291), internationaal (3), naar mobiele diensten (7) en naar 06-informatienummers (1); in de perioden daarna betreft het uitsluitend een beperkt aantal telefoongesprekken binnen het basistariefgebied en een groot aantal buiten het basistariefgebied. Een aantal tikken is veroorzaakt door testen van het beveiligingssysteem door het beveiligingsbedrijf.
- Voor het jaar 1997 is voor het adres van de woning de omroepbijdrage voldaan.
3.7.3.Aan belanghebbende stond gedurende de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 een jacht genaamd H ter beschikking, dat gedurende die gehele periode een ligplaats had in R, tot 31 december 1999 in eigendom was bij I B.V. en uitsluitend aan hem en zijn echtgenote voor gebruik ter beschikking was gesteld. Het betreft een zeewaardig motorjacht voorzien van dubbele beglazing, verwarming en alle wooncomfort.
3.7.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in Nederland gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hun Postbankrekening(en), girotelabonnement, (. . .)bankrekening(en) en een (. . .)-Spaarbankrekening aangehouden. Met (een aantal van) deze rekeningen zijn betalingen/geldopnamen in Nederland verricht. Ook beschikte belanghebbende in Nederland over een effectendepot. Gedurende de voormelde periode werden via de rekening-courant met X-bedrijf B.V. voor belanghebbende huishoudelijke betalingen in Nederland gedaan.
3.7.5.Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote hun huisarts en tandarts in Nederland aangehouden en hebben zij of heeft één van hen deze in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 ook bezocht. De desbetreffende nota's zijn verzonden naar het adres van de woning. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland door belanghebbende en/of zijn echtgenote ziekenhuizen, een tandtechnisch laboratorium, de Stichting J en de apotheek bezocht voor onderzoek(en) en het ophalen van medicijnen. Ook de nota's voor deze (be)handelingen zijn in een aantal gevallen naar het adres van de woning gezonden. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben hun ziektekostenverzekering in Nederland aangehouden.
3.7.6.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 lid gebleven van de vereniging K, L, de Evangelische Omroep (tientjeslid), de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, Kruiswerk Zuidhollandse Eilanden, Watersportvereniging M te R (in verband met de ligplaats van het onder 3.7.3 genoemde jacht) en Amnesty International.
3.7.7.Tot 24 december 1996 was belanghebbende lid van Rotary Club S. In mei 1998 is hij opnieuw lid geworden (bijlage A21 verweer). Op 10 maart 1997 heeft de directiesecretaresse van N B.V. te Z namens belanghebbende per faxbericht aan het accountantskantoor, dat voor hem een bankrekening in Nederland beheerde, verzocht twee maal een bedrag van fl. 100 over te maken voor tocht nummer -- en tocht -- van de Rotary (bijlage 19c verweer).
3.7.8.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 voorts lid dan wel geldelijk ondersteuner gebleven van de Christelijk Gereformeerde Kerk T en de Nederlands Hervormde Kerk.
3.7.9.Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring van 14 februari 2000, die is opgemaakt naar aanleiding van een gesprek van een aantal medewerkers van de Belastingdienst van 10 februari 2000 met belanghebbende (bijlage A1b verweer). In deze verklaring is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(...)
Vraag: Wat was voor u de reden om naar de Antillen te gaan?
De heer X stelt dat hij waarschijnlijk de beste twee adviseurs van Nederland heeft. Hij had het voornemen om het bedrijf over te dragen aan de kinderen.
X vertelt over zijn slechte ervaringen met de Belastingdienst naar aanleiding van het overlijden van zijn vorige echtgenote. Dit heeft toen zeer veel geld gekost.
Volgens zijn adviseurs was het mogelijk om door middel van een verblijf van een jaar op de Antillen een aanzienlijke belastingbesparing te realiseren met betrekking tot de voorgenomen schenking aan de kinderen.
Vraag: Het was dus altijd de bedoeling dat u weer terug zou komen?
Ja, ik heb hier 3 kinderen en 8 kleinkinderen. Dat blijft trekken.
Vraag: Waar overnachtte u tijdens uw verblijf in Nederland gedurende de Antilliaanse periode?
Op de H. (zeilboot)
Vraag: Waarom verbleef u niet in de boerderij? Deze was immers niet bewoond en alle meubelen stonden er nog?
De meubelen waren afgedekt met plastic hoezen. We vonden het ook beter naar de fiscus toe om deze zaken gescheiden te houden.(...)"
Curaçao
3.8.1.Op Curaçao hebben belanghebbende en zijn echtgenote in eerste instantie een kamer gehuurd in het (. . )Hotel te U (bijlage A4a verweer). Met ingang van 1 februari 1997 hebben zij voor de duur van een jaar van nn zijn gemeubileerde appartement in het complex (. . .) aan de b-straat 1 te U gehuurd tegen een maandelijkse huur van Nafl. aac (bijlage A8 verweer). De kosten voor de Vereniging van Eigenaars, airconditioning, elektra, schoonmaakkosten en dergelijke in dat jaar zijn voor belanghebbendes rekening gekomen. De telefoonaansluiting is op naam van nn blijven staan en kosten van de met de telefoon in het appartement gevoerde gesprekken in dat jaar zijn door hem aan belanghebbende doorberekend.
3.8.2.Uit gespecificeerde telefoonnota's van "Servisio di Telekomunikashon" blijkt dat belanghebbende in de periode 1 januari 1997 tot en met 20 augustus 1997 van de in totaal 480 gesprekken 362 maal naar Nederland, 111 maal naar overige landen en 7 maal lokaal heeft gebeld of gefaxt. Belanghebbende beschikte op Curaçao over een faxapparaat en een mobiele telefoon.
3.8.3.Op 27 december 1996 heeft belanghebbende op Curaçao een b-auto aangeschaft voor een bedrag van Nafl. (. . .), inclusief wegenbelasting en keuringskosten (bijlage 11 repliek).
3.8.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op Curaçao gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 regelmatig kerkdiensten bijgewoond van de Verenigde protestantse gemeente van Curaçao. Zij zijn echter geen lid geworden van de kerkelijke gemeente aldaar. Wel hebben zij een gift gedaan van Nafl. 1.000 (bijlage 8 repliek).
3.8.5.In het onder 3.5 genoemde overzicht heeft belanghebbende bij verschillende data vermeld dat er familieleden en/of kennissen uit Nederland te Curaçao zijn ontvangen.
3.8.6.In de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een aantal malen een op Curaçao gevestigde huisarts (telefonisch) geconsulteerd. Ook hebben belanghebbende en zijn echtgenote medicijnen betrokken van een apotheek aldaar. De echtgenote van belanghebbende heeft gedurende voormelde periode twee maal een fysiotherapeut bezocht op Curaçao.
3.8.7.Belanghebbende en zijn echtgenote waren in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 op Curaçao geabonneerd op de, speciaal voor Nederlanders die in het buitenland verblijven uitgegeven, weekedities van het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad.
3.8.8.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 2 januari 1997 op Curaçao een bankrekening, een zogenoemde private current account non resident, geopend bij de (. . .)-bank; ook beschikten zij aldaar in de eerdergenoemde periode over een spaarrekening bij de (. . .)-bank.
Concern
3.9.1.Volgens een bankverklaring (bijlage A9 verweer) van (. . .)Bank N.V. was belanghebbende naar de stand van 31 december 1997 zelfstandig bevoegd de volgende, van het concern deel uitmakende, vennootschappen jegens de bank te verbinden:
- D B.V. (...);
- E B.V.;
- N B.V. (. . );
- O B.V.;
- AA B.V.;
- BB V.O.F. (. . .);
- CC N.V.;
- DD B.V.
- EE B.V. (. . .).
3.9.2.Tot 27 december 1996 hield belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. De tot dat moment belangrijkste vermogensbestanddelen van belanghebbende met betrekking tot het concern waren 60 certificaten van aandelen A in EE B.V. en 40 aandelen B in EE B.V. De 60 aandelen A waren gecertificeerd via de Stichting Administratiekantoor Z. EE B.V. hield alle aandelen in E B.V. en E B.V. hield alle aandelen in N B.V.
3.9.3. Vanaf eind december 1996 heeft in verschillende jaren een groot aantal (rechts)handelingen plaatsgehad:
1996
23 december:
Stichting FF (. . .) wordt opgericht; als bestuurders worden benoemd GG (directeur van de ING-bank), HH (de huisnotaris) en JJ (goede vriend van belanghebbende).
27 december:
Aandelen A in EE B.V. worden gedecertificeerd. Stichting Administratiekantoor Z wordt ontbonden en belanghebbende verkrijgt 60 aandelen A in EE B.V.
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 500.000 bedraagt (voorheen fl. 500.000; 460 aandelen A en 40 aandelen B à fl. 1.000, waarvan fl. 100.000 geplaatst);
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 1 gewoon aandeel à fl. 10 en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10;
- 49.999 winstbewijzen worden geïntroduceerd, die op gelijke voet met een volgestort gewoon aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van de B.V.
Na deze statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal, net als voordien, fl. 100.000 (1 gewoon aandeel à fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10). Ook zijn 9.999 winstbewijzen geplaatst. Alle aandelen en winstbewijzen waren in handen van belanghebbende.
- Belanghebbende verkoopt en levert alle geplaatste aandelen EE B.V. (1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen) aan de Stichting FF voor een bedrag van fl. j. Deze prijs is tot stand gekomen aan de hand van de reserves die toerekenbaar zijn aan het gewone aandeel, waarbij de waarde van de preferente aandelen gelijk is gehouden aan hun nominale waarde (p. 29 repliek). Stichting FF blijft de koopsom schuldig.
- Statuten van E B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 7.500.000 bedraagt;
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 74.990 gewone aandelen à fl. 100 en 10 prioriteitsaandelen à fl. 100;
- de 2.000 geplaatste aandelen A à fl. 1.000 worden omgezet in 20.000 gewone aandelen à fl. 100.
- E B.V. geeft 3 prioriteitsaandelen à fl. 100 uit aan belanghebbende. Belanghebbende heeft aan zijn stortingsverplichting voldaan door middel van storting van contanten. Volgens artikel 36, eerste lid, van de statuten van E bepaalt "de prioriteit" welk deel van de winst wordt gereserveerd en volgens artikel 44 heeft de prioriteit een versterkt stemrecht.
1997
18 december:
Door KK N.V. wordt een stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen, Stichting Aandelenbeheer LL (. . .), opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .) (de Antilliaanse belastingadviseur van belanghebbende), (. . .) en (. . .), allen woonachtig te Curaçao.
22 december:
Stichting FF verkoopt het ene gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting LL. De koopsom ad fl. i wordt schuldig gebleven.
24 december:
Stichting LL richt de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen, D NA N.V. (...), op. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt fl. 500.000 en is verdeeld in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10. Tevens zijn 49.999 winstbewijzen geïntroduceerd. De akte met statuten is nagenoeg gelijkluidend aan de akte met statuten van 27 december 1996 van EE B.V. In de slotverklaringen van de akte wordt vermeld dat:
- Tot directeur van D NA N.V. de Stichting LL wordt benoemd;
- Belanghebbende is medeverschenen voor de notaris;
- Belanghebbende verklaarde zijn 9.999 winstbewijzen EE B.V. over te dragen aan D NA N.V.;
- D NA N.V. verklaarde 9.999 winstbewijzen D NA N.V. over te dragen aan belanghebbende.
29 december:
- Stichting LL brengt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V.
- Belanghebbende brengt de 9.999 winstbewijzen
EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 9.999 winstbewijzen D NA N.V.
1998
23 maart:
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij het maximaal uit te geven aantal winstbewijzen (49.999) wordt verdeeld in 18.626 winstbewijzen A en 31.373 winstbewijzen B. In artikel 30 van de akte wordt de waarde van de winstbewijzen bepaald op fl. d.
- D NA N.V. vervreemdt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting FF. De koopsom ad fl. k wordt schuldig gebleven.
- D NA N.V. vervreemdt de winstbewijzen EE B.V. aan de kinderen van belanghebbende voor in totaal fl. d. De zoon van belanghebbende koopt 3.725 winstbewijzen A voor fl. m. De beide dochters kopen ieder 3.137 winstbewijzen B voor fl. n. De koopsommen blijven zij allen schuldig.
- Afkoop van winstbewijzen EE B.V. De zoon van belanghebbende laat 500 winstbewijzen A afkopen voor fl. o. Beide dochters laten ieder 421 winstbewijzen B afkopen voor ieder fl. p. EE B.V. blijft de afkoopsommen schuldig; de afkoopsommen worden omgezet in drie dertigjarige leningen.
24 maart:
- Stichting LL verkoopt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V. aan een Antilliaanse vennootschap, MM N.V. (hierna: MM), voor fl. k. MM is een dochtermaatschappij van de (. . .)-bank, de huisbankier van het concern en van belanghebbende (p. 16 dupliek). In de akte wordt als derde partij belanghebbende vermeld. De koopschuld wordt bij wijze van novatie omgezet in een schuld wegens geldlening. Op de lening is van toepassing hetgeen is bepaald in een akte van geldlening tussen belanghebbende en MM. De echtgenote van belanghebbende heeft voor zoveel nodig haar toestemming verleend voor de garanties die haar echtgenoot in dit kader heeft verstrekt.
- Belanghebbende laat een recht van vruchtgebruik voor de periode van dertig jaren op de 9.999 winstbewijzen D NA N.V. vestigen door MM voor fl. q. De verschuldigde vergoeding wordt omgezet in een drietal dertigjarige leningen (vorderingen van belanghebbende op MM) van respectievelijk fl. r en twee maal fl. s. Het jaarlijks rendement van de leningen bedraagt 7 percent. Belanghebbende verstrekt aan MM een groot aantal garanties en vrijwaart haar tegen niet uit de overnamebalans blijkende verplichtingen van D NA N.V. en haar dochtermaatschappijen uit hoofde van afgegeven garanties en andere verplichtingen. Voorts neemt belanghebbende de kosten van de akte voor zijn rekening. (bijlage B17 verweer)
- Belanghebbende schenkt de drie dertigjarige vorderingen met een totale waarde van fl. q aan zijn kinderen onder verrekening van de bedragen die hij aan zijn kinderen verschuldigd is. Zijn kinderen cederen de drie leningen aan D NA N.V. Het restant van de schulden van de kinderen aan D NA N.V. ad fl. t wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een jaarlijks rendement van 7 percent.
28 april:
E B.V. neemt de schulden aan de drie kinderen over van EE B.V. ten titel van dividend. N B.V. neemt de schulden aan de kinderen over van E B.V. ten titel van dividend.
1999
31 december:
- Belanghebbende vervreemdt de bloot eigendom van de winstbewijzen van D NA N.V. aan MM voor fl. u.
- D NA N.V. cedeert de vorderingen op de kinderen (inclusief de rente) ad fl. v aan MM. De koopsom wordt schuldig gebleven. De koopsom voor de bloot eigendom van de winstbewijzen wordt door D NA N.V. voldaan door cessie van de vorderingen van de drie kinderen. Belanghebbende vergoedt het verschil ad fl. w tussen de koopsom en de hoofdsom van de vorderingen.
- De drie kinderen van belanghebbende dragen hun vordering op N B.V. ad fl. x over aan belanghebbende, onder verrekening met de schulden aan belanghebbende en onder
Schuldigerkenning van het restant.
De aandeelhouder van MM, de (. . .)-bank, heeft voor haar rol bij de voormelde (rechts)handelingen een 'fee' ontvangen van fl. y (bijlage A26 dupliek).
In 1999 is belanghebbende toegetreden tot het directiebestuur van Stichting FF, de stichting die het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. bezit.
Voorts heeft hij, tezamen met een derde, NN B.V., activiteiten op het gebied van de x-productie. ontplooid. Hiertoe hebben belanghebbende en NN B.V. een vennootschap, OO B.V., opgericht. Belanghebbende en NN B.V. participeerden in een 60:40-verhouding in OO B.V. Na verloop van tijd heeft belanghebbende, door middel van additionele kapitaalstortingen, een belang in OO B.V. verkregen van nagenoeg honderd percent.
2001
25 oktober:
EE B.V. richt een nieuwe vennootschap, OO Holding B.V., op (p. 7 repliek).
23 november:
Directie van EE B.V., PP B.V. en OO B.V. doen een voorstel tot een zogenoemde driehoeksfusie in de zin van artikel 2:309 BW juncto artikel 2:334 BW (p. 7 repliek).
2002
1 januari:
Voormelde fusie wordt van kracht. Als gevolg van deze fusie verkrijgt PP B.V. (verkrijgende vennootschap) het vermogen van OO B.V. (verdwijnende vennootschap) onder algemene titel. Als groepsmaatschappij van PP B.V. kent EE B.V. 1.000 gewone aandelen, met een nominaal kapitaal van fl. 10 per aandeel, aan belanghebbende toe. Hierdoor houdt belanghebbende vanaf dat moment op één ge- woon aandeel na alle gewone aandelen EE B.V.
Direct voorafgaand aan deze fusie bezat belanghebbende (. . .) aandelen OO B.V. en bezat NN B.V. 16 aandelen OO B.V. (p. 7 repliek)
3.9.4.De statuten van E B.V. bepalen met betrekking tot de aan de prioriteitsaandelen verbonden rechten het navolgende:
- besluiten van de algemene vergadering met betrekking tot de uitgifte van aandelen, het verlenen van rechten tot het nemen van aandelen aan iemand die niet een voordien reeds verkregen recht tot het nemen van aandelen uitoefent en kapitaalvermindering kunnen slechts worden genomen op voorstel van de prioriteit (p. 7, artikel 7, lid 1 en 3 en p. 11, artikel 11, statuten, bijlage B5 bij verweerschrift);
- vervreemding van door de vennootschap gehouden eigen aandelen of certificaten daarvan kan geschieden op grond van een besluit van de algemene vergadering genomen op voorstel van de prioriteit; (p. 10, artikel 10, lid 11 statuten)
- benoeming van directeuren en leden van de raad van commissarissen geschiedt op bindende voordracht van de prioriteit, waaraan de algemene vergadering van aandeelhouders slechts met een meerderheid van ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen het bindende karakter kan ontnemen; (p.16-17, artikel 18 en p. 20-21, artikel 26 statuten)
- voor een schorsing of ontslag van een directeur of een lid van de raad van commissarissen is een meerderheid van ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen, die meer dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal vertegenwoordigen, van de algemene vergadering vereist, behoudens indien daartoe wordt besloten op voorstel van de prioriteit (p.17, artikel 19 en p.21, artikel 27 statuten);
- reservering van de jaarwinst en uitkering van een interim-dividend of een uitkering op de gewone aandelen ten laste van een reserve geschiedt bij besluit van de prioriteit (p.27, artikel 36 statuten);
- een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de vennootschap kan slechts worden genomen op voorstel van de prioriteit (p.34-35, artikel 49 statuten);
- de goedkeuring van de prioriteit is voorts vereist voor directiebesluiten met betrekking tot (p. 18-19 statuten):
"a.
het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, huren, verhuren en op andere wijze in gebruik of genot verkrijgen en geven van registergoederen;
b.
het aangaan van overeenkomsten waarbij aan de vennootschap een bankkrediet wordt verleend;
c.
het ter leen verstrekken van gelden, alsmede het ter leen opnemen van gelden, waaronder niet is begrepen het gebruikmaken van een aan de vennootschap verleend bankkrediet;
d.
duurzame rechtstreekse of middellijke samenwerking met een andere onderneming en het verbreken van zodanige samenwerking;
e.
rechtstreekse of middellijke deelneming in het kapitaal van een andere onderneming en het wijzigen van de omvang van zodanige deelneming;
f.
investeringen;
g.
het vestigen van een beperkt recht op vermogensrechten en roerende zaken;
h.
het aangaan van overeenkomsten waarbij de vennootschap zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt;
i.
het aanstellen van functionarissen als bedoeld in artikel 22 lid 2 (functionarissen met algemene of beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid) en het vaststellen van hun bevoegdheid en titulatuur;
j.
het aangaan van dadingen;
k.
het optreden in rechte, waaronder begrepen het voeren van arbitrale procedures, doch met uitzondering van het nemen van die rechtsmaatregelen die geen uitstel kunnen lijden;
l.
het sluiten en wijzigen van arbeidsovereenkomsten waarbij een beloning wordt toegekend die een door de prioriteit vast te stellen en schriftelijk aan de directie op te geven bedrag per jaar te boven gaat;
m.
het treffen van pensioenregelingen en het toekennen van pensioenrechten boven die, welke uit bestaande regelingen voortvloeien."
Voorts is de goedkeuring van de prioriteit vereist voor andere, door de prioriteit vast te stellen, besluiten van de directie.
3.9.5.Het salaris van belanghebbende als algemeen directeur van het concern, exclusief zijn inkomsten uit werkzaamheden voor BB, bedroeg in 1996 fl. z, in 1997 fl. aa, in 1998 fl. bb en in 1999 fl. cc (rapport
p. 5, bijlage A21 verweer).
Belanghebbende heeft voor door hem in het buitenland verrichte werkzaamheden voor BB gedurende de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 facturen uitgeschreven. Boven de facturen staat steeds als plaats Curaçao vermeld. Tot de ge-
dingstukken behoort een drietal facturen (bijlage A13 verweer):
factuurdatumperiode werkzaamhedenbedrag (afgerond)
7 juli 1997jaar 1997Nafl. g (fl. dd)
16 april 199824-12-1996 t/m 31-12-1996Nafl. - (fl. ee)
16 april 199801-01-1998 t/m 31-03-1998Nafl. - (fl. ff)
De facturen zijn gericht aan BB op het adres a-straat 1 te Z, Nederland. BB is in Nederland gevestigd. In de facturen van 16 april 1998 verzoekt belanghebbende de bedragen in rekening-courant te verrekenen.
3.9.6.Namens belanghebbende is met dagtekening 16 juni 1997 een brief gezonden aan de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst betreffende te bespreken onderwerpen (bijlage C1 verweerschrift). Eén van deze onderwerpen betrof de opvolging van belanghebbende. Ter voorbereiding van dit onderwerp is bij de brief een memorandum gevoegd in vervolg op een brief van 24 april 1997 en een bespreking van 29 april 1997. In dit memorandum heeft de gemachtigde van belanghebbende de waarde van de winstbewijzen EE B.V. berekend. Hij heeft deze waarde berekend door vermenigvuldiging van de laatst vastgestelde commerciële jaarwinst met de meest recente gemiddelde koers/winstverhouding van een aantal met EE B.V. vergelijkbare aan de beurs genoteerde ondernemingen (de beurswaarde) en deze vervolgens te verhogen met het verschil tussen de intrinsieke waarde van EE B.V. volgens de laatstvastgestelde commerciële balans en het product van de beurswaarde en het gemiddelde percentage eigen vermogen per aandeel van de vergelijkbare ondernemingen. De waarde van de winstbewijzen komt volgens deze berekening van de gemachtigde uit op fl. gg.
Schenking
3.10.1.Namens belanghebbende (schenker) en zijn kinderen (begiftigden) is op 28 juli 2000 op Curaçao aangifte gedaan voor het recht van schenking in verband met de schenkingen aan de kinderen op 24 maart 1998 (bijlage A14a dupliek). Overeenkomstig punt 3 van de in 3.3 vermelde ruling is de waarde van de geschonken vermogensrechten vastgesteld op fl. h.
3.10.2.Met dagtekening 15 augustus 2000 is een aanslag voor het recht van schenking opgelegd door de Landsontvanger
Curaçao. Als belastingschuldigen worden uitsluitend A en C genoemd. Ieder van hen is een belastingbedrag van fl. ii schuldig, zodat, overeenkomstig de inhoud van de in 3.3 vermelde ruling een totaalbedrag van fl. f aan belasting is berekend. Dit bedrag is betaald door de belastingschuldigen.
Aangifte Curaçao
3.11.Belanghebbende heeft op 1 april 1998 op Curaçao aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1997 gedaan (bijlage 6 repliek). In deze aangifte heeft hij een bedrag van Nafl. g aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Dit betreft het door hem op 7 juli 1997 gefactureerde bedrag wegens werkzaamheden voor BB in het jaar 1997. Voor de jaren 1996 en 1998 heeft hij eveneens aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan op Curaçao; in die jaren heeft hij de onder 3.9.5 genoemde en door hem voor werkzaamheden voor BB in die jaren gefactureerde bedragen aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
Aangifte en aanslagregeling Nederland
3.12.1.Belanghebbende heeft op 26 maart 1999 in Nederland aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 door middel van indiening van een C-biljet (buitenlandse belastingplicht). De in de aangifte begrepen winst uit aanmerkelijk belang bedraagt fl. jj (regulier voordeel), het aangegeven salaris uit E B.V. fl. aa, de aangegeven inkomsten uit onroerende zaken bedragen fl. aac en het belastbare binnenlandse inkomen bedraagt volgens de aangifte fl. mm. Na verrekening van een verlies ad fl. nn bedraagt het belastbare binnenlandse inkomen volgens de aangifte nihil en resteert een verrekenbaar verlies van fl. oo (bijlage 1 verweer).
3.12.2.Met dagtekening 20 december 2000 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 opgelegd wegens binnenlandse belastingplicht, aangezien hij het standpunt heeft ingenomen dat belanghebbende gedurende het jaar 1997 zijn woonplaats in Nederland heeft behouden. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur voor de bepaling van de waarde van de winstbewijzen aansluiting gezocht bij de onder 3.9.6 aangehaalde berekening van belanghebbende. Bij het vaststellen van de aanslag is de aangifte als volgt gecorrigeerd:
fl.
Aangegeven belastbaar inkomennihil
Winst uit aanmerkelijk belanga
Vastgesteld belastbaar inkomena
Er heeft geen verliesverrekening plaatsgehad, aangezien de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat geen verrekenbaar verlies bestaat.
Van het vastgestelde belastbare inkomen is een deel groot fl. b belast naar het bijzondere tarief van 25 percent van artikel 57a, tweede lid, van de Wet (tekst 1997).
3.12.3.Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd en het belastbare inkomen als volgt vastgesteld:
fl. fl.
Salaris E B.V.aa
Inkomen BBdd
Privé-gebruik onder 3.7.1
genoemde auto aab
qq
Arbeidskostenforfait aad
pp
Inkomsten uit onroerende zaken aac
Rente-inkomsten rr
Winst uit aanmerkelijk belang
- regulier voordeel jj
- winstbewijzen EE B.V. d
ss
Vastgesteld belastbaar inkomen c
Het inkomen uit BB, het bedrag ter zake van het privé-gebruik van een auto, de rente-inkomsten en de winst uit aanmerkelijk belang ter zake van de vervreemding van de winstbewijzen EE B.V. in 1997 zijn door belanghebbende niet opgenomen in de onder 3.12.1 genoemde aangifte. Het bedrag van fl. rr aan rente-inkomsten betreft een schatting van de Inspecteur aan de hand van de door belanghebbende ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 voor de periode 1 januari tot en met 23 december.
Van het nader vastgestelde belastbare inkomen is een deel groot fl. d op grond van het in 1.2 vermelde overgangsrecht belast naar het bijzondere tarief van 20 percent van artikel 57a, tweede lid, van de Wet (tekst 1996), dat van toepassing was vóór de wijziging per 1 januari 1997 van het voor winst uit aanmerkelijk belang geldende regime.
3.12.4.In het beroepschrift heeft belanghebbende geschreven dat hij in het jaar 1997 een bedrag van fl. tt aan rente heeft ontvangen (p. 7 beroepschrift) en, in totaal, een bedrag van fl. uu aan rente heeft betaald (p. 10 beroepschrift).
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.Tussen partijen is in geschil:
- primair: of, nu belanghebbende, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, de Antilliaanse aangiften voor het recht van schenking alsmede de Antilliaanse aangiften in de inkomstenbelasting eerst bij zijn conclusie van repliek in de onderhavige zaak heeft overgelegd, omkering van bewijslast moet worden toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- eerste subsidiair: of belanghebbende in het jaar 1997 zijn woonplaats in Nederland had. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- tweede subsidiair: of belanghebbende op één lijn dient te worden gesteld met een aanmerkelijk belanghouder, of de vervreemding van vermogensrechten, belichaamd in winstbewijzen, in 1997 kan worden gekwalificeerd als een vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende winstbewijzen in de zin van artikel 20a van de Wet en of sprake is van een schijnhandeling nu alle (rechts)handelingen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- derde subsidiair: of met behulp van het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) de vervreemding van de winstbewijzen EE B.V. aangemerkt dient te worden als een vervreemding van een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- vierde subsidiair: of de in 1997 vervreemde winstbewijzen EE B.V. behoren tot een aflopend aanmerkelijk belang in de zin van artikel XIII van de Wet van 13 december 1996 tot wijziging van enkele belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting), Stb. 652 (hierna: de Wet van 13 december 1996). Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- vijfde subsidiair: of met behulp van het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) de vervreemding van de winstbewijzen dient te worden aangemerkt als een vervreemding van een aflopend aanmerkelijk belang in de zin van artikel XIII van de Wet van 13 december 1996. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- uiterst subsidiair: of de correcties ter zake van het inkomen uit BB, het privé-gebruik van de onder 3.7.1 genoemde auto en de rente-inkomsten terecht hebben plaatsgehad en of de Inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met de dividendvrijstelling ter zake van het door belanghebbende genoten reguliere voordeel ad fl. jj, met de door belanghebbende betaalde rente (als persoonlijke verplichting), met te verrekenen verliezen en of terecht geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting is verleend voor de door belanghebbende van BB ontvangen vergoeding. Belanghebbende beantwoordt alle vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
4.2.Belanghebbende stelt zich - kort weergegeven - op de volgende standpunten.
Er kan geen omkering van bewijslast plaatsvinden, aangezien hij niet in gebreke is gebleven.
Vanaf 24 december 1996 had hij zijn woonplaats op Curaçao en derhalve dient hij vanaf die datum als buitenlands belastingplichtige aangemerkt te worden, zodat slechts inkomstenbelasting kan worden geheven naar het belastbare binnenlandse inkomen in de zin van de artikelen 48 en 49 van de Wet.
Het inkomen van BB en de rente-inkomsten ad fl. rr vormen geen onderdeel van het belastbare binnenlandse inkomen. Hij heeft de onder 3.9.5 genoemde werkzaamheden voor BB verricht vanuit Curaçao; deze werkzaamheden waren er op gericht de internationale betrekkingen van het concern, met name in (. . .), verder uit te bouwen. Op de voet van artikel 20 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: de BRK) is de heffing over het inkomen van BB aan Curaçao toegewezen. Op grond van artikel 11, eerste lid, respectievelijk artikel 13, eerste lid, van de BRK is het ontvangen reguliere voordeel ad fl. jj en zijn op grond van artikel 13, eerste lid, van de BRK de rente-inkomsten ter heffing toegewezen aan Curaçao; deze inkomsten zijn derhalve ten onrechte in het belastbare binnenlandse inkomen begrepen.
Er stond aan belanghebbende in 1997 geen auto ter beschikking.
Indien belanghebbende moet worden aangemerkt als binnenlands belastingplichtige en tevens voor de toepassing van de BRK niet als inwoner van Curaçao kan worden beschouwd, is ten onrechte geen rekening gehouden met de door belanghebbende in 1997 betaalde rente ten bedrage van fl. uu. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef, onderdeel f, en vierde lid, van de Wet is deze rente tot een bedrag van fl. 10.000 aftrekbaar. In strijd met het bepaalde in artikel 42c, eerste lid en zesde lid, van de Wet heeft de Inspecteur geen dividendvrijstelling ad fl. jj in mindering gebracht op het reguliere voordeel uit aanmerkelijk belang. In strijd met het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Wet heeft de Inspecteur bij de vaststelling van het belastbare inkomen geen rekening gehouden met te verrekenen verliezen. In strijd met het bepaalde in artikel 2, vijfde lid, onderdeel c, van de BRK juncto artikel 15, eerste en tweede lid en artikel 24, eerste lid van de BRK is geen vermindering van dubbele belasting verleend voor de van BB ontvangen vergoeding.
Voorts stelt belanghebbende, zowel ingeval van buitenlandse belastingplicht als ingeval van binnenlandse belastingplicht, dat het voordeel uit de vervreemding van de winstbewijzen ten onrechte als winst uit aanmerkelijk belang in de heffing is betrokken, aangezien de winstbewijzen EE B.V. in 1997 niet tot een aanmerkelijk belang behoorden.
4.3.De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden en hij stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat belanghebbende het gehele jaar zijn woonplaats in Nederland heeft gehad, dat omkering van de bewijslast plaats moet vinden nu belanghebbende eerst in de beroepsfase de Antilliaanse aangiften heeft overgelegd, dat belanghebbende een winst uit aanmerkelijk belang heeft behaald van fl. ss en dat hij bij de onderhavige aanslagregeling terecht deze winst uit aanmerkelijk belang tot het belastbare inkomen heeft gerekend.
Voorts stelt de Inspecteur dat, indien hij met betrekking tot het tweede of derde subsidiaire geschilpunt in het gelijk wordt gesteld, de aanslag eerder tot een te laag dan tot een te hoog bedrag is opgelegd, aangezien de winst uit aanmerkelijk belang is belast tegen een tarief van 20 percent in plaats van 25 percent.
Het bedrag van de rente-inkomsten ad fl. rr betreft een schatting op basis van de rente-inkomsten van het jaar 1996, aangezien belanghebbende geen rente-inkomsten heeft aangegeven.
Indien belanghebbende als buitenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt, gaat de Inspecteur akkoord met een heffing over de rente overeenkomstig artikel 13 van de BRK; dit geldt evenzeer voor het door belanghebbende ontvangen reguliere voordeel ad fl. jj, maar dan overeenkomstig artikel 11 van de BRK.
Indien belanghebbende binnenlands belastingplichtig is, zijn de door belanghebbende van BB ontvangen inkomsten belast in Nederland. Ook indien het Hof beslist dat belanghebbende in 1997 zijn woonplaats op Curaçao had, zijn deze inkomsten belast in Nederland, omdat belanghebbende deze heeft genoten als bestuurder van BB dan wel als bestuurder van het concern waar BB deel van uitmaakt. De inkomsten zijn in dat geval namelijk op de voet van artikel 15, derde lid, van de BRK toegewezen aan Nederland. BB is een lichaam binnen het concern dat zelfstandig belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en derhalve voor de Nederlandse fiscus gelijk is gesteld aan een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Indien belanghebbende binnenlands belastingplichtig is, dient alsnog een bedrag van fl. 10.000 ter zake van persoonlijke verplichtingen op het onzuivere inkomen in mindering te worden gebracht. Ook dient in dat geval alsnog als dividendvrijstelling een bedrag ad fl. jj op het onzuivere inkomen in mindering te worden gebracht.
Voorts dient, indien belanghebbende in de procedure over het jaar 1996 in het gelijk wordt gesteld, alsnog rekening te worden gehouden met te verrekenen verliezen.
4.4.Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1.Het beroep van belanghebbende strekt naar het Hof begrijpt primair tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. vv vóór verliesverrekening (p. 23 repliek) en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. ww vóór verliesverrekening; op dit laatste bedrag dient, naar belanghebbende stelt, ten aanzien van de door belanghebbende ontvangen vergoeding van BB nog een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting te worden toegepast (p. 24 repliek).
5.2.De Inspecteur heeft, naar het Hof begrijpt, geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. xx vóór verliesverrekening (belastbaar inkomen na bezwaar ad fl. c minus fl. jj dividendvrijstelling minus fl. 10.000 wegens persoonlijke verplichtingen).
5.3.Beide partijen concluderen dat met betrekking tot de hoogte van de verliesverrekening dient te worden aangesloten bij de beslissing van het Hof ten aanzien van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
6.Overwegingen omtrent het geschil
6.1.Ten aanzien van het primaire geschilpunt: omkering van de bewijslast
6.1.1.De Inspecteur heeft in de conclusie van dupliek gesteld dat de zogenoemde omkering van bewijslast plaats moet vinden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat belanghebbende een aantal malen is verzocht de Antilliaanse aangiften voor het recht van schenking en de Antilliaanse aangiften voor de inkomstenbelasting over te leggen en dat belanghebbende dit heeft geweigerd. De aangiften zijn pas in de beroepsfase overgelegd.
6.1.2.Belanghebbende heeft dienaangaande gesteld dat hij ontkent in gebreke te zijn gebleven en dat in ieder geval geen stukken zijn overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat belanghebbende niet aan de op hem rustende verplichting heeft voldaan.
6.1.3.Nu de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, ter ondersteuning van zijn stelling geen stukken heeft overgelegd, is het Hof - gelet op de betwisting door belanghebbende - van oordeel dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende niet aan zijn verplichtingen tot het verstrekken van de door de Inspecteur gevraagde gegevens heeft voldaan. Het Hof oordeelt derhalve dat geen omkering van de bewijslast plaastvindt.
6.2.Ten aanzien van het eerste subsidiaire geschilpunt: woonplaats
Nederlandse belastingwetgeving
6.2.1.Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft naar de omstandigheden beoordeeld zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
6.2.2.De Inspecteur, die een natuurlijk persoon als binnenlands belastingplichtig aanmerkt, dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat die persoon in Nederland woont.
6.2.3.Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting hiervan door belanghebbende, geslaagd in dit bewijs. Daarvoor acht het Hof de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en oordelen van belang:
- belanghebbende is de enig statutair directeur van het in Nederland gevestigde internationaal opererende concern en heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap. Aan zijn zoon zijn weliswaar ook taken binnen het bestuur van het concern toebedeeld, maar de belangrijkste beslissingen zijn naar het oordeel van het Hof aan belanghebbende voorbehouden;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Nederland. De stelling van belanghebbende dat de woning gedurende die periode niet voor bewoning geschikt was, acht het Hof niet aannemelijk. Gelet op het onder 3.7.2 vastgestelde stond de woning belanghebbende duurzaam ter beschikking.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat het in rekening-courant met X-bedrijf B.V. verrekenen van een huurwaarde voor de woning op een vergissing berust, maar het Hof acht dit evenmin aannemelijk. Uit de gedingstukken zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat in verband hiermee een correctie heeft plaatsgehad. Evenmin is op dit punt tegen de aanslagen in de vennootschapsbelasting ten name van X-bedrijf B.V. bezwaar gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden voorts gedurende voornoemde periode het in 3.7.3 genoemde, in de jachthaven van R gelegen, zeewaardig en voor permanente bewoning geschikt jacht tot hun beschikking;
- de telefoon en het beveiligingsabonnement in de woning zijn aangehouden;
- de omroepbijdrage voor het jaar 1997 is voldaan;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben verschillende, reeds bestaande, bankrekeningen in Nederland aangehouden en van een aantal van deze rekeningen gebruik gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben in voornoemde
periode hun ziektekostenverzekering, hun huisarts en hun tandarts in Nederland aangehouden. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland medisch specialisten en is in R de apotheek bezocht;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben de onder 3.7.6 genoemde lidmaatschappen en dat van het Rode Kruis aangehouden en zijn lid en/of geldelijk ondersteuner van de onder 3.7.8 genoemde kerken gebleven;
- de Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende, gedurende de periode dat hij geen lid is geweest van de Rotary Club S te Nederland, wel degelijk deel heeft genomen aan activiteiten van de Rotary. Gelet op hetgeen onder 3.7.7 na de eerste volzin is vermeld, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende aan dergelijke clubactiviteiten heeft deelgenomen. Gelet op de datum van het faxbericht, acht het Hof voorts aannemelijk dat tocht nummer -- en de tocht -- gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben plaatsgevonden en dat belanghebbende deze betalingen heeft laten verrichten met het oog op deelname aan die tochten;
- belanghebbende heeft in deze procedure aangevoerd steeds de wil te hebben gehad Nederland metterwoon te verlaten. Dienaangaande geldt dat niet de louter innerlijke wil, maar de objectief uit omstandigheden en belanghebbendes gedragingen af te leiden wil van belang is bij de beoordeling van de woonplaats van een belastingplichtige. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat bij belanghebbende niet de wil aanwezig was om Nederland metterwoon te verlaten, in die zin dat hij zijn duurzame betrekkingen met Nederland heeft willen verbreken. Het Hof heeft in dit oordeel mede betrokken de inhoud van de onder 3.7.9 opgenomen verklaring. Voorts is het door belanghebbende gestelde ook in tegenspraak met zijn mededeling aan het beveiligingsbedrijf en de inboedelverzekeraar dat hij voor één jaar Nederland zou verlaten.
6.2.4.Gelet op de vorenvermelde omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, en 's Hofs oordelen ten aanzien daarvan, kan het Hof tot geen andere conclusie komen dan dat belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 zijn duurzame betrekkingen, zowel van financiële als van persoonlijke aard, met Nederland niet heeft verbroken en dat zulks nimmer in het voornemen van belanghebbende heeft gelegen. Aldus heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een zodanige duurzame betrekking met Nederland gehad dat voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet belanghebbende moet worden geacht in Nederland te wonen. Al hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Curaçao acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
6.2.5. Ter staving van het door hem overgelegde en in 3.5 weergegeven overzicht van verblijf op Curaçao, Nederland en overige landen, heeft belanghebbende ter zitting en in zijn pleitnota aangeboden desgewenst het dagboek van zijn echtgenote ter inzage te verstrekken en zijn/hun agenda, vliegtickets en visa over te leggen. Nu het Hof niet twijfelt aan de juistheid van dit overzicht en aannemelijk acht dat belanghebbende tevens inwoner is geweest van de Nederlandse Antillen, ziet het Hof geen aanleiding gebruik te maken van dit bewijsaanbod.
6.2.6.1.Belanghebbende heeft gesteld dat uit de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 1970
(nr. B70/20 263, BNB 1970/263) blijkt dat ter bepaling van de fiscale woonplaats van naar het buitenland uitgezonden werknemers van een Nederlandse onderneming grote waarde wordt gehecht aan het feit of gehuwde werknemers naar het buitenland gaan met medeneming van hun gezin. Gehuwde werknemers, van wie de gezinnen meegaan naar het buitenland, worden voor toepassing van de Wet en de Wet op de vermogensbelasting 1964 geacht Nederland metterwoon te hebben verlaten. Belanghebbende stelt dat hij, nu zijn echtgenote met hem naar Curaçao is vertrokken, er op mocht vertrouwen dat de Inspecteur het standpunt zou innemen dat hij Nederland metterwoon had verlaten.
6.2.6.2.Gelet op de tekst en de inhoud van punt 2 van voormelde resolutie heeft deze niet de strekking af te wijken van het wettelijke woonplaatsbegrip. In punt 2 van voormelde resolutie staat vermeld dat toepassing van de regeling onder andere achterwege zal blijven indien zelfstandige toetsing van het wettelijke woonplaatsbegrip tot een andere uitkomst zou leiden dan waartoe de regeling zou voeren. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gaat niet op.
6.2.7.1.Voorts heeft belanghebbende een beroep gedaan op de zogenoemde 35%-regeling voor tijdelijk in Nederland te werk gestelde buitenlandse werknemers (Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243; hierna: de 35%-regeling). Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze werknemers veelal in gemeubileerde woningen of appartementen wonen, dat er in redelijkheid geen twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of zij in Nederland wonen, welke vraag bevestigend moet worden beantwoord, en dat zij kunnen kiezen voor fictieve buitenlandse belastingplicht. In de omgekeerde situatie zou er, naar belanghebbende stelt, geen twijfel over mogen bestaan dat sprake is van wonen buiten Nederland.
6.2.7.2.Het Hof vat voornoemde stellingname van belanghebbende op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De 35%-regeling is een regeling waarin, in verband met de praktische uitvoerbaarheid, is goedgekeurd dat aan buitenlandse werknemers, die tijdelijk hier te lande werkzaam zijn en beschikken over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is zodat deze werknemer slechts in het buitenland kan worden aangetrokken, onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding (35%) kan worden verstrekt voor de extra uitgaven waarvoor de buitenlandse werknemers zich in verband met hun tewerkstelling door de binnenlandse werkgever zien geplaatst. Voorts kan op gezamenlijk verzoek van de binnenlandse werkgever en de buitenlandse werknemer de buitenlandse werknemer voor de heffing van loonbelasting, inkomstenbelasting en vermogensbelasting als fictief buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. De regeling ontleent haar bestaansrecht aan de omstandigheid dat uit het buitenland afkomstige werknemers bij hun tijdelijke verblijf hier te lande doorgaans hogere kosten van levensonderhoud hebben dan werknemers die hier vast geworteld zijn en heeft mede het karakter van een loonkostensubsidie voor binnenlandse werkgevers die vanwege schaarste op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn genoodzaakt werknemers met specifieke deskundigheid uit het buitenland aan te trekken. Een belangrijke doelstelling van de regeling is het scheppen van een mogelijkheid om gefacilieerd know-how naar Nederland aan te trekken (vgl. Hoge Raad 30 mei 2001, nr. 35 903, BNB 2001/302*).
6.2.7.3. Ook bij toepassing van de 35%-regeling zal, net als in het geval van belanghebbende, steeds aan de hand van artikel 4 van de AWR worden beoordeeld waar een belastingplichtige woont. Er is derhalve naar 's Hofs oordeel reeds daarom geen sprake van een ongelijke behandeling. Voorts kan niet worden gezegd dat het geval van belanghebbende die, gelet op de inhoud van zijn verklaring opgenomen in 3.7.9, met het oog op besparing van schenkingsrechten tijdelijk naar het buitenland is vertrokken, voldoende vergelijkbaar is met de gevallen waarop de 35%-regeling ziet.
Belastingregeling voor het Koninkrijk
6.2.8.1.Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK) verstaat de BRK onder inwoner van een van de landen een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
6.2.8.2.Ingevolge het bepaalde in artikel I, tweede lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 geldt voor de toepassing van de Nederlands-Antilliaanse belastingwetgeving te dezen in hoofdzaak een zelfde criterium als is opgenomen in artikel 4 van de AWR (vgl. Hoge Raad 21 december 2001,
nr. 36 531, V-N 2002/2.5). Gelet op voormelde bepaling en de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.2.9.1.Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen).
6.2.9.2.Zoals in 6.2.3 is overwogen heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel in Nederland tenminste één duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Het Hof zal hierna veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat het door belanghebbende en zijn echtgenote op Curaçao voor één jaar gehuurde appartement kan worden aangemerkt als een duurzaam tehuis in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK. Alsdan dient te worden onderzocht met welk land belanghebbendes persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Naar 's Hofs oordeel zijn zowel de persoonlijke als de economische betrekkingen van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 6.2.3 vermelde feiten en omstandigheden.
6.2.9.3.Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende naar 's Hofs oordeel in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 ook voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland. Derhalve is voor het jaar 1997 terecht een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht aan belanghebbende opgelegd.
6.3.Ten aanzien van het tweede subsidiaire geschilpunt: leidt de vervreemding van de vermogensrechten, belichaamd in de winstbewijzen, tot aanmerkelijk belangwinst?
6.3.1.De Inspecteur stelt dat belanghebbende op één lijn gesteld dient te worden met een aanmerkelijk belanghouder, dat de vervreemding van vermogensrechten, belichaamd in winstbewijzen, in 1997 gekwalificeerd kan worden als een aanmerkelijk belangwinst in de zin van artikel 20a van de Wet en dat sprake is van een schijnhandeling nu alle (rechts)handelingen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
6.3.2. Naar belanghebbende heeft gesteld zijn de statutenwijziging van EE B.V., waarbij de winstbewijzen zijn gecreëerd en de gewone aandelen zijn omgezet in één gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen, en de onmiddellijk daarop volgende verkoop en levering van het geplaatste gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen aan Stichting FF ingegeven door de wens, zich in het licht van het wetsvoorstel 24 761 (Wijziging van enige belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting)), te ontdoen van het aanmerkelijk belang ter zake van de voorheen gehouden aandelen in EE B.V. De uitgifte van drie prioriteitsaandelen aan belanghebbende door E B.V. is, naar belanghebbende heeft gesteld, ingegeven door de wens van belanghebbende de zeggenschap over het concern vooralsnog te behouden. De uitgifte was nodig aangezien als een gevolg van voormelde statutenwijziging en voormelde vervreemding van de aandelen EE B.V. aan Stichting FF de feitelijke en juridische zeggenschap over EE B.V. in 1996 in handen zou komen van Stichting FF. De wetgever heeft in samenhang met de invoering van het nieuwe aanmerkelijk belangregime een overgangsregeling getroffen. Op grond van artikel XIII van de Wet van 13 december 1996 worden de bepalingen van het oude regime gecontinueerd ten aanzien van op 31 december 1996 gehouden aandelen welke een aanmerkelijk belang vormden onder het oude regime, doch na inwerkingtreding van het nieuwe regime niet langer een aanmerkelijk belang vormen. Naar belanghebbende heeft gesteld, heeft hij in anticipatie op wetsvoorstel 25 692 (Wijzigingen van technische aard van enige belastingwetten c.a.) als gevolg waarvan de winstbewijzen in EE B.V. met ingang van 1 januari 1998 zouden gaan behoren tot een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a van de Wet, ter voorkoming van de nadelige gevolgen van deze wetswijziging, zijn winstbewijzen EE B.V. ingebracht in D NA N.V. tegen uitgifte van 9.999 winstbewijzen in D NA N.V. en vormt de vervreemding van deze winstbewijzen in 1997 een zelfstandige actie die uitsluitend is ingegeven door de aangekondigde wetswijziging.
6.3.3.Uit de onder 3.9.4 opgenomen samenvatting van een aantal bepalingen van de statuten van E B.V. blijkt dat aan de prioriteit een beslissende invloed toekomt met betrekking tot een groot aantal wezenlijke onderwerpen betreffende deze vennootschap. De algemene vergadering van aandeelhouders kan een besluit inzake onder meer de reservering van de jaarwinst en uitkering van dividend en betreffende een statutenwijziging of ontbinding slechts nemen op voorstel van de prioriteit. Voorts was belanghebbende enig bestuurder van E B.V. en was hij in die hoedanigheid bevoegd, en mede ook gelet op de in 3.2.2 weergegeven afspraken met zijn zoon met betrekking tot het bestuur, het beleid van deze vennootschap te bepalen. Als gevolg van de getroffen statutaire maatregelen en de functie als bestuurder van belanghebbende hadden Stichting LL, D NA N.V. en EE B.V. geen zeggenschap van enige betekenis over het (dividend)beleid van E B.V. Voor het werkelijk behalen van enig rendement waren deze stichting en vennootschappen derhalve volledig afhankelijk van belanghebbende die als prioriteitsaandeelhouder als enige kon beslissen of door E B.V. enig dividend zou worden uitgekeerd waardoor de vennootschappen in staat zouden worden gesteld zelf een (preferent) dividend uit te keren.
6.3.4.Belanghebbende heeft na de overdracht van het gewone aandeel en de cumulatief preferente aandelen in EE B.V. als gevolg van de tevoren getroffen statutaire regelingen niet alleen een praktisch volledig financieel belang in deze vennootschap behouden, maar tevens, door middel van de prioriteitsaandelen in E B.V., vrijwel de gehele zeggenschap over het vermogen van EE B.V. en daardoor middellijk in E B.V. Zijn positie komt daardoor zozeer overeen met die van een aandeelhouder die een aanmerkelijk belang heeft behouden, dat hij uit dien hoofde voor de toepassing van Afdeling 2A van de Wet in ieder geval moet worden gelijkgesteld met een houder van - tot een aanmerkelijk belang behorende - aandelen. Anders dan belanghebbende meent, heeft hij zich door het zich hier voorgedaan hebbende samenstel van rechtshandelingen
(-samengevat - neerkomende op een uitgifte van winstbewijzen aan een aandeelhouder als zodanig met toekenning van praktisch volledige financiële rechten aan deze winstbewijzen gevolgd door een verkoop van het aandeel waarin het verwaarloosbare, resterende financiële belang is belichaamd, aan een derde) niet ontdaan van het echte aanmerkelijke belang. In wezen zijn bij de statutenwijziging van E B.V. immers belanghebbendes aandeelhoudersrechten slechts gesplitst over verschillende waardepapieren.
6.3.5.Het in 6.3.3 en 6.3.4 overwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende door de inbreng van 9.999 winstbewijzen EE B.V. in D NA N.V. tegen uitreiking door die laatste van 9.999 winstbewijzen D NA N.V. op 29 december 1997 tot een aanmerkelijk belang behorende winstbewijzen heeft vervreemd. De daarbij behaalde aanmerkelijk belangwinst dient ingevolge artikel 57a, tweede lid, van de Wet te worden belast tegen 25 percent. De Inspecteur heeft deze winst echter tegen een tarief van 20 percent in de heffing betrokken en zich niet beroepen op interne compensatie voor het geval belanghebbende op andere onderdelen van het beroep in het gelijk zou worden gesteld, zodat het Hof op dat punt de Inspecteur zal volgen.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene behoeven het derde tot en met het vijfde subsidiaire geschilpunt geen behandeling meer.
6.5.Ten aanzien van het uiterst subsidiaire geschilpunt: inkomen BB en vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, privé-gebruik auto, rente-inkomsten, rente als persoonlijke verplichting, dividendvrijstelling, verliesverrekening
Inkomen BB en vermindering ter voorkoming van dubbele belasting
6.5.1.1.Belanghebbende heeft op 7 juli 1997 een factuur uitgeschreven ter zake van voor BB verrichte werkzaamheden in het jaar 1997 ten bedrage van (omgerekend in Nederlandse guldens) fl. dd. De Inspecteur heeft dit bedrag in het belastbare inkomen betrokken. Naar belanghebbende stelt is de heffing over dit inkomen op grond van artikel 20 van de BRK (overige inkomsten), dan wel op grond van artikel 15, eerste lid, van de BRK (niet-zelfstandige arbeid) aan de Nederlandse Antillen toegewezen. De Inspecteur stelt dat de heffing over het door belanghebbende van BB ontvangen inkomen op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK (niet-zelfstandige arbeid) aan Nederland is toegewezen, aangezien belanghebbende dit inkomen heeft genoten in zijn hoedanigheid van bestuurder.
6.5.1.2.Naar 's Hofs oordeel behoort het inkomen dat belanghebbende heeft genoten van BB tot de inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid en derhalve wordt de heffingsbevoegdheid over deze inkomsten geregeld door artikel 15 van de BRK. Ingevolge artikel 15, derde lid, van de BRK mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen als bestuurder of als commissaris van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen worden belast in dat andere land. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt het inkomen van BB in een andere hoedanigheid dan als bestuurder te hebben ontvangen. Gelet op de tekst van artikel 15, derde lid, van de BRK heeft de Inspecteur, nu belanghebbende als inwoner van Nederland dient te worden aangemerkt en het inkomen betreft van een in Nederland gevestigd lichaam, dit inkomen terecht in de heffing betrokken.
6.5.1.3.Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de BRK kan, voor zover te dezen van belang, het land van inwoning in het inkomen of vermogen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van afdeling I van de BRK (Belastingen naar inkomen en vermogen) mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen. Nu naar 's Hofs oordeel op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK, de heffing over het inkomen uit BB aan Nederland is toegewezen, komt een vermindering van de Nederlandse inkomstenbelasting niet aan de orde.
Privé-gebruik auto
6.5.2.Gelet op hetgeen onder 3.7.1 is vermeld, is het Hof van oordeel dat aan belanghebbende in het onderhavige jaar, evenals in 1996, 1998 en een gedeelte van het jaar 1999, de a-auto in verband met het verrichten van arbeid door het concern ter beschikking is gesteld. De enkele stelling van belanghebbende dat hem in het onderhavige jaar geen auto door het concern ter beschikking is gesteld, is onvoldoende om anders te oordelen. Niet is gebleken dat belanghebbende de auto tijdens zijn verblijf op Curaçao aan het concern heeft teruggegeven en voorts is niet gebleken dat de auto door belanghebbende in het onderhavige jaar minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 23 maart 1983 (nr. 21 588, V-N 1983/831, pt. 19) en 10 februari 1988 (nr. 25 284, BNB 1988/111) heeft de Inspecteur terecht voor het gehele jaar de autokostenfictie van artikel 42, derde lid, van de Wet toegepast.
Rente-inkomsten en rente als persoonlijke verplichting
6.5.3.1.Belanghebbende stelt dat de door de Inspecteur in het belastbare inkomen begrepen (geschatte) rente-inkomsten ad fl. rr, waarvan hij zelf in zijn beroepschrift heeft aangegeven dat deze in werkelijkheid fl. rrt hebben bedragen, op grond van artikel 13, eerste lid, van de BRK ter heffing zijn toegewezen aan de Nederlandse Antillen en dat deze inkomsten ten onrechte in het belastbare inkomen zijn begrepen. Deze stelling gaat niet op nu het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende inwoner is van Nederland. De Inspecteur heeft deze inkomsten terecht en, naar thans uit de opgaaf van belanghebbende is gebleken, niet tot een te hoog bedrag in het belastbare inkomen begrepen.
6.5.3.2.Belanghebbende stelt voorts dat, indien hij als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt, de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem betaalde rente in het onderhavige jaar, waarvan ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef, onderdeel f en vierde lid, van de Wet een bedrag tot fl. 10.000 in mindering dient te worden gebracht op het onzuivere inkomen. De Inspecteur heeft in de gedingstukken verklaard dat het standpunt van belanghebbende dient te worden gevolgd indien de vraag die onderwerp vormt van het eerste subsidiaire geschilpunt bevestigend wordt beantwoord. Nu dit het geval is, dient, in overeenstemming met de Wet, alsnog aan belanghebbende een vermindering ad fl. 10.000 op het onzuivere inkomen te worden toegestaan.
Dividendvrijstelling
6.5.4.Belanghebbende stelt dat de Inspecteur in strijd met het bepaalde in artikel 42c, eerste en zesde lid, van de Wet geen rekening heeft gehouden met de dividendvrijstelling ad fl. jj in verband met het genoten reguliere voordeel uit aanmerkelijk belang ad fl. jj. De Inspecteur heeft in de gedingstukken verklaard dat het standpunt van belanghebbende gevolgd dient te worden indien de vraag die onderwerp vormt van het eerste subsidiaire geschilpunt bevestigend wordt beantwoord. Nu kennelijk tussen partijen geen geschilpunt vormt dat belanghebbende in dat geval recht heeft op de dividendvrijstelling ad fl. jj , dient deze alsnog te worden verleend.
Verliesverrekening
6.5.5.In zijn uitspraak van heden met Hofkenmerk
BK-01/01888, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor het jaar 1996, heeft het Hof beslist dat belanghebbende in dat gehele jaar binnenlands belastingplichtig is. Het Hof heeft het belastbare inkomen voor het jaar 1996 vastgesteld op nihil onder vaststelling van het verlies over het jaar 1996 op een bedrag van fl. zz. Met dit te verrekenen verlies dient derhalve in het onderhavige jaar rekening te worden gehouden.
Conclusie
6.6.Gelet op het onder 6.2 overwogene is terecht voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht opgelegd. Gelet op hetgeen onder 6.1 tot en met 6.5 is overwogen, dient het inkomen nader te worden vastgesteld op fl. xx en het belastbare inkomen op fl. yy na verrekening van het verlies over 1996 ten belope van fl. zz, waarbij tussen partijen in confesso is dat enig in dat jaar geleden verlies in het onderhavige jaar in verrekening komt.
7.Schadevergoeding, proceskosten en griffierecht
7.1.1.Belanghebbende heeft het Hof in zijn beroepschrift verzocht de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij lijdt en heeft hierbij verzocht ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding het onderzoek te heropenen, aangezien de omvang van de schade vooralsnog niet volledig kan worden vastgesteld. Belanghebbende heeft geen (voorlopige) opgaaf van de door hem geleden schade overgelegd.
7.1.2.Indien de Belastingdienst een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd, begaat de Belastingdienst in beginsel een onrechtmatige daad jegens de belastingplichtige. Ook indien de Belastingdienst geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van de Belastingdienst komt, behoudens indien zich bijzondere omstandigheden voordoen. Nu uit het vorenstaande volgt dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd, is het Hof van oordeel dat de Belastingdienst een onrechtmatige daad jegens belanghebbende heeft begaan die voor rekening van de Belastingdienst komt. Een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, is gesteld noch gebleken.
Conform het verzoek van belanghebbende en gelet op het feit dat door belanghebbende niet is aangegeven waaruit de schade bestaat en met betrekking tot de omvang daarvan door belanghebbende niets is gesteld, is het Hof niet in staat die omvang vast te stellen. Het Hof merkt op voorhand op dat slechts schadeposten die verband houden met de geschilpunten waarin belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Te dezer zake zal het Hof belanghebbende in de gelegenheid stellen zijn schade te specificeren en zal het na ontvangst van deze specificatie daartoe het onderzoek heropenen. Het Hof stelt belanghebbende in de gelegenheid zich binnen zes weken na de dagtekening van deze uitspraak schriftelijk uit te laten over de omvang van de schade.
7.2.Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-02/00947 en BK-02/00948 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 1.610 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten à € 322 x 2 (gewicht van de zaak)) waarvan te dezen een derde deel, derhalve € 536,67 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.3.Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8.Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. yy dat geheel is belast naar het bijzondere tarief van twintig percent;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, waarvan de omvang zal worden vastgesteld na heropening van het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak daaromtrent;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 536,67, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen. De beslissing is op 2 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak IB 1998
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst (. . .), betreffende na te noemen aanslag.
1.Aanslag en bezwaar
1.1.Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht (aanslagnummer 00.H.86) opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen van fl. a, waarvan een deel groot fl. b is belast naar het bijzondere tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet; tekst 1998).
Bij beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van de artikelen 67a en 67g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een boete opgelegd van fl. 250.
1.2.Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de aanslag gehandhaafd en de bij beschikking opgelegde boete ambtshalve verminderd tot nihil.
2.Loop van het geding
2.1.Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 juni 2003, gehouden
te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens buitenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01887 respectievelijk BK-02/00948, aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01888 respectievelijk
BK-02/00946, aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999 met Hofkenmerken BK-01/01889, respectievelijk BK-02/00947 en BK-02/02221 en de beroepen van de kinderen van belanghebbende, A, mevrouw C en mevrouw B tegen aan hen opgelegde aanslagen in het recht van schenking met Hofkenmerken BK-02/03755, respectievelijk BK-02/03756 en BK-02/03757. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van die zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.Belanghebbende, geboren op (. . .), is gehuwd met mevrouw XY, (. . .). Belanghebbende heeft drie kinderen uit een eerder huwelijk, een zoon, A, geboren op (. . . ), een dochter, B, geboren op (. . .) en een dochter, C, geboren op (. . .).
3.2.1.Belanghebbende heeft ongeveer dertig jaren geleden een onderneming opgericht die is uitgegroeid tot een concern, genaamd D (hierna: het concern). Het concern is een van de leidinggevende bedrijven in de x-industrie in de wereld en heeft fabrieken in alle werelddelen. Het hoofdkantoor van het concern is in Z gevestigd. Belanghebbende is in het onderhavige jaar algemeen, enig statutair directeur van de tot het concern behorende holding en werkmaatschappijen.
3.2.2.Belanghebbendes zoon is ook werkzaam in het concern; zijn dochters niet. Belanghebbende en zijn zoon delen de bestuurstaken met betrekking tot het concern. In een notitie van 18 december 1996 ten behoeve van de vergadering van commissarissen en directie van de van het concern deel uitmakende besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (. ..) van 19 december 1996 is de taakverdeling tussen hen vastgelegd. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken (bijlage A10 verweer). Aan belanghebbende zijn onder meer de volgende taken toebedeeld:
- formuleren/goedkeuren en beoordelen van lange termijnplannen inzake:
- (. . .)
- productie
- verkoop en marketing
- financiën;
- voorzitten maandelijkse resultatenbespreking;
- goedkeuren jaarbudgetten en investeringen;
- begeleiding strategische key-accounts;
- public relations;
- toezicht op bank- en verzekeringsrelaties, en
- valuta- en financieel beleid.
Blijkens de notulen van de vergadering (bijlage A11 verweer) is de notitie besproken en is onder punt 6 vastgelegd dat belanghebbende en zijn zoon voornemens zijn maandelijks twee dagen bijeen te komen om alle voorkomende onderwerpen te bespreken, dat belanghebbende ook het komende jaar zal aanblijven als enig statutair directeur en dat topbenoemingen binnen de organisatie aan belanghebbende blijven voorbehouden.
3.3.1.Gedagtekend 15 november 1996 (bijlage A14b verweer) heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Directeur der Belastingen te Curaçao een brief gezonden, luidende - voor zover hier van belang - als volgt:
"Ter bevestiging van de afspraken die zijn gemaakt tijdens het onderhoud dat de heren (. . .) en (. . .) alsmede ondergetekende met U en Uw medewerkers de (. . .) en (. . .) met U te Uwent op 12 november 1996 mochten hebben, bericht ik U als volgt.
1 De heer X, thans woonachtig te Z, Nederland, zal vóór 1 januari 1997:
a er zorg voor dragen dat zijn aandelen in 'D'- op één na - worden omgezet in preferente aandelen en aanspraken die recht geven op de winst en het liquidatiesaldo van D (hierna vermogensrechten);
b zijn aandelen - het gewone aandeel en alle preferente aandelen - overdragen aan een van hem onafhankelijke stichting;
c Nederland metterwoon verlaten;
d zich op Curaçao, Nederlandse Antillen, als inwoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, vestigen.
2 De heer X is voornemens aan zijn in Nederland woonachtige kinderen een deel van de hiervoor bedoelde vermogensrechten op enigerlei wijze te schenken en wel nadat de in artikel 29 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk bedoelde periode verstreken is, derhalve in 1998.
De schenking zal geschieden onder verrekening van de schuld van de heer X jegens zijn kinderen.
3 De waarde van de vermogensrechten is gelijk aan de intrinsieke waarde van die rechten volgens de jaarrekening van D over 1997.
4 De hiervoor bedoelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over een waarde van NLF c;
- 3 percent voorzover de vermogensaanspraken NLF c overtreffen,
met een maximum van NLF c aan schenkingsrecht.
5 De heer X zal als loon uit dienstbetrekking bij D Nafl e per jaar (naar tijdsgelang) aangeven, welke inkomsten conform het vigerende tarief voor de inkomstenbelasting belast zullen worden.
(...)."
3.3.2.Gedagtekend 29 november 1996 heeft voormelde directeur, F, de brief voor akkoord ondertekend, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met hetgeen aan de ommezijde staat vermeld, luidende:
"3.De waarde van de te schenken vermogensrechten wordt gesteld op de intrinsieke
waarde van de aandelen op dit moment i.c. NLF f.
4.De hiervoor gestelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over de waarde die niet meer dan NLF c bedraagt en
- 3 percent over de waarde die het bedrag van NLF c te boven gaat,
resulterend in een te betalen bedrag aan schenkingsrechten van NFL c op het moment aangegeven onder punt 2 van deze brief."
3.3.3.De aldus voor akkoord ondertekende brief zal hierna worden aangeduid als "de ruling".
3.4.1.Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een verklaring van de gemeente Q van 16 december 1996 (bijlage 2 repliek), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...)
In verband met de uitklaring van goederen wordt hierbij verklaard, dat de hieronder vermelde, in de basisadministratie van deze gemeente opgenomen persoon heeft te kennen gegeven het voornemen te hebben naar het buitenland te vertrekken.
Naam: X
Voorna(a)m(en): aa
(...)
Datum vertrek : 24-12-1996
Vertrekland: Curacau
Bijzonderheden: met gezin
(...)"
3.4.2.Op 20 december 1996 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Q. Blijkens afschriften uit de basisadministratie zijn belanghebbende en zijn echtgenote uit de basisadministratie afgevoerd wegens "Emigratie" naar de Nederlandse Antillen (bijlage 2 repliek).
3.4.3.Op 12 februari 1997 (bijlage 3 repliek) is zowel aan belanghebbende als aan zijn echtgenote een "vergunning tot verblijf" afgegeven door de Vreemdelingendienst van Curaçao. Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich op die datum laten inschrijven in het bevolkingsregister van Curaçao (stempel paspoort, bijlage A1a verweer). Hun kinderen, die allen in 1996 al op zichzelf woonden, en de kleinkinderen zijn in Nederland achtergebleven.
3.4.4.Op 24 december 1996 zijn belanghebbende en zijn echtgenote naar Curaçao gevlogen. Blijkens tot de gedingstukken behorende documenten zijn van hen de volgende goederen naar Curaçao verzonden (bijlage A5 verweer):
- op 27 december 1996 een koffer met reizigersbagage bestaande uit gebruikte kleding en dergelijke met een aangegeven waarde van fl. 250, en
- op 12 januari 1997 een kist met kleding, boeken, CD's en enkele persoonlijke bezittingen met een aangegeven waarde van fl. 490.
3.5.Volgens een door de gemachtigde van belanghebbende bij de conclusie van repliek in de zaak met kenmerk BK-02/03755 overgelegd overzicht verbleef belanghebbende in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 in de volgende landen met, indien het geen verblijf op Curaçao betreft en voor zover opgegeven, de volgende reden:
periodeland van verblijfreden
24-12-1996 t/m 21-01-1997Curaçao
22-01-1997 t/m 27-01-1997Nederlandgeboorte
28-01-1997 Frankrijk
29-01-1997Zwitserlandprivé
30-01-1997 t/m 01-02-1997Nederlandoverleg met zoon
periodeland van verblijfreden
02-02-1997 t/m 18-02-1997Curaçao
19-02-1997 t/m 28-02-1997 Nederland
01-03-1997 t/m 09-03-1997Curaçao
10-03-1997 t/m 15-03-1997Argentinië zakelijk
16-03-1997 t/m 17-03-1997Chilizakelijk
18-03-1997Curaçao
19-03-1997 t/m 28-03-1997Nederlandgeboorte
29-03-1997 t/m 23-04-1997Curaçao
24-04-1997 t/m 29-04-1997Puerto Ricovakantie/zakelijk
30-04-1997 t/m 11-05-1997Curaçao
12-05-1997Nederland
13-05-1997 t/m 15-05-1997Polenzakelijk
16-05-1997 t/m 24-05-1997Nederland1)
25-05-1997 t/m 18-06-1997Curaçao
19-06-1997Aruba2)
20-06-1997 t/m 22-06-1997Curaçao
23-06-1997Nederlandoverleg met zoon
24-06-1997 t/m 27-06-1997Polenzakelijk
28-06-1997 t/m 19-07-1997Nederland3)
20-07-1997 t/m 03-08-1997Curaçao
04-08-1997 t/m 08-08-1997Argentiniëzakelijk 2)
09-08-1997 t/m 19-08-1997Curaçao
20-08-1997 t/m 22-08-1997Nederlandgeboorte
23-08-1997 t/m 26-08-1997Roemeniëzakelijk
27-08-1997 t/m 29-08-1997NederlandRvC, jubileumviering D,
overleg met zoon
30-08-1997 t/m 02-09-1997Polen zakelijk 4)
03-09-1997 t/m 06-09-1997Nederland
07-09-1997 t/m 21-09-1997Curaçao
22-09-1997 t/m 25-09-1997Nederland5)
26-09-1997 t/m 27-09-1997 Polenzakelijk 5)
28-09-1997 t/m 01-10-1997Nederland5)
02-10-1997 t/m 19-10-1997Curaçao
20-10-1997Nederland
21-10-1997 t/m 23-10-1997Polenzakelijk
24-10-1997 t/m 31-10-1997Nederland
01-11-1997 t/m 08-11-1997Curaçao
09-11-1997 t/m 14-11-1997Braziliëzakelijk 2)
15-11-1997 t/m 13-12-1997Curaçao
14-12-1997 t/m 20-12-1997Nederland6)
21-12-1997 t/m 28-01-1998Curaçao
29-01-1998 t/m 12-02-1998Costa Rica
13-02-1998 t/m 06-03-1998Curaçao
07-03-1998 t/m 08-03-1998Bonaire
09-03-1998 t/m 31-03-1998Curaçao
1) Op (. . ) mei 1997 kwam een zakelijke relatie uit Puerto Rico op bezoek in Nederland. Op (. . .) mei 1997 had belanghebbende overleg.
2) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven.
3) In de periode (. . .) mei 1997 tot en met (. . )juni 1997 was de reden van het verblijf in Nederland vakantie.
4) De echtgenote van belanghebbende verbleef of bezocht op (. . ) en (. . ) september 1997 (in) het ziekenhuis in Nederland.
5) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . ) september 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats en hield belanghebbende een lezing op de (. . .)Universiteit te P.
6) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . .) december 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats.
Belanghebbende heeft op 20 februari 1997, 27 augustus 1997,
31 oktober 1997 en 18 december 1997 de vergaderingen van de Commissarissen en Directie E B.V. ten kantore van het concern te Z bijgewoond (bijlagen A11 en A12 verweer).
3.6.Op 1 april 1998 zijn belanghebbende en zijn echtgenote teruggekeerd naar Nederland en op 2 april 1998 hebben zij zich weer laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van Q. Op 1 maart 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister op Curaçao.
Nederland
3.7.1.Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 werd belanghebbende bij aankomst in Nederland op Schiphol steeds door een werknemer van het concern opgehaald met de vóór 24 december 1996 aan belanghebbende voor het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto, een a-auto. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de periode 1 januari 1996 tot en met 23 december 1996 (P-biljet) heeft belanghebbende opgegeven dat hem deze auto, met een cataloguswaarde van fl. . . ., ter beschikking stond en heeft hij ter zake een bedrag van fl. . . . (20%) als privé-gebruik aangegeven. Bij het beroepschrift in de zaak met Hofkenmerk BK-02/01386 met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 heeft belanghebbende een conceptaangifte (B-biljet) wegens binnenlandse belastingplicht overgelegd voor de periode 2 april 1998 tot en met 31 december 1998. Hierin heeft hij voor deze auto vanaf die datum een bijtelling wegens privé-gebruik aangegeven. Ook in zijn aangifte voor het jaar 1999 heeft belanghebbende voor deze auto tot 10 juni 1999 een bijtelling wegens privé-gebruik aangegeven. Na deze datum stond hem een andere auto ter beschikking.
3.7.2.Tot de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie per 24 december 1996 bewoonde belanghebbende een woning aan de a-straat 1a te Z (hierna: de woning). De woning is in eigendom van X-bedrijf B.V. (hierna: X-bedrijf B.V.), van welke vennootschap belanghebbende enig directeur en aandeelhouder is. De woning is gelegen naast het perceel waar het hoofdkantoor en de fabriek van het concern zijn gevestigd. Door X-bedrijf B.V. is in rekening-courant voor de woning ook in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, met de omschrijving: huurwaarde, aan belanghebbende een bedrag in rekening gebracht.
Met betrekking tot de woning staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
- In november 1996 is in opdracht en voor rekening van belanghebbende de slaapkamer van de woning heringericht voor een totaalbedrag van fl. aab.
- De woning is na 1 april 1998 weer door belanghebbende betrokken. In de tussenliggende periode is de woning niet verkocht of verhuurd. De inboedel van belanghebbende is in die periode in de woning achtergebleven; de meubels waren afgedekt met plastic hoezen.
Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 heeft de op belanghebbendes naam afgesloten inboedelverzekering geen wijziging ondergaan; de verzekerde waarde bedroeg fl. . . . (bijlage A6 verweer). In een zogenoemde mutatieopgave van de polis inboedelverzekering van 17 december 1996 staat als bijzondere bepaling opgenomen dat het de maatschappij bekend is dat verzekerde voor één jaar in het buitenland verblijft en dat gedurende deze periode de dekking onverminderd van kracht is. De facturen over het jaar 1997 zijn steeds gericht aan belanghebbende op het adres van de woning.
- G was gedurende de gehele periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, net zoals daarvoor en daarna het geval was, belast met de beveiliging van de woning. In een faxbericht van 23 december 1996 heeft belanghebbende - voor zover te dezen van belang - het volgende aan G geschreven (bijlage A3 verweer):
"Hierbij deel ik u mede dat met ingang van 24 december 1996 mijn
woonhuis, a-straat 1a, gedurende een jaar niet bewoond zal worden
wegens vertrek naar het buitenland. Ik verwacht met ingang van ja-
nuari 1998 weer terug te zijn. (...)"
Het abonnement betreffende het "alarm" bij G en de facturen ter zake staan op naam van belanghebbende op het adres a-straat 1 respectievelijk 1a te Z (bijlage A19f verweer). De factuur betreffende het servicecontract ten behoeve van de beveiliging over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 van G B.V. van 2 januari 1997 is gericht aan belanghebbende op het adres a-straat 1 (bijlage A19e verweer).
- Vanuit de woning is na het vertrek van belanghebbende en zijn echtgenote nog diverse malen getelefoneerd. De telefoonnota's van de telefoongesprekken in de periode van
28 november 1996 tot en met 28 juli 1997 behoren tot de gedingstukken (bijlage A19d verweer). In de periode 28 november 1996 tot en met 29 januari 1997 betreffen dit telefoongesprekken binnen (67) en buiten het basistariefgebied (291), internationaal (3), naar mobiele diensten (7) en naar 06-informatienummers (1); in de perioden daarna betreft het uitsluitend een beperkt aantal telefoongesprekken binnen het basistariefgebied en een groot aantal buiten het basistariefgebied. Een aantal tikken is veroorzaakt door testen van het beveiligingssysteem door het beveiligingsbedrijf.
- Voor het jaar 1997 is voor het adres van de woning de omroepbijdrage voldaan.
3.7.3.Aan belanghebbende stond gedurende de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 een jacht genaamd H ter beschikking, dat gedurende die gehele periode een ligplaats had in R, tot 31 december 1999 in eigendom was bij I B.V. en uitsluitend aan hem en zijn echtgenote voor gebruik ter beschikking was gesteld. Het betreft een zeewaardig motorjacht voorzien van dubbele beglazing, verwarming en alle wooncomfort.
3.7.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in Nederland gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hun Postbankrekening(en), girotelabonnement, (. . )bankrekening(en) en een (. . .)Spaarbankrekening aangehouden. Met (een aantal van) deze rekeningen zijn betalingen/geldopnamen in Nederland verricht. Ook beschikte belanghebbende in Nederland over een
effectendepot. Gedurende de voormelde periode werden via de rekening-courant met X-bedrijf B.V. voor belanghebbende huishoudelijke betalingen in Nederland gedaan.
3.7.5.Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote hun huisarts en tandarts in Nederland aangehouden en hebben zij of heeft één van hen deze in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 ook bezocht. De desbetreffende nota's zijn verzonden naar het adres van de woning. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland door belanghebbende en/of zijn echtgenote ziekenhuizen, een tandtechnisch laboratorium, de Stichting J en de apotheek bezocht voor onderzoek(en) en het ophalen van medicijnen. Ook de nota's voor deze (be)handelingen zijn in een aantal gevallen naar het adres van de woning gezonden. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben hun ziektekostenverzekering in Nederland aangehouden.
3.7.6.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 lid gebleven van de vereniging K, L, de Evangelische Omroep (tientjeslid), de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, Kruiswerk Zuidhollandse Eilanden, Watersportvereniging M te R (in verband met de ligplaats van het onder 3.7.3 genoemde jacht) en Amnesty International.
3.7.7.Tot 24 december 1996 was belanghebbende lid van Rotary Club S. In mei 1998 is hij opnieuw lid geworden (bijlage A21 verweer). Op 10 maart 1997 heeft de directiesecretaresse van N B.V. te Z namens belanghebbende per faxbericht aan het accountantskantoor, dat voor hem een bankrekening in Nederland beheerde, verzocht twee maal een bedrag van fl. 100 over te maken voor tocht nr. -- en tocht -- van de Rotary (bijlage 19c verweer).
3.7.8.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 voorts lid dan wel geldelijk ondersteuner gebleven van de Christelijk Gereformeerde Kerk T en de Nederlands Hervormde Kerk.
3.7.9.Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring van 14 februari 2000, die is opgemaakt naar aanleiding van een gesprek van een aantal medewerkers van de Belastingdienst van 10 februari 2000 met belanghebbende (bijlage A1b verweer). In deze verklaring is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(...)
Vraag: Wat was voor u de reden om naar de Antillen te gaan?
De heer X stelt dat hij waarschijnlijk de beste twee adviseurs van Nederland heeft. Hij had het voornemen om het bedrijf over te dragen aan de kinderen.
X vertelt over zijn slechte ervaringen met de Belastingdienst naar aanleiding van het overlijden van zijn vorige echtgenote. Dit heeft toen zeer veel geld gekost.
Volgens zijn adviseurs was het mogelijk om door middel van een verblijf van een jaar op de Antillen een aanzienlijke belastingbesparing te realiseren met betrekking tot de voorgenomen schenking aan de kinderen.
Vraag: Het was dus altijd de bedoeling dat u weer terug zou komen?
Ja, ik heb hier 3 kinderen en 8 kleinkinderen. Dat blijft trekken.
Vraag: Waar overnachtte u tijdens uw verblijf in Nederland gedurende de Antilliaanse periode?
Op de H. (zeilboot)
Vraag: Waarom verbleef u niet in de boerderij? Deze was immers niet bewoond en alle meubelen stonden er nog?
De meubelen waren afgedekt met plastic hoezen. We vonden het ook beter naar de fiscus toe om deze zaken gescheiden te houden.(...)"
Curaçao
3.8.1.Op Curaçao hebben belanghebbende en zijn echtgenote in eerste instantie een kamer gehuurd in het (. . )Hotel te U (bijlage A4a verweer). Met ingang van 1 februari 1997 hebben zij voor de duur van een jaar van nn zijn gemeubileerde appartement in het complex (. . .)aan de b-straat 1 te U gehuurd tegen een maandelijkse huur van Nafl. 2.500 (bijlage A8 verweer). De kosten voor de Vereniging van Eigenaars, airconditioning, elektra, schoonmaakkosten en dergelijke in dat jaar zijn voor belanghebbendes rekening gekomen. De telefoonaansluiting is op naam van nn blijven staan en kosten van de met de telefoon in het appartement gevoerde gesprekken in dat jaar zijn door hem aan belanghebbende doorberekend.
3.8.2.Uit gespecificeerde telefoonnota's van "Servisio di Telekomunikashon" blijkt dat belanghebbende in de periode 1 januari 1997 tot en met 20 augustus 1997 van de in totaal 480 gesprekken 362 maal naar Nederland, 111 maal naar overige landen en 7 maal lokaal heeft gebeld of gefaxt. Belanghebbende beschikte op Curaçao over een faxapparaat en een mobiele telefoon.
3.8.3.Op 27 december 1996 heeft belanghebbende op Curaçao een b-auto aangeschaft voor een bedrag van Nafl. --, inclusief wegenbelasting en keuringskosten (bijlage 11 repliek).
3.8.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op Curaçao gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 regelmatig kerkdiensten bijgewoond van de Verenigde protestantse gemeente van Curaçao. Zij zijn echter geen lid geworden van de kerkelijke gemeente aldaar. Wel hebben zij een gift gedaan van Nafl. 1.000 (bijlage 8 repliek).
3.8.5.In het onder 3.5 genoemde overzicht heeft belanghebbende bij verschillende data vermeld dat er familieleden en/of kennissen uit Nederland te Curaçao zijn ontvangen.
3.8.6.In de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een aantal malen een op Curaçao gevestigde huisarts (telefonisch) geconsulteerd. Ook hebben belanghebbende en zijn echtgenote medicijnen betrokken van een apotheek aldaar. De echtgenote van belanghebbende heeft
gedurende voormelde periode twee maal een fysiotherapeut bezocht op Curaçao.
3.8.7.Belanghebbende en zijn echtgenote waren in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 op Curaçao geabonneerd op de, speciaal voor Nederlanders die in het buitenland verblijven uitgegeven, weekedities van het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad.
3.8.8.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 2 januari 1997 op Curaçao een bankrekening, een zogenoemde private current account non resident, geopend bij de (. . .)-bank; ook beschikten zij aldaar in de eerdergenoemde periode over een spaarrekening bij de (. . .)-bank.
Concern
3.9.1.Volgens een bankverklaring (bijlage A9 verweer) van (. . .)-Bank N.V. was belanghebbende naar de stand van 31 december 1997 zelfstandig bevoegd de volgende, van het concern deel uitmakende, vennootschappen jegens de bank te verbinden:
- D B.V. (. . .);
- E B.V.;
- N B.V. (. . .);
- O B.V.;
- AA B.V.;
- BB V.O.F. (. . .);
- CC N.V.;
- DD B.V.
- EE B.V. (. . .).
3.9.2.Tot 27 december 1996 hield belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. De tot dat moment belangrijkste vermogensbestanddelen van belanghebbende met betrekking tot het concern waren 60 certificaten van aandelen A in EE B.V. en 40 aandelen B in EE B.V. De 60 aandelen A waren gecertificeerd via de Stichting Administratiekantoor Z. EE B.V. hield alle aandelen in E B.V. en E B.V. hield alle aandelen in N B.V.
3.9.3. Vanaf eind december 1996 heeft in verschillende jaren een groot aantal (rechts)handelingen plaatsgehad:
1996
23 december:
Stichting FF(. . .) wordt opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .)GG (directeur van de (. ..)-bank), HH (de huisnotaris) en JJ (goede vriend van belanghebbende).
27 december:
Aandelen A in EE B.V. worden gedecertificeerd. Stichting Administratiekantoor Z wordt ontbonden en belanghebbende verkrijgt 60 aandelen A in EE B.V.
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 500.000 bedraagt (voorheen fl. 500.000; 460 aandelen A en 40 aandelen B à fl. 1.000, waarvan fl. 100.000 geplaatst);
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 1 gewoon aandeel à fl. 10 en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10;
- 49.999 winstbewijzen worden geïntroduceerd, die op gelijke voet met een volgestort gewoon aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van de B.V.
Na deze statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal, net als voordien, fl. 100.000 (1 gewoon aandeel à fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10). Ook zijn 9.999 winstbewijzen geplaatst. Alle aandelen en winstbewijzen waren in handen van belanghebbende.
- Belanghebbende verkoopt en levert alle geplaatste aandelen EE B.V. (1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen) aan de Stichting FF voor een bedrag van fl. h. Deze prijs is tot stand gekomen aan de hand van de reserves die toerekenbaar zijn aan het gewone aandeel, waarbij de waarde van de preferente aandelen gelijk is gehouden aan hun nominale waarde (p. 29 repliek BK-01/01888). Stichting FF blijft de koopsom schuldig.
- Statuten van E B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 7.500.000 bedraagt;
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 74.990 gewone aandelen à fl. 100 en 10 prioriteitsaandelen à fl. 100;
- de 2.000 geplaatste aandelen A à fl. 1.000 worden omgezet in 20.000 gewone aandelen à fl. 100.
- E B.V. geeft 3 prioriteitsaandelen à fl. 100 uit aan belanghebbende. Belanghebbende heeft aan zijn stortingsverplichting voldaan door middel van storting van contanten. Volgens artikel 36, eerste lid, van de statuten van E bepaalt "de prioriteit" welk deel van de winst wordt gereserveerd en volgens artikel 44 heeft de prioriteit een versterkt stemrecht.
1997
18 december:
Door KK N.V. wordt een stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen, Stichting LL (. . . ), opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .) (de Antilliaanse belastingadviseur van belanghebbende), (. . .) en (. . .), allen woonachtig te Curaçao.
22 december:
Stichting FF verkoopt het ene gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting LL. De koopsom ad fl. g wordt schuldig gebleven.
24 december:
Stichting LL richt de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen, D NA N.V. (. . .), op. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt fl. 500.000 en is verdeeld in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10. Tevens zijn 49.999 winstbewijzen geïntroduceerd. De akte met statuten is nagenoeg gelijkluidend aan de akte met statuten van 27 december 1996 van EE B.V. In de slotverklaringen van de akte wordt vermeld dat:
- tot directeur van D NA N.V. de Stichting LL wordt benoemd;
- belanghebbende is medeverschenen voor de notaris;
- belanghebbende verklaarde zijn 9.999 winstbewijzen EE B.V. over te dragen aan D NA N.V.;
- D NA N.V. verklaarde 9.999 winstbewijzen D NA N.V. over te dragen aan belanghebbende.
29 december:
- Stichting LL brengt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V.
- Belanghebbende brengt de 9.999 winstbewijzen
EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 9.999 winstbewijzen D NA N.V.
1998
23 maart:
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij het maximaal uit te geven aantal winstbewijzen (49.999) wordt verdeeld in 18.626 winstbewijzen A en 31.373 winstbewijzen B. In artikel 30 van de akte wordt de waarde van de winstbewijzen bepaald op fl. i.
- D NA N.V. vervreemdt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting FF. De koopsom ad fl. j wordt schuldig gebleven.
- D NA N.V. vervreemdt de winstbewijzen EE B.V. aan de kinderen van belanghebbende voor in totaal fl. i. De zoon van belanghebbende koopt 3.725 winstbewijzen A voor fl. k. De beide dochters kopen ieder 3.137 winstbewijzen B voor fl. m. De koopsommen blijven zij allen schuldig.
- Afkoop van winstbewijzen EE B.V. De zoon van belanghebbende laat 500 winstbewijzen A afkopen voor fl. n. Beide dochters laten ieder 421 winstbewijzen B afkopen voor ieder fl. o. EE B.V. blijft de afkoopsommen schuldig; de afkoopsommen worden omgezet in drie dertigjarige leningen.
24 maart:
- Stichting LL verkoopt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V. aan een Antilliaanse vennootschap, MM N.V. (hierna: MM), voor fl. j. MM is een dochtermaatschappij van de ING-bank, de huisbankier van het concern en van belanghebbende (bijlage 1 dupliek, p. 16). In de akte wordt als derde partij belanghebbende vermeld. De koopschuld wordt bij wijze van novatie omgezet in een schuld wegens geldlening. Op de lening is van toepassing hetgeen is bepaald in een akte van geldlening tussen belanghebbende en MM. De echtgenote van belanghebbende heeft voor zoveel nodig haar toestemming verleend voor de garanties die haar echtgenoot in dit kader heeft verstrekt.
- Belanghebbende laat een recht van vruchtgebruik voor de periode van dertig jaren op de 9.999 winstbewijzen D NA N.V. vestigen door MM voor fl. b. De verschuldigde vergoeding wordt omgezet in een drietal dertigjarige leningen (vorderingen van belanghebbende op MM) van respectievelijk fl. p en twee maal fl. q. Het jaarlijks rendement van de leningen bedraagt 7 percent. Belanghebbende verstrekt aan MM een groot aantal garanties en vrijwaart haar tegen niet uit de overnamebalans blijkende verplichtingen van D NA N.V. en haar dochtermaatschappijen uit hoofde van afgegeven garanties en andere verplichtingen. Voorts neemt belanghebbende de kosten van de akte voor zijn rekening. (bijlage B17 verweer)
- Belanghebbende schenkt de drie dertigjarige vorderingen met een totale waarde van fl. b aan zijn kinderen onder verrekening van de bedragen die hij aan zijn kinderen verschuldigd is. Zijn kinderen cederen de drie leningen aan D NA N.V. Het restant van de schulden van de kinderen aan D NA N.V. ad fl. r wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een jaarlijks rendement van 7 percent.
28 april:
E B.V. neemt de schulden aan de drie kinderen over van EE B.V. ten titel van dividend.
FF Nederland BV neemt de schulden aan de kinderen over van E B.V. ten titel van dividend.
1999
31 december:
- Belanghebbende vervreemdt de bloot eigendom van de winstbewijzen van D NA N.V. aan MM voor fl. s.
- D NA N.V. cedeert de vorderingen op de kinderen (inclusief de rente) ad fl. t aan MM. De koopsom wordt schuldig gebleven. De koopsom voor de bloot eigendom van de winstbewijzen wordt door D NA N.V. voldaan door cessie van de vorderingen van de drie kinderen. Belanghebbende vergoedt het verschil ad fl. u tussen de koopsom en de hoofdsom van de vorderingen.
- De drie kinderen van belanghebbende dragen hun vordering op N B.V. ad fl. v over aan belanghebbende, onder verrekening met de schulden aan belanghebbende en onder schuldigerkenning van het restant.
De aandeelhouder van MM, de (. . .)-bank, heeft voor haar rol bij de voormelde (rechts)handelingen een 'fee' ontvangen van fl. w (bijlage A26 dupliek BK-01/01888).
In 1999 is belanghebbende toegetreden tot het directiebestuur van Stichting FF, de stichting die het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. bezit.
Voorts heeft hij, tezamen met een derde, NN B.V., activiteiten op het gebied van de x-productie ontplooid. Hiertoe hebben belanghebbende en NN B.V. een vennootschap, OO B.V., opgericht. Belanghebbende en NN B.V. participeerden in een 60:40-verhouding in OO B.V. Na verloop van tijd heeft belanghebbende, door middel van additionele kapitaalstortingen, een belang in OO B.V. verkregen van nagenoeg honderd percent.
2001
25 oktober:
EE B.V. richt een nieuwe vennootschap, PP B.V., op (p. 7 repliek BK-01/01888).
23 november:
Directie van EE B.V., PP B.V. en OO B.V. doen een voorstel tot een zogenoemde driehoeksfusie in de zin van artikel 2:309 BW juncto artikel 2:334 BW (p. 7 repliek BK-01/01888).
2002
1 januari:
Voormelde fusie wordt van kracht. Als gevolg van deze fusie verkrijgt PP B.V. (verkrijgende vennootschap) het vermogen van OO B.V. (verdwijnende vennootschap) onder algemene titel. Als groepsmaatschappij van PP B.V. kent EE B.V. 1.000 gewone aandelen, met een nominaal kapitaal van fl. 10 per aandeel, aan belanghebbende toe. Hierdoor houdt belanghebbende vanaf dat moment op één gewoon aandeel na alle gewone aandelen EE B.V.
Direct voorafgaand aan deze fusie bezat belanghebbende (. . .)aandelen OO B.V. en bezat NN B.V. 16 aandelen OO B.V. (p. 7 repliek BK-01/01888)
3.9.4.Het salaris van belanghebbende als algemeen directeur van het concern, exclusief zijn inkomsten uit werkzaamheden voor BB, bedroeg in 1996 fl. x, in 1997 fl. y, in 1998 fl. z en in 1999 fl. aa (rapport p. 5, bijlage A21 verweer).
Belanghebbende heeft voor door hem in het buitenland verrichte werkzaamheden voor BB gedurende de periode 24
december 1996 tot 1 april 1998 facturen uitgeschreven. Boven de facturen staat steeds als plaats Curaçao vermeld. Tot de ge-
dingstukken behoort een drietal facturen (bijlage A13 verweer):
factuurdatumperiode werkzaamhedenbedrag (afgerond)
7 juli 1997jaar 1997Nafl. e (fl. bb)
16 april 199824-12-1996 t/m 31-12-1996Nafl. - (fl. cc)
16 april 199801-01-1998 t/m 31-03-1998Nafl. - (fl. dd)
De facturen zijn gericht aan BB op het adres a-straat 1 te Z, Nederland. BB is in Nederland gevestigd.
In de facturen van 16 april 1998 verzoekt belanghebbende de bedragen in rekening-courant te verrekenen.
3.9.5.Namens belanghebbende is met dagtekening 16 juni 1997 een brief gezonden aan de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst betreffende te bespreken onderwerpen (bijlage C1 verweerschrift). Eén van deze onderwerpen betrof de opvolging van belanghebbende. Ter voorbereiding van dit onderwerp is bij de brief een memorandum gevoegd in vervolg op een brief van 24 april 1997 en een bespreking van 29 april 1997. In dit memorandum heeft de gemachtigde van belanghebbende de waarde van de winstbewijzen EE B.V. berekend. Hij heeft deze waarde berekend door vermenigvuldiging van de laatst vastgestelde commerciële jaarwinst met de meest recente gemiddelde koers/winstverhouding van een aantal met EE B.V. vergelijkbare aan de beurs genoteerde ondernemingen (de beurswaarde) en deze vervolgens te verhogen met het verschil tussen de intrinsieke waarde van EE B.V. volgens de laatstvastgestelde commerciële balans en het product van de beurswaarde en het gemiddelde percentage eigen vermogen per aandeel van de vergelijkbare ondernemingen. De waarde van de winstbewijzen komt volgens deze berekening van de gemachtigde uit op fl. ee.
Schenking
3.10.1.Namens belanghebbende (schenker) en zijn kinderen (begiftigden) is op 28 juli 2000 op Curaçao aangifte gedaan voor het recht van schenking in verband met de schenkingen aan de kinderen op 24 maart 1998 (bijlage A14a dupliek BK-01/01888). Overeenkomstig punt 3 van de in 3.3 vermelde ruling is de waarde van de geschonken vermogensrechten vastgesteld op fl. d.
3.10.2.Met dagtekening 15 augustus 2000 is een aanslag voor het recht van schenking opgelegd door de Landsontvanger
Curaçao. Als belastingschuldigen worden uitsluitend A en B genoemd. Ieder van hen is een belastingbedrag van fl. ff schuldig, zodat, overeenkomstig de inhoud van de in 3.3 vermelde ruling een totaalbedrag van fl. c aan belasting is berekend. Dit bedrag is betaald door de belastingschuldigen.
Aangifte Curaçao
3.11.Belanghebbende heeft op 1 april 1998 op Curaçao aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1998 gedaan (bijlage A14c verweer). In deze aangifte heeft hij een bedrag van Nafl. gg aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Dit betreft het door hem op 16 april 1998 gefactureerde bedrag wegens werkzaamheden voor BB in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998. Voor de jaren 1996 en 1997 heeft hij eveneens aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan op Curaçao; in die jaren heeft hij de in 3.9.4 genoemde en door hem voor werkzaamheden voor BB in die jaren gefactureerde bedragen aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
Aangifte en aanslagregeling Nederland
3.12.1.Aan belanghebbende is met dagtekening 12 februari 1999 een aangiftebiljet C (buitenlandse belastingplicht) uitgereikt. De uiterste datum van indiening was, na verleend uitstel, 29 februari 2000.
3.12.2.Bij brief van 5 februari 2001 is aan belanghebbende medegedeeld dat, ondanks het op 11 mei 2000 verzenden van een aanmaning aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, waarbij belanghebbende tot 25 mei 2000 respijt is verleend voor het doen van de aangifte, deze niet is ingediend en dat in verband met het uitblijven hiervan ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zou worden opgelegd wegens binnenlandse belastingplicht, aangezien de Inspecteur het standpunt heeft ingenomen dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 1998 zijn woonplaats in Nederland heeft gehad. Met dagtekening 9 februari 2001 is de vorenbedoelde aanslag opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het belastbare inkomen als volgt berekend:
fl.
Inkomen E B.V. z
Inkomen Sociale Verzekeringsbank hh
Inkomen BB jj
Privé-gebruik onder 3.7.1 genoemde auto aab
kk
Arbeidskostenforfait aah -/-
ii
Uitkering kapitaalverzekering
QQ (. . . ) mm
Inkomsten uit onroerende zaken aad
Winst uit aanmerkelijk belang D NA N.V. b
Vastgesteld belastbaar inkomen a
Er heeft geen verliesverrekening plaatsgehad, aangezien de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat geen verrekenbaar verlies bestaat.
3.12.3.Belanghebbende heeft met dagtekening 8 februari 2001 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
3.12.4.Op 20 februari 2001 heeft belanghebbende het onder 3.12.1 genoemde C-biljet ingediend voor de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998. Het in de aangifte opgenomen inkomen van E B.V. bedraagt fl. nn, de inkomsten uit onroerende zaken bedragen fl. 8.747 en het belastbare binnenlandse inkomen bedraagt volgens de aangifte fl. oo. Na verrekening van een verlies ad fl. pp bedraagt het belastbare binnenlandse inkomen volgens de aangifte nihil en resteert een verrekenbaar verlies van fl. qq.
3.12.5.Bij brief van 23 februari 2001 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitreiking van aangiftebiljetten voor het jaar 1998 voor de periode van binnenlandse belastingplicht voor belanghebbende en zijn echtgenote.
Bij brief van 13 maart 2001 heeft de Inspecteur de toenmalige gemachtigde te kennen gegeven aan dit verzoek geen gevolg te geven nu de aanslagen reeds ambtshalve zijn vastgesteld en deze het gehele jaar 1998 betreffen.
3.12.6.Met dagtekening 7 februari 2002 heeft de Inspecteur het door belanghebbende tegen de onder 3.12.2 vermelde aanslag gemaakte bezwaar afgewezen onder verwijzing naar artikel 25, zesde lid, van de AWR.
3.12.7.Bij het beroepschrift heeft belanghebbende een conceptaangifte (B-biljet) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht overgelegd voor de periode 2 april 1998 tot en met 31 december 1998. Belanghebbende heeft hierin het belastbare inkomen als volgt berekend:
fl.
Inkomen E B.V. (pro rata) rr
Inkomen Sociale Verzekeringsbank ss
Privé-gebruik onder 3.7.1 genoemde aac
auto (pro rata)
tt
Arbeidskostenforfait (pro rata) aai -/-
Zuivere inkomsten uit arbeid uu
Uitkering kapitaalverzekering QQ mm
Inkomsten uit onroerende zaken aaf
Rente-inkomsten (na rentevrijstelling) vv
Dividendinkomsten (na dividendvrijstelling) 199
ww
Premies voor particuliere verzekeringen xx -/-
Rente van schulden yy -/-
Belastbaar inkomen zz
Na verrekening van een verlies ad fl. pp bedraagt het belastbare inkomen over de periode 2 april 1998 tot en met 31 december 1998 volgens deze conceptaangifte nihil en resteert een verrekenbaar verlies van fl. aaa.
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.Tussen partijen is in geschil:
- primair: of belanghebbende, nu hij door de Inspecteur door middel van toezending van een zogenoemd C-biljet was uitgenodigd tot het doen van aangifte als buitenlands belastingplichtige, gehouden was tot het doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige voor de periode van 1 april 1998 tot en met 31 december 1998, met betrekking tot welke periode niet in geschil is dat sprake is van binnenlandse belastingplicht, en voorts of het niet doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige in dit geval leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- eerste subsidiair: of belanghebbende in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 zijn woonplaats in Nederland had. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- tweede subsidiair: of het voordeel dat belanghebbende heeft genoten ten gevolge van de vestiging van het recht van vruchtgebruik op de winstbewijzen D NA N.V. op 24 maart 1998 terecht als winst uit aanmerkelijk belang in het belastbare inkomen is betrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- derde subsidiair: of de door belanghebbende van BB ontvangen vergoeding terecht in het belastbare inkomen is betrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- vierde subsidiair: of over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 terecht een bedrag voor het privé-gebruik van de onder 3.7.1 genoemde auto in aanmerking is genomen bij het bepalen van het belastbare inkomen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- uiterst subsidiair: of, rekening houdend met de uitkomst van voornoemde geschilpunten, de door belanghebbende bij het beroepschrift overgelegde conceptaangifte gevolgd dient te
worden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de Inspecteur ontkennend.
4.2.Belanghebbende neemt - kort weergegeven - de volgende standpunten in.
De Inspecteur heeft belanghebbende uitsluitend uitgenodigd tot het doen van aangifte over de periode van buitenlandse belastingplicht; te weten 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998. Er is geen uitnodiging gedaan tot het doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige. Bij gebreke van zulk een uitnodiging met betrekking tot binnenlandse belastingplicht heeft de Inspecteur ten onrechte een beroep gedaan op de omkering van bewijslast als bedoeld in artikel 25, zesde lid, van de AWR. Belanghebbende was immers niet gehouden tot het doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige.
Van 24 december 1996 tot en met 31 maart 1998 had belanghebbende zijn woonplaats op Curaçao en derhalve dient hij gedurende die periode als buitenlands belastingplichtige te worden aangemerkt, zodat over die periode slechts inkomstenbelasting kan worden geheven naar het belastbare binnenlandse inkomen in de zin van de artikelen 48 en 49 van de Wet.
Nu belanghebbende op grond van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, dan wel onderdeel b, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: de BRK) in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 inwoner was van Curaçao verhindert artikel 12, tweede lid, van de BRK dat Nederland de vestiging van een vruchtgebruik in maart 1998 op winstbewijzen op een Antilliaanse vennootschap in de heffing kan betrekken; het voordeel dat belanghebbende daaruit heeft genoten is derhalve ten onrechte in het belastbare binnenlandse inkomen begrepen. Op grond van artikel 20 van de BRK is het heffingsrecht over de in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 van BB ontvangen vergoeding aan Curaçao toegewezen. Ook dit inkomen is derhalve ten onrechte in het belastbare binnenlandse inkomen begrepen.
In de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 stond aan belanghebbende geen auto in Nederland ter beschikking. Voor die periode kan dan ook geen forfaitaire bate voor privé-gebruik van de auto in aanmerking genomen worden. Dit bedrag dient te worden vastgesteld op basis van een periode van negen maanden.
Het inkomen over de periode van binnenlandse belastingplicht dient te worden vastgesteld conform de bij het beroepschrift overgelegde conceptaangifte met dien verstande dat het bedrag van de per 31 december 1995 te verrekenen verliezen fl. bbb bedraagt.
4.3.De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden en stelt zich - kort weergegeven - op de volgende standpunten.
Nu belanghebbende geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 heeft ingediend, heeft de Inspecteur terecht artikel 25, zesde lid, van de AWR toegepast. Primair stelt de Inspecteur dat de bewijslast ten aanzien van de onjuistheid van de gehele aanslag bij belanghebbende ligt en dat hij niet heeft doen blijken dat het belastbare inkomen onjuist is vastgesteld. Subsidiair stelt de Inspecteur dat de omkering van de bewijslast in ieder geval geldt ten aanzien van de periode 1 januari 1998 tot en met 1 april 1998, nu een C-biljet is uitgereikt en dit niet op tijd is ingediend.
Indien het Hof oordeelt dat niet sprake is van omkering van bewijslast, stelt de Inspecteur dat de woonplaats en het middelpunt van levensbelangen van belanghebbende het gehele jaar 1998 in Nederland is gelegen. Als binnenlands belastingplichtige in de periode 1 januari 1998 tot en met 1 april 1998 behoren achtereenvolgens de winst uit aanmerkelijk belang voortvloeiende uit de vestiging van het vruchtgebruik van de winstbewijzen D NA N.V., de inkomsten uit BB, alsmede het autokostenforfait voor die periode tot het belastbare binnenlandse inkomen.
Ook indien belanghebbende als buitenlands belastingplichtige aangemerkt dient te worden is de vergoeding van BB op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK, in Nederland belast.
Indien het Hof oordeelt dat belanghebbende zijn fiscale woonplaats vanaf 24 december 1996 alleen op Curaçao heeft gehad, stelt de Inspecteur dat belanghebbende uiterlijk vanaf 3 februari 1998 zijn woonplaats weer in Nederland heeft.
Indien het Hof de Inspecteur op enig punt in het ongelijk stelt, beroept hij zich op interne compensatie. Hij stelt dat belanghebbende in 1998 in zijn hoedanigheid van (voormalig en toekomstig) aandeelhouder fl. ccc miljoen als (vermomde) winstuitdeling heeft ontvangen.
Voorts dient, indien belanghebbende in de procedures over het jaar 1996 en/of 1997 in het gelijk wordt gesteld, alsnog rekening te worden gehouden met eventuele te verrekenen verliezen.
4.4.Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1.Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. zz vóór verliesverrekening.
5.2.De conclusie van de Inspecteur strekt primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot vermindering van de aanslag rekening houdend met zijn subsidiaire stellingen opgenomen in 4.3, slotzin.
5.3.Partijen concluderen dat met betrekking tot de hoogte van de verliesverrekening dient te worden aangesloten bij de beslissing van het Hof met betrekking tot de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997.
6.Overwegingen omtrent het geschil
6.1.Ten aanzien van het primaire geschilpunt: aangifteplicht en omkering bewijslast
6.1.1.De Inspecteur stelt dat bij de uitspraak op het bezwaar terecht op de voet van artikel 25, zesde lid, van de AWR omkering van de bewijslast is toegepast, nu belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte en hij geen aangifte heeft gedaan.
6.1.2.Belanghebbende heeft dienaangaande gesteld dat hem slechts een aangiftebiljet voor buitenlands belastingplichtigen is uitgereikt en niet een aangiftebiljet voor binnenlands belastingplichtigen.
6.1.3.1.Vooropgesteld dient te worden dat de onderhavige aanslag aan belanghebbende is opgelegd wegens binnenlandse belastingplicht voor het gehele jaar 1998 en dat belanghebbende gelet op het hierna onder 6.2 overwogene naar 's Hofs oordeel ook terecht als binnenlands belastingplichtige is aangemerkt voor het gehele onderhavige jaar.
6.1.3.2.Belanghebbende is voor het onderhavige jaar uitgenodigd tot het doen van aangifte door middel van uitreiking van een zogenoemd C-biljet, een biljet voor aangifte als buitenlands belastingplichtige. Het enkel uitreiken van een dergelijk biljet, zonder dat een biljet wordt uitgereikt voor het doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige, leidt niet tot een aangifteplicht voor belanghebbende als binnenlands belastingplichtige in het onderhavige jaar. De Inspecteur is er derhalve bij het doen van uitspraak op het bezwaar ten onrechte van uitgegaan dat op de voet van artikel 25, zesde lid, van de AWR de bewijslast is omgekeerd.
6.1.3.3.Dat belanghebbende in eerste instantie geen verzoek om uitreiking van een aangiftebiljet wegens binnenlandse belastingplicht heeft gedaan, althans niet voordat de onderhavige aanslag ambtshalve is opgelegd, leidt op zichzelf niet tot omkering of verzwaring van de bewijslast (vgl. HR 28 maart 1979, nr. 18 917, BNB 1979/170* en HR 21 april 1982, nr. 20 949, BNB 1982/309*).
6.2.Ten aanzien van het eerste subsidiaire geschilpunt: woonplaats
Nederlandse belastingwetgeving
6.2.1.Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft naar de omstandigheden beoordeeld zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
6.2.2.De Inspecteur, die een natuurlijk persoon als binnenlands belastingplichtig aanmerkt, dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat die persoon in Nederland woont.
6.2.3.Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting hiervan door belanghebbende, geslaagd in dit bewijs. Daarvoor acht het Hof de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en oordelen van belang:
- belanghebbende is de enig statutair directeur van het in Nederland gevestigde internationaal opererende concern en heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap. Aan zijn zoon zijn weliswaar ook taken binnen het bestuur van het concern toebedeeld, maar de belangrijkste beslissingen zijn naar het oordeel van het Hof aan belanghebbende voorbehouden;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Nederland. De stelling van belanghebbende dat de woning gedurende die periode niet voor bewoning geschikt was, acht het Hof niet aannemelijk. Gelet op het onder 3.7.2 vastgestelde stond de woning belanghebbende duurzaam ter beschikking.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat het in rekening-courant met X-bedrijf B.V. verrekenen van een huurwaarde voor de woning op een vergissing berust, maar het Hof acht dit evenmin aannemelijk. Uit de gedingstukken zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat in verband hiermee een correctie heeft plaatsgehad. Evenmin is op dit punt tegen de aanslagen in de vennootschapsbelasting ten name van X-bedrijf B.V. bezwaar gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden voorts gedurende voornoemde periode het in 3.7.3 genoemde, in de jachthaven van R gelegen, zeewaardig en voor permanente bewoning geschikt jacht tot hun beschikking;
- de telefoon en het beveiligingsabonnement in de woning zijn aangehouden;
- de omroepbijdrage voor het jaar 1997 is voldaan;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben verschillende, reeds bestaande, bankrekeningen in Nederland aangehouden en van een aantal van deze rekeningen gebruik gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben in voornoemde
periode hun ziektekostenverzekering, hun huisarts en hun tandarts in Nederland aangehouden. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland medisch specialisten en is in R de apotheek bezocht;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben de onder 3.7.6 genoemde lidmaatschappen en dat van het Rode Kruis aangehouden en zijn lid en/of geldelijk ondersteuner van de onder 3.7.8 genoemde kerken gebleven;
- de Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende, gedurende de periode dat hij geen lid is geweest van de Rotary Club S te Nederland, wel degelijk deel heeft genomen aan activiteiten van de Rotary. Gelet op hetgeen onder 3.7.7 na de eerste volzin is vermeld, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende aan dergelijke clubactiviteiten heeft deelgenomen. Gelet op de datum van het faxbericht, acht het Hof voorts aannemelijk dat tocht nummer -- en de tocht -- gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben plaatsgevonden en dat belanghebbende deze betalingen heeft laten verrichten met het oog op deelname aan die tochten;
- belanghebbende heeft in deze procedure aangevoerd steeds de wil te hebben gehad Nederland metterwoon te verlaten. Dienaangaande geldt dat niet de louter innerlijke wil, maar de objectief uit omstandigheden en belanghebbendes gedragingen af te leiden wil van belang is bij de beoordeling van de woonplaats van een belastingplichtige. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat bij belanghebbende niet de wil aanwezig was om Nederland metterwoon te verlaten, in die zin dat hij zijn duurzame betrekkingen met Nederland heeft willen verbreken. Het Hof heeft in dit oordeel mede betrokken de inhoud van de onder 3.7.9 opgenomen verklaring. Voorts is het door belanghebbende gestelde ook in tegenspraak met zijn mededeling aan het beveiligingsbedrijf en de inboedelverzekeraar dat hij voor één jaar Nederland zou verlaten.
6.2.4.Gelet op de vorenvermelde omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, en 's Hofs oordelen ten aanzien daarvan, kan het Hof tot geen andere conclusie komen dan dat belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 zijn duurzame betrekkingen, zowel van financiële als van persoonlijke aard, met Nederland niet heeft verbroken en dat zulks nimmer in het voornemen van belanghebbende heeft gelegen. Aldus heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een zodanige duurzame betrekking met Nederland gehad dat voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet belanghebbende moet worden geacht in Nederland te wonen. Al hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Curaçao acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
6.2.5. Ter staving van het door hem, onder 3.5 genoemde, overgelegde en in 3.5 weergegeven overzicht van verblijf op Curaçao, Nederland en overige landen, heeft belanghebbende ter zitting en in zijn pleitnota aangeboden desgewenst het dagboek van zijn echtgenote ter inzage te verstrekken en zijn/hun agenda, vliegtickets en visa over te leggen. Nu het Hof niet twijfelt aan de juistheid van dit overzicht en aannemelijk acht dat belanghebbende tevens inwoner is geweest van de Nederlandse Antillen, ziet het Hof geen aanleiding gebruik te maken van dit bewijsaanbod.
6.2.6.1.Belanghebbende heeft gesteld dat uit de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 1970
(nr. B70/20 263, BNB 1970/263) blijkt dat ter bepaling van de fiscale woonplaats van naar het buitenland uitgezonden werknemers van een Nederlandse onderneming grote waarde wordt gehecht aan het feit of gehuwde werknemers naar het buitenland gaan met medeneming van hun gezin. Gehuwde werknemers, van wie de gezinnen meegaan naar het buitenland, worden voor toepassing van de Wet en de Wet op de vermogensbelasting 1964 geacht Nederland metterwoon te hebben verlaten. Belanghebbende stelt dat hij, nu zijn echtgenote met hem naar Curaçao is vertrokken, er op mocht vertrouwen dat de Inspecteur het standpunt zou innemen dat hij Nederland metterwoon had verlaten.
6.2.6.2.Gelet op de tekst en de inhoud van punt 2 van voormelde resolutie heeft deze niet de strekking af te wijken van het wettelijke woonplaatsbegrip. In punt 2 van voormelde resolutie staat vermeld dat toepassing van de regeling onder andere achterwege zal blijven indien zelfstandige toetsing van het wettelijke woonplaatsbegrip tot een andere uitkomst zou leiden dan waartoe de regeling zou voeren. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gaat niet op.
6.2.7.1.Voorts heeft belanghebbende een beroep gedaan op de zogenoemde 35%-regeling voor tijdelijk in Nederland te werk gestelde buitenlandse werknemers (Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243; hierna: de 35%-regeling). Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze werknemers veelal in gemeubileerde woningen of appartementen wonen, dat er in redelijkheid geen twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of zij in Nederland wonen, welke vraag bevestigend moet worden beantwoord, en dat zij kunnen kiezen voor fictieve buitenlandse belastingplicht. In de omgekeerde situatie zou er, naar belanghebbende stelt, geen twijfel over mogen bestaan dat sprake is van wonen buiten Nederland.
6.2.7.2.Het Hof vat voornoemde stellingname van belanghebbende op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De 35%-regeling is een regeling waarin, in verband met de praktische uitvoerbaarheid, is goedgekeurd dat aan buitenlandse werknemers, die tijdelijk hier te lande werkzaam zijn en beschikken over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is zodat deze werknemer slechts in het buitenland kan worden aangetrokken, onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding (35%) kan worden verstrekt voor de extra uitgaven waarvoor de buitenlandse werknemers zich in verband met hun tewerkstelling door de binnenlandse werkgever zien geplaatst. Voorts kan op gezamenlijk verzoek van de binnenlandse werkgever en de buitenlandse werknemer de buitenlandse werknemer voor de heffing van loonbelasting, inkomstenbelasting en vermogensbelasting als fictief buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. De regeling ontleent haar bestaansrecht aan de omstandigheid dat uit het buitenland afkomstige werknemers bij hun tijdelijke verblijf hier te lande doorgaans hogere kosten van levensonderhoud hebben dan werknemers die hier vast geworteld zijn en heeft mede het karakter van een loonkostensubsidie voor binnenlandse werkgevers die vanwege schaarste op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn genoodzaakt werknemers met specifieke deskundigheid uit het buitenland aan te trekken. Een belangrijke doelstelling van de regeling is het scheppen van een mogelijkheid om gefacilieerd know-how naar Nederland aan te trekken (vgl. Hoge Raad 30 mei 2001, nr. 35 903, BNB 2001/302*).
6.2.7.3. Ook bij toepassing van de 35%-regeling zal, net als in het geval van belanghebbende, steeds aan de hand van artikel 4 van de AWR worden beoordeeld waar een belastingplichtige woont. Er is derhalve naar 's Hofs oordeel reeds daarom geen sprake van een ongelijke behandeling. Voorts kan niet worden gezegd dat het geval van belanghebbende die, gelet op de inhoud van zijn verklaring opgenomen in 3.7.9, met het oog op besparing van schenkingsrechten tijdelijk naar het buitenland is vertrokken, voldoende vergelijkbaar is met de gevallen waarop de 35%-regeling ziet.
Belastingregeling voor het Koninkrijk
6.2.8.1.Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK) verstaat de BRK onder inwoner van een van de landen een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
6.2.8.2.Ingevolge het bepaalde in artikel I, tweede lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 geldt voor de toepassing van de Nederlands-Antilliaanse belastingwetgeving te dezen in hoofdzaak een zelfde criterium als is opgenomen in artikel 4 van de AWR (vgl. Hoge Raad 21 december 2001,
nr. 36 531, V-N 2002/2.5). Gelet op voormelde bepaling en de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.2.9.1.Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen).
6.2.9.2.Zoals in 6.2.3 is overwogen heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel in Nederland tenminste één duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Het Hof zal hierna veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat het door belanghebbende en zijn echtgenote op Curaçao voor één jaar gehuurde appartement kan worden aangemerkt als een duurzaam tehuis in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK. Alsdan dient te worden onderzocht met welk land belanghebbendes persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Naar 's Hofs oordeel zijn zowel de persoonlijke als de economische betrekkingen van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 6.2.3 vermelde feiten en omstandigheden.
6.2.9.3.Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende naar 's Hofs oordeel in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 ook voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland. Derhalve is terecht voor het gehele jaar 1998 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht aan belanghebbende opgelegd.
6.3.Ten aanzien van het tweede subsidiaire geschilpunt: vestiging recht van vruchtgebruik
6.3.1.Ingevolge artikel 20a, negende lid, onderdeel d, van de Wet, wordt voor de winst uit aanmerkelijk belang met een aandeelhouder gelijkgesteld degene die slechts gerechtigd is tot voordelen uit aandelen en diens gerechtigdheid aangemerkt als aandeel, tenzij er sprake is van een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid, van de Wet.
Ingevolge artikel 25, vijftiende lid, aanhef en onderdeel b, eerste volzin, van de Wet wordt onder een tijdelijke gerechtigdheid tot voordelen uit een zaak of uit een recht dat niet op zaken betrekking heeft of tot gebruik van een zaak verstaan: elke gerechtigdheid tot voordelen of gebruik die niet uitsluitend eindigt bij overlijden of waarbij de persoon van wiens leven de gerechtigdheid afhankelijk is ten tijde van het ontstaan ervan reeds de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, met dien verstande dat een eeuwigdurende gerechtigdheid niet als een tijdelijke gerechtigdheid wordt beschouwd.
6.3.2.Gelet op de tekst van artikel 25, vijftiende lid, aanhef en onderdeel b, eerste volzin, van de Wet betreft het onderhavige recht van vruchtgebruik, nu dit voor de duur van dertig jaren is gevestigd en derhalve niet uitsluitend eindigt bij overlijden, een tijdelijk recht van vruchtgebruik.
6.3.3.Ingevolge artikel 20b, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet behoort tot de reguliere voordelen hetgeen wordt genoten ter vervanging van gederfde of te derven reguliere voordelen alsmede hetgeen als zodanig wordt genoten ter zake van de vestiging van een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid, van de Wet, van een ander tot voordelen uit tot het vermogen van de belastingplichtige behorende aandelen of winstbewijzen. De Inspecteur heeft - hetgeen op zichzelf in het geval van binnenlandse belastingplicht van belanghebbende voor het gehele jaar 1998, naar het Hof begrijpt, overigens niet in geschil is - de door belanghebbende voor de vestiging van het tijdelijk recht van vruchtgebruik genoten vergoeding terecht en tot het juiste bedrag tot de winst uit aanmerkelijk belang gerekend.
6.4.Ten aanzien van het derde subsidiaire geschilpunt: inkomen BB
6.4.1.Belanghebbende heeft op 16 april 1998 een tweetal facturen uitgeschreven ter zake van voor BB verrichte werkzaamheden in de periode 24 december 1996 tot en
31 december 1996 en de periode 1 januari 1998 tot en met
31 maart 1998 ten bedrage van (omgerekend in Nederlandse guldens en afgerond) fl. cc respectievelijk fl. dd, in totaal derhalve fl. jj. De Inspecteur heeft dit bedrag in het belastbare inkomen begrepen. Naar belanghebbende stelt, is de heffing over dit inkomen op grond van artikel 20 van de BRK (overige inkomsten), dan wel op grond van artikel 15, eerste lid, van de BRK (niet-zelfstandige arbeid) aan de Nederlandse Antillen toegewezen. De Inspecteur stelt dat de heffing over het door belanghebbende van BB ontvangen inkomen op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK (niet-zelfstandige arbeid) aan Nederland is toegewezen, aangezien belanghebbende dit inkomen heeft genoten in zijn hoedanigheid van bestuurder.
6.4.2.Naar 's Hofs oordeel behoort het inkomen dat belanghebbende van BB heeft genoten tot de inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid en derhalve wordt de heffingsbevoegdheid over deze inkomsten geregeld door artikel 15 van de BRK. Ingevolge artikel 15, derde lid, van de BRK mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen als bestuurder of als commissaris van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen worden belast in dat andere land. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt het inkomen van BB in een andere hoedanigheid dan als bestuurder te hebben ontvangen. Gelet op de tekst van artikel 15, derde lid, van de BRK heeft de Inspecteur, nu belanghebbende als inwoner van Nederland dient te worden aangemerkt en het inkomen betreft van een in Nederland gevestigd lichaam, dit inkomen terecht in de heffing betrokken.
6.4.3.Voorts overweegt het Hof het volgende. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de BRK kan, voor zover te dezen van belang, het land van inwoning in het inkomen of vermogen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van afdeling I van de BRK (Belastingen naar inkomen en vermogen) mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen. Nu naar 's Hofs oordeel op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK, de heffing over het inkomen uit BB aan Nederland is toegewezen, komt een vermindering van de Nederlandse inkomstenbelasting niet aan de orde.
6.5.Ten aanzien van het vierde subsidiaire geschilpunt: privé-gebruik auto
Gelet op hetgeen onder 3.7.1 is vermeld is het Hof van oordeel dat aan belanghebbende in het onderhavige jaar, net als in het jaar 1996, 1997 (vgl. de uitspraak van heden in zaak met Hofkenmerk BK-02/00946) en een gedeelte van het jaar 1999, de a-auto in verband met het verrichten van arbeid door het concern ter beschikking is gesteld. De enkele stelling van belanghebbende dat hem in de eerste drie maanden van het onderhavige jaar geen auto door het concern ter beschikking is gesteld is onvoldoende om anders te oordelen. Niet is gebleken dat belanghebbende de auto tijdens zijn verblijf op Curaçao aan het concern heeft teruggegeven en voorts is niet gebleken dat de auto door belanghebbende in het onderhavige jaar minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 23 maart 1983 (nr. 21 588,
V-N 1983/831, pt. 19) en 10 februari 1988 (nr. 25 284,
BNB 1988/111) heeft de Inspecteur terecht voor het gehele jaar de autokostenfictie van artikel 42, derde lid, van de Wet toegepast.
6.6.Ten aanzien van het uiterst subsidiaire geschilpunt: volgen conceptaangifte op aantal punten?
Belanghebbende heeft in de bij het beroepschrift overgelegde conceptaangifte, naast de hiervoor genoemde posten waarover het Hof thans heeft beslist, nog de volgende inkomsten en aftrekposten opgegeven:
Inkomsten:
- Rente-inkomsten (na rentevrijstelling)fl. vv
- Dividendinkomsten (na dividendvrijstelling)fl. 199
Totaal inkomstenfl. ddd
Aftrekposten:
- Premies voor particuliere verzekeringenfl. xx
- Rente van schuldenfl. yy
Totaal aftrekpostenfl. eee.
Belanghebbende stelt dat de conceptaangifte moet worden gevolgd. Het volgen van deze conceptaangifte kan echter, gelet op de wijze waarop het Hof op de onder 6.1 tot en met 6.5 genoemde geschilpunten heeft beslist, niet tot een verlaging van de aanslag leiden, aangezien de niet in de aanslag betrokken inkomsten meer bedragen dan de niet in de aanslag betrokken aftrekposten.
Verliesverrekening
6.6.In de uitspraak van heden met Hofkenmerk BK-01/01888, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor het jaar 1996, heeft het Hof beslist dat belanghebbende in dat gehele jaar binnenlands belastingplichtig is. Over dat jaar resteert een verlies van fl. fff. Dit te verrekenen verlies is in de uitspraak van heden met Hofkenmerk BK-02/00946, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens
binnenlandse belastingplicht voor het jaar 1997 reeds volledig verrekend, zodat thans geen te verrekenen verlies resteert.
Conclusie
6.7.Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
7.Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen. De beslissing is op 2 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst (. . .), betreffende na te noemen aanslag.
1.Aanslag en bezwaar
1.1.Aan belanghebbende is een aanslag in het recht van schenking opgelegd wegens een verkrijging in het jaar 2002 ten bedrage van € a.
1.2.Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.Loop van het geding
2.1.Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 juni 2003, gehouden
te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van de vader van belanghebbende, A, tegen aan hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens buitenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01887 respectievelijk BK-02/00948, aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor de jaren 1996, 1997 en 1998 met Hofkenmerken BK-01/01888, respectievelijk BK-02/00946 en BK-02/01386, aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999 met Hofkenmerken BK-01/01889, respectievelijk BK-02/00947 en BK-02/02221 en de beroepen van de zusters van belanghebbende mevrouw B en mevrouw C tegen aan hen opgelegde aanslagen in het recht van schenking met Hofkenmerken BK-02/03756 respectievelijk BK-02/03757. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van die zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.De vader van belanghebbende, geboren op (. . .), is gehuwd met mevrouw XY, geboren op (. . .)(hierna tezamen: de ouders van belanghebbende). De vader van belanghebbende heeft drie kinderen uit een eerder huwelijk, een zoon, belanghebbende, geboren op (. . .), een dochter, C, geboren op (. .. ) en een dochter, B, geboren op (. . .).
3.2.1.De vader van belanghebbende heeft ongeveer dertig jaren geleden een onderneming opgericht die is uitgegroeid tot een concern, genaamd D (hierna: het concern). Het concern is een van de leidinggevende bedrijven in de x-industrie in de wereld en heeft fabrieken in alle werelddelen. Het hoofdkantoor van het concern is in Q gevestigd. De vader van belanghebbende is in het onderhavige jaar algemeen, enig statutair directeur van de tot het concern behorende holding en werkmaatschappijen.
3.2.2.Belanghebbende is ook werkzaam in het concern; zijn zusters niet. Belanghebbende en zijn vader delen de bestuurstaken met betrekking tot het concern. In een notitie van 18 december 1996 ten behoeve van de vergadering van commissarissen en directie van de van het concern deel uitmakende besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (. . . ) van 19 december 1996 is de taakverdeling tussen hen vastgelegd. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken (bijlage A10 verweer). Aan de vader van belanghebbende zijn onder meer de volgende taken toebedeeld:
- formuleren/goedkeuren en beoordelen van lange termijnplannen inzake:
- (. . . )
- productie
- verkoop en marketing
- financiën;
- voorzitten maandelijkse resultatenbespreking;
- goedkeuren jaarbudgetten en investeringen;
- begeleiding strategische key-accounts;
- public relations;
- toezicht op bank- en verzekeringsrelaties, en
- valuta- en financieel beleid.
Blijkens de notulen van de vergadering (bijlage A11 verweer) is de notitie besproken en is onder punt 6 vastgelegd dat belanghebbende en zijn vader voornemens zijn maandelijks twee dagen bijeen te komen om alle voorkomende onderwerpen te bespreken, dat de vader van belanghebbende ook het komende jaar zal aanblijven als enig statutair directeur en dat topbenoemingen binnen de organisatie aan de vader van belanghebbende blijven voorbehouden.
3.3.1.Gedagtekend 15 november 1996 (bijlage A14b dupliek BK-01/01888) hebben de gemachtigde van belanghebbende en zijn vader aan de Directeur der Belastingen te Curaçao een brief gezonden, luidende - voor zover hier van belang - als volgt:
"Ter bevestiging van de afspraken die zijn gemaakt tijdens het onderhoud dat de heren (. . .) en (. . . ) alsmede ondergetekende met U en Uw medewerkers de (. . .) en (. . . ) met U te Uwent op 12 november 1996 mochten hebben, bericht ik U als volgt.
1 De heer A, thans woonachtig te Q, Nederland, zal vóór 1 januari 1997:
a er zorg voor dragen dat zijn aandelen in 'D'- op één na - worden omgezet in preferente aandelen en aanspraken die recht geven op de winst en het liquidatiesaldo van D (hierna vermogensrechten);
b zijn aandelen - het gewone aandeel en alle preferente aandelen - overdragen aan een van hem onafhankelijke stichting;
c Nederland metterwoon verlaten;
d zich op Curaçao, Nederlandse Antillen, als inwoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, vestigen.
2 De heer A is voornemens aan zijn in Nederland woonachtige kinderen een deel van de hiervoor bedoelde vermogensrechten op enigerlei wijze te schenken en wel nadat de in artikel 29 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk bedoelde periode verstreken is, derhalve in 1998.
De schenking zal geschieden onder verrekening van de schuld van de heer A jegens zijn kinderen.
3 De waarde van de vermogensrechten is gelijk aan de intrinsieke waarde van die rechten volgens de jaarrekening van D over 1997.
4 De hiervoor bedoelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over een waarde van NLF b;
- 3 percent voorzover de vermogensaanspraken NLF b overtreffen,
met een maximum van NLF d aan schenkingsrecht.
5 De heer A zal als loon uit dienstbetrekking bij D Nafl z per jaar (naar tijdsgelang) aangeven, welke inkomsten conform het vigerende tarief voor de inkomstenbelasting belast zullen worden.
(...)."
3.3.2.Gedagtekend 29 november 1996 heeft voormelde directeur, F, de brief voor akkoord ondertekend, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met hetgeen aan de ommezijde staat vermeld, luidende:
"3.De waarde van de te schenken vermogensrechten wordt gesteld op de intrinsieke waarde van de aandelen op dit moment i.c. NLF c.
4.De hiervoor gestelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over de waarde die niet meer dan NLF b bedraagt en
- 3 percent over de waarde die het bedrag van NLF b te boven gaat,
resulterend in een te betalen bedrag aan schenkingsrechten van NFL d op het moment aangegeven onder punt 2 van deze brief."
3.3.3.De aldus voor akkoord ondertekende brief zal hierna worden aangeduid als "de ruling".
3.4.1.Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een verklaring van de gemeente R van 16 december 1996 (bijlage 2 repliek), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...)
In verband met de uitklaring van goederen wordt hierbij verklaard, dat de hieronder vermelde, in de basisadministratie van deze gemeente opgenomen persoon heeft te kennen gegeven het voornemen te hebben naar het buitenland te vertrekken.
Naam: A
Voorna(a)m(en): aa
(...)
Datum vertrek : 24-12-1996
Vertrekland: Curacau
Bijzonderheden: met gezin
(...)"
3.4.2.Op 20 december 1996 hebben de ouders van belanghebbende zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente R. Blijkens afschriften uit de basisadministratie zijn zij uit de basisadministratie afgevoerd wegens "Emigratie" naar de Nederlandse Antillen (bijlage 2 repliek).
3.4.3.Op 12 februari 1997 (bijlage 3 repliek) is aan beide ouders van belanghebbende een "vergunning tot verblijf" afgegeven door de Vreemdelingendienst van Curaçao. Voorts hebben zij zich op die datum laten inschrijven in het bevolkingsregister van Curaçao (stempel paspoort, bijlage A1a verweer). Belanghebbende en zijn twee zusters, die allen in 1996 al op zichzelf woonden, en de kleinkinderen zijn in Nederland achtergebleven.
3.4.4.Op 24 december 1996 zijn de ouders van belanghebbende naar Curaçao gevlogen. Blijkens tot de gedingstukken behorende documenten zijn van hen de volgende goederen naar Curaçao verzonden (bijlage A5 verweer):
- op 27 december 1996 een koffer met reizigersbagage bestaande uit gebruikte kleding en dergelijke met een aangegeven waarde van fl. 250, en
- op 12 januari 1997 een kist met kleding, boeken, CD's en enkele persoonlijke bezittingen met een aangegeven waarde van fl. 490.
3.5.Volgens een door de gemachtigde van belanghebbende bij de conclusie van repliek overgelegd overzicht verbleef de vader van belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 in de volgende landen met, indien het geen verblijf op Curaçao betreft en voor zover opgegeven, de volgende reden:
periodeland van verblijfreden
24-12-1996 t/m 21-01-1997Curaçao
22-01-1997 t/m 27-01-1997Nederlandgeboorte
28-01-1997 Frankrijk
29-01-1997Zwitserlandprivé
30-01-1997 t/m 01-02-1997Nederlandoverleg met belanghebbende
02-02-1997 t/m 18-02-1997Curaçao
19-02-1997 t/m 28-02-1997 Nederland
01-03-1997 t/m 09-03-1997Curaçao
10-03-1997 t/m 15-03-1997Argentinië zakelijk
16-03-1997 t/m 17-03-1997Chilizakelijk
18-03-1997Curaçao
19-03-1997 t/m 28-03-1997Nederlandgeboorte
29-03-1997 t/m 23-04-1997Curaçao
24-04-1997 t/m 29-04-1997Puerto Ricovakantie/zakelijk
30-04-1997 t/m 11-05-1997Curaçao
periodeland van verblijfreden
12-05-1997Nederland
13-05-1997 t/m 15-05-1997Polenzakelijk
16-05-1997 t/m 24-05-1997Nederland1)
25-05-1997 t/m 18-06-1997Curaçao
19-06-1997Aruba2)
20-06-1997 t/m 22-06-1997Curaçao
23-06-1997Nederlandoverleg met belanghebbende
24-06-1997 t/m 27-06-1997Polenzakelijk
28-06-1997 t/m 19-07-1997Nederland3)
20-07-1997 t/m 03-08-1997Curaçao
04-08-1997 t/m 08-08-1997Argentiniëzakelijk 2)
09-08-1997 t/m 19-08-1997Curaçao
20-08-1997 t/m 22-08-1997Nederlandgeboorte
23-08-1997 t/m 26-08-1997Roemeniëzakelijk
27-08-1997 t/m 29-08-1997NederlandRvC, jubileumviering D,
overleg met belanghebbende
30-08-1997 t/m 02-09-1997Polen zakelijk 4)
03-09-1997 t/m 06-09-1997Nederland
07-09-1997 t/m 21-09-1997Curaçao
22-09-1997 t/m 25-09-1997Nederland5)
26-09-1997 t/m 27-09-1997 Polenzakelijk 5)
28-09-1997 t/m 01-10-1997Nederland5)
02-10-1997 t/m 19-10-1997Curaçao
20-10-1997Nederland
21-10-1997 t/m 23-10-1997Polenzakelijk
24-10-1997 t/m 31-10-1997Nederland
01-11-1997 t/m 08-11-1997Curaçao
09-11-1997 t/m 14-11-1997Braziliëzakelijk 2)
15-11-1997 t/m 13-12-1997Curaçao
14-12-1997 t/m 20-12-1997Nederland6)
21-12-1997 t/m 28-01-1998Curaçao
29-01-1998 t/m 12-02-1998Costa Rica
13-02-1998 t/m 06-03-1998Curaçao
07-03-1998 t/m 08-03-1998Bonaire
09-03-1998 t/m 31-03-1998Curaçao
1) Op (. . ) mei 1997 kwam een zakelijke relatie uit Puerto Rico op bezoek in Nederland. Op (. . .) mei 1997 had de vader van belanghebbende overleg.
2) De stiefmoeder van belanghebbende is op Curaçao gebleven.
3) In de periode (. . .) mei 1997 tot en met (. . .)juni 1997 was de reden van het verblijf in Nederland vakantie.
4) De stiefmoeder van belanghebbende verbleef of bezocht op (. . .) en (. . .) september 1997 (in) het ziekenhuis in Nederland.
5) De stiefmoeder van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . .) september 1997 vond overleg met belanghebbende plaats en hield de vader van belanghebbende een lezing op de (. . .)Universiteit te P.
6) De stiefmoeder van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . .) december 1997 vond overleg met belanghebbende plaats.
De vader van belanghebbende heeft op 20 februari 1997, 27 augustus 1997, 31 oktober 1997 en 18 december 1997 de vergaderingen van de Commissarissen en Directie E B.V. ten kantore van het concern te Q bijgewoond (bijlagen A11 en A12 verweer).
3.6.Op 1 april 1998 zijn de ouders van belanghebbende teruggekeerd naar Nederland en op 2 april 1998 hebben zij zich weer laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van R. Op 1 maart 2000 hebben zij zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister op Curaçao.
Nederland
3.7.1.Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 werd de vader van belanghebbende bij aankomst in Nederland op Schiphol steeds door een werknemer van het concern opgehaald met de vóór 24 december 1996 aan de vader van belanghebbende voor het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto.
3.7.2.Tot de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie per 24 december 1996 bewoonde de vader van belanghebbende een woning aan de a-straat 1a te Q(hierna: de woning). De woning is in eigendom van X-Bedrijf B.V. (. . .), van welke vennootschap de vader van belanghebbende enig directeur en aandeelhouder is. De woning is gelegen naast het perceel waar het hoofdkantoor en de fabriek van het concern zijn gevestigd. Door X-Bedrijf B.V. is in rekening-courant voor de woning ook in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, met de omschrijving: huurwaarde, aan de vader van belanghebbende een bedrag in rekening gebracht.
Met betrekking tot de woning staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
- In november 1996 is in opdracht en voor rekening van de vader van belanghebbende de slaapkamer van de woning heringericht voor een totaalbedrag van fl. . . .
- De woning is na 1 april 1998 weer door de vader van belanghebbende betrokken. In de tussenliggende periode is de woning niet verkocht of verhuurd. De inboedel van de vader van belanghebbende is in die periode in de woning achtergebleven; de meubels waren afgedekt met plastic hoezen.
Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 heeft de op naam van de vader van belanghebbende afgesloten inboedelverzekering geen wijziging ondergaan; de verzekerde waarde bedroeg fl. . . . (bijlage A6 verweer). In een zogenoemde mutatieopgave van de polis inboedelverzekering van 17 december 1996 staat als bijzondere bepaling opgenomen dat het de maatschappij bekend is dat verzekerde voor één jaar in het buitenland verblijft en dat gedurende deze periode de dekking onverminderd van kracht is. De facturen over het jaar 1997 zijn steeds gericht aan de vader van belanghebbende op het adres van de woning.
- G was gedurende de gehele periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, net zoals daarvoor en daarna het geval was, belast met de beveiliging van de woning. In een faxbericht van 23 december 1996 heeft de vader van belanghebbende - voor zover te dezen van belang - het volgende aan G geschreven (bijlage A3 verweer):
"Hierbij deel ik u mede dat met ingang van 24 december 1996 mijn
woonhuis, a-straat 1a, gedurende een jaar niet bewoond zal worden
wegens vertrek naar het buitenland. Ik verwacht met ingang van ja-
nuari 1998 weer terug te zijn. (...)"
Het abonnement betreffende het "alarm" bij G en de facturen ter zake staan op naam van de vader van belanghebbende op het adres a-straat 1 respectievelijk 1a te Q(bijlage A19f verweer). De factuur betreffende het servicecontract ten behoeve van de beveiliging over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 van G B.V. van 2 januari 1997 is gericht aan de vader van belanghebbende op het adres a-straat 1 (bijlage A19e verweer).
- Vanuit de woning is na het vertrek van de ouders van belanghebbende nog diverse malen getelefoneerd. De telefoonnota's van de telefoongesprekken in de periode van 28 november 1996 tot en met 28 juli 1997 behoren tot de gedingstukken (bijlage A19d verweer). In de periode 28 november 1996 tot en met 29 januari 1997 betreffen dit telefoongesprekken binnen (67) en buiten het basistariefgebied (291), internationaal (3), naar mobiele diensten (7) en naar 06-informatienummers (1); in de perioden daarna betreft het uitsluitend een beperkt aantal telefoongesprekken binnen het basistariefgebied en een groot aantal buiten het basistariefgebied. Een aantal tikken is veroorzaakt door testen van het beveiligingssysteem door het beveiligingsbedrijf.
- Voor het jaar 1997 is voor het adres van de woning de omroepbijdrage voldaan.
3.7.3.Aan de vader van belanghebbende stond gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 een zeiljacht genaamd H ter beschikking, dat gedurende die gehele periode een ligplaats had in S, tot 31 december 1999 in eigendom was bij I B.V. en uitsluitend aan de ouders van belanghebbende ter beschikking was gesteld voor gebruik. Het betreft een zeewaardig motorjacht voorzien van dubbele beglazing, verwarming en alle wooncomfort.
3.7.4.De ouders van belanghebbende hebben in Nederland gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hun Postbankrekening(en), girotelabonnement, (. . .)bankrekening(en) en een (. . .)Spaarbankrekening aangehouden. Met (een aantal van) deze rekeningen zijn betalingen/geldopnamen in Nederland verricht. Ook beschikte de vader van belanghebbende in Nederland over een effectendepot. Gedurende de voormelde periode werden via de rekening-courant met X-Bedrijf B.V. voor de vader van belanghebbende huishoudelijke betalingen in Nederland gedaan.
3.7.5.Voorts hebben de ouders van belanghebbende hun huisarts en tandarts in Nederland aangehouden en hebben zij of heeft één van hen deze in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 ook bezocht. De desbetreffende nota's zijn verzonden naar het adres van de woning. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland door de vader van belanghebbende en/of zijn echtgenote ziekenhuizen, een tandtechnisch laboratorium, de Stichting J en de apotheek bezocht voor onderzoek(en) en het ophalen van medicijnen. Ook de nota's voor deze (be)handelingen zijn in een aantal gevallen naar het adres van de woning gezonden. De ouders van belanghebbende hebben hun ziektekostenverzekering in Nederland aangehouden.
3.7.6.De ouders van belanghebbende zijn in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 lid gebleven van de vereniging K, L, de Evangelische Omroep (tientjeslid), de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, Kruiswerk Zuidhollandse Eilanden, Watersportvereniging M te S (in verband met de ligplaats van het onder 3.7.3 genoemde jacht) en Amnesty International.
3.7.7.Tot 24 december 1996 was de vader van belanghebbende lid van Rotary Club S. In mei 1998 is hij opnieuw lid geworden (bijlage A21 verweer). Op 10 maart 1997 heeft de directiesecretaresse van D Nederland B.V. te Q namens de vader van belanghebbende per faxbericht aan het accountantskantoor, dat voor hem een bankrekening in Nederland beheerde, verzocht twee maal een bedrag van fl. 100 over te maken voor tocht nr. -- en tocht -- van de Rotary (bijlage 19c verweer BK-01/01888).
3.7.8.De ouders van belanghebbende zijn in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 voorts lid dan wel geldelijk ondersteuner gebleven van de Christelijk Gereformeerde Kerk T en de Nederlands Hervormde Kerk.
3.7.9.Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring van 14 februari 2000, die is opgemaakt naar aanleiding van een gesprek van een aantal medewerkers van de Belastingdienst van 10 februari 2000 met de vader van belanghebbende (bijlage A1b verweer). In deze verklaring is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(...)
Vraag: Wat was voor u de reden om naar de Antillen te gaan?
De heer A stelt dat hij waarschijnlijk de beste twee adviseurs van Nederland heeft. Hij had het voornemen om het bedrijf over te dragen aan de kinderen.
A vertelt over zijn slechte ervaringen met de Belastingdienst naar aanleiding van het overlijden van zijn vorige echtgenote. Dit heeft toen zeer veel geld gekost.
Volgens zijn adviseurs was het mogelijk om door middel van een verblijf van een jaar op de Antillen een aanzienlijke belastingbesparing te realiseren met betrekking tot de voorgenomen schenking aan de kinderen.
Vraag: Het was dus altijd de bedoeling dat u weer terug zou komen?
Ja, ik heb hier 3 kinderen en 8 kleinkinderen. Dat blijft trekken.
Vraag: Waar overnachtte u tijdens uw verblijf in Nederland gedurende de Antilliaanse periode?
Op de H. (zeilboot)
Vraag: Waarom verbleef u niet in de boerderij? Deze was immers niet bewoond en alle meubelen stonden er nog?
De meubelen waren afgedekt met plastic hoezen. We vonden het ook beter naar de fiscus toe om deze zaken gescheiden te houden.(...)"
Curaçao
3.8.1.Op Curaçao hebben de ouders van belanghebbende in eerste instantie een kamer gehuurd in het (. . .)Hotel te U (bijlage A4a verweer). Met ingang van 1 februari 1997 hebben zij voor de duur van een jaar van nn zijn gemeubileerde appartement in het complex (. . .)aan de b-straat 1 te U gehuurd tegen een maandelijkse huur van Nafl. 2.500 (bijlage A8 verweer). De kosten voor de Vereniging van Eigenaars, airconditioning, elektra, schoonmaakkosten en dergelijke in dat jaar zijn voor rekening van belanghebbendes vader gekomen. De telefoonaansluiting is op naam van nn blijven staan en kosten van de met de telefoon in het appartement gevoerde gesprekken in dat jaar zijn door hem aan de vader van belanghebbende doorberekend.
3.8.2.Uit gespecificeerde telefoonnota's van "Servisio di Telekomunikashon" blijkt dat de vader van belanghebbende in de periode 1 januari 1997 tot en met 20 augustus 1997 van de in totaal 480 gesprekken 362 maal naar Nederland, 111 maal naar overige landen en 7 maal lokaal heeft gebeld of gefaxt. De vader van belanghebbende beschikte op Curaçao over een faxapparaat en een mobiele telefoon.
3.8.3.Op 27 december 1996 heeft de vader van belanghebbende op Curaçao een a-auto aangeschaft voor een bedrag van Nafl. - - inclusief wegenbelasting en keuringskosten (bijlage 11 repliek BK-01/01888).
3.8.4.De ouders van belanghebbende hebben op Curaçao gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 regelmatig kerkdiensten bijgewoond van de Verenigde protestantse gemeente van Curaçao. Zij zijn echter geen lid geworden van de kerkelijke gemeente aldaar. Wel hebben zij een gift gedaan van Nafl. 1.000 (bijlage 8 repliek BK-01/01888).
3.8.5.In het onder 3.5 genoemde overzicht heeft de vader van belanghebbende bij verschillende data vermeld dat er familieleden en/of kennissen uit Nederland te Curaçao zijn ontvangen.
3.8.6.In de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben de ouders van belanghebbende een aantal malen een op Curaçao gevestigde huisarts (telefonisch) geconsulteerd. Ook hebben zij medicijnen betrokken van een apotheek aldaar. De echtgenote van belanghebbendes vader heeft gedurende voormelde periode twee maal een fysiotherapeut bezocht op Curaçao.
3.8.7.De ouders van belanghebbende waren in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 op Curaçao geabonneerd op de, speciaal voor Nederlanders die in het buitenland verblijven uitgegeven, weekedities van het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad.
3.8.8.De ouders van belanghebbende hebben op 2 januari 1997 op Curaçao een bankrekening, een zogenoemde private current account non resident, geopend bij de (. . .)-bank; ook beschikten zij aldaar in de eerdergenoemde periode over een spaarrekening bij de (. . .)-bank.
Concern
3.9.1.Volgens een bankverklaring (bijlage A9 verweer) van (. . .)Bank N.V. was de vader van belanghebbende naar de stand van 31 december 1997 zelfstandig bevoegd de volgende, van het concern deel uitmakende, vennootschappen jegens de bank te verbinden:
- D B.V. ( . . .);
- E B.V.;
- N B.V. (. . .);
- O B.V.;
- AA B.V.;
- BB V.O.F. (. . .);
- CC N.V.;
- DD B.V.
- EE B.V. (. . .).
3.9.2.Tot 27 december 1996 hield de vader van belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. De tot dat moment belangrijkste vermogensbestanddelen van de vader van belanghebbende met betrekking tot het concern waren 60 certificaten van aandelen A in EE B.V. en 40 aandelen B in EE B.V. De 60 aandelen A waren gecertificeerd via de Stichting Administratiekantoor Q. EE B.V. hield alle aandelen in E B.V. en E B.V. hield alle aandelen in N B.V.
3.9.3. Vanaf eind december 1996 heeft in verschillende jaren een groot aantal (rechts)handelingen plaatsgehad:
1996
23 december:
Stichting FF (. . . ) wordt opgericht; als bestuurders worden benoemd GG (directeur van de (. . .)-bank), HH (de huisnotaris) en JJ (goede vriend van de vader van belanghebbende).
27 december:
27 december (vervolg):
Aandelen A in EE B.V. worden gedecertificeerd. Stichting Administratiekantoor Q wordt ontbonden en de vader van belanghebbende verkrijgt 60 aandelen A in EE B.V.
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- Het maatschappelijk kapitaal fl. 500.000 bedraagt (voorheen fl. 500.000; 460 aandelen A en 40 aandelen B à fl. 1.000, waarvan fl. 100.000 geplaatst);
- Dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 1 gewoon aandeel à fl. 10 en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10;
- 49.999 winstbewijzen worden geïntroduceerd, die op gelijke voet met een volgestort gewoon aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van de B.V.
Na deze statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal, net als voordien, fl. 100.000 (1 gewoon aandeel à fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10). Ook zijn 9.999 winstbewijzen geplaatst. Alle aandelen en winstbewijzen waren in handen van de vader van belanghebbende.
- De vader van belanghebbende verkoopt en levert alle geplaatste aandelen EE B.V. (1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen) aan de Stichting FF voor een bedrag van fl. f. Deze prijs is tot stand gekomen aan de hand van de reserves die toerekenbaar zijn aan het gewone aandeel, waarbij de waarde van de preferente aandelen gelijk is gehouden aan hun nominale waarde (p. 29 repliek). Stichting FF blijft de koopsom schuldig.
- Statuten van E B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- Het maatschappelijk kapitaal fl. 7.500.000 bedraagt;
- Dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 74.990 gewone aandelen à fl. 100 en 10 prioriteitsaandelen à fl. 100;
- De 2.000 geplaatste aandelen A à fl. 1.000 worden omgezet in 20.000 gewone aandelen à fl. 100.
- E B.V. geeft 3 prioriteitsaandelen à fl. 100 uit aan de vader van belanghebbende. Hij heeft aan zijn stortingsverplichting voldaan door middel van storting van contanten. Volgens artikel 36, eerste lid, van de statuten van E bepaalt "de prioriteit" welk deel van de winst wordt gereserveerd en volgens artikel 44 heeft de prioriteit een versterkt stemrecht.
1997
18 december:
Door KK N.V. wordt een stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen, Stichting LL (. . .), opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .)(de Antilliaanse belastingadviseur van de vader van belanghebbende), (. . .) en (. . .), allen woonachtig te Curaçao.
22 december:
Stichting FF verkoopt het ene gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting LL. De koopsom ad fl. e wordt schuldig gebleven.
24 december:
Stichting LL richt de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen, D NA N.V. (. . .), op. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt fl. 500.000 en is verdeeld in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10. Tevens zijn 49.999 winstbewijzen geïntroduceerd. De akte met statuten is nagenoeg gelijkluidend aan de akte met statuten van 27 december 1996 van EE B.V. In de slotverklaringen van de akte wordt vermeld dat:
- tot directeur van D NA N.V. de Stichting LL wordt benoemd;
- de vader van belanghebbende is medeverschenen voor de notaris;
- de vader van belanghebbende verklaarde zijn 9.999 winstbewijzen EE B.V. over te dragen aan D NA N.V.;
- D NA N.V. verklaarde 9.999 winstbewijzen D NA N.V. over te dragen aan de vader van belanghebbende.
29 december:
- Stichting LL brengt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V.
De vader van belanghebbende brengt de 9.999 winstbewijzen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 9.999 winstbewijzen D NA N.V.
1998
23 maart:
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij het maximaal uit te geven aantal winstbewijzen (49.999) wordt verdeeld in 18.626 winstbewijzen A en 31.373 winstbewijzen B. In artikel 30 van de akte wordt de waarde van de winstbewijzen bepaald op fl. g.
- D NA N.V. vervreemdt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting FF. De koopsom ad fl. h wordt schuldig gebleven.
- D NA N.V. vervreemdt de winstbewijzen EE B.V. aan belanghebbende en zijn zusters voor in totaal fl. g. Belanghebbende koopt 3.725 winstbewijzen A voor fl. i. De beide zusters kopen ieder 3.137 winstbewijzen B voor fl. j. De koopsommen blijven zij allen schuldig.
- Afkoop van winstbewijzen EE B.V. Belanghebbende laat 500 winstbewijzen A afkopen voor fl. k. Beide zusters laten ieder 421 winstbewijzen B afkopen voor ieder fl. m. EE B.V. blijft de afkoopsommen schuldig; de afkoopsommen worden omgezet in drie dertigjarige leningen.
24 maart:
- Stichting LL verkoopt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V. aan een Antilliaanse vennootschap, MM N.V. (. . .), voor fl. h. MM is een dochtermaatschappij van de (. . .)-bank, de huisbankier van het concern en van belanghebbende (p. 16 dupliek). In de akte wordt als derde partij de vader van belanghebbende vermeld. De koopschuld wordt bij wijze van novatie omgezet in een schuld wegens geldlening. Op de lening is van toepassing hetgeen is bepaald in een akte van geldlening tussen de vader van belanghebbende en MM. De echtgenote van de vader van belanghebbende heeft voor zoveel nodig haar toestemming verleend voor de garanties die haar echtgenoot in dit kader heeft verstrekt.
- De vader van belanghebbende laat een recht van vruchtgebruik voor de periode van dertig jaren op de 9.999 winstbewijzen D NA N.V. vestigen door MM voor fl. 181.714.756. De verschuldigde vergoeding wordt omgezet in een drietal dertigjarige leningen (vorderingen van de vader van belanghebbende op MM) van respectievelijk fl. n en twee maal fl. o. Het jaarlijks rendement van de leningen bedraagt 7 percent. De vader van belanghebbende verstrekt aan MM een groot aantal garanties en vrijwaart haar tegen niet uit de overnamebalans blijkende verplichtingen van D NA N.V. en haar dochtermaatschappijen uit hoofde van afgegeven garanties en andere verplichtingen. Voorts neemt de vader van belanghebbende de kosten van de akte voor zijn rekening. (bijlage B17 verweer)
- De vader van belanghebbende schenkt de drie dertigjarige vorderingen met een totale waarde van fl. 181.714.756 aan zijn kinderen onder verrekening van de bedragen die hij aan zijn kinderen verschuldigd is. Zijn kinderen cederen de drie leningen aan D NA N.V. Het restant van de schulden van de kinderen aan D NA N.V. ad fl. p wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een jaarlijks rendement van 7 percent.
28 april:
E B.V. neemt de schulden aan belanghebbende en zijn zusters over van EE B.V. ten titel van dividend.
N BV neemt de schulden aan belanghebbende en zijn zusters over van E B.V. ten titel van dividend.
1999
31 december:
- De vader van belanghebbende vervreemdt de bloot eigendom van de winstbewijzen van D NA N.V. aan MM voor fl. q.
- D NA N.V. cedeert de vorderingen op belanghebbende en zijn zusters (inclusief de rente) ad fl. r aan MM. De koopsom wordt schuldig gebleven. De koopsom voor de bloot eigendom van de winstbewijzen wordt door D NA N.V. voldaan door cessie van de vorderingen van belanghebbende en zijn zusters. Hun vader vergoedt het verschil ad fl. s tussen de koopsom en de hoofdsom van de vorderingen.
Belanghebbende en zijn zusters dragen hun vordering op N B.V. ad fl. t over aan hun vader, onder verrekening met de schulden aan hun vader en onder schuldigerkenning van het restant.
De aandeelhouder van MM, de (. . .)-bank, heeft voor haar rol bij de voormelde (rechts)handelingen een 'fee' ontvangen van fl. u (bijlage A26 dupliek).
In 1999 is de vader van belanghebbende toegetreden tot het directiebestuur van Stichting FF, de stichting die het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. bezit.
Voorts heeft de vader van belanghebbende, tezamen met een derde, NN B.V., activiteiten op het gebied van de x-productie ontplooid. Hiertoe hebben de vader van belanghebbende en NN B.V. een vennootschap, OO B.V., opgericht. De vader van belanghebbende en NN B.V. participeerden in een 60:40-verhouding in OO B.V. Na verloop van tijd heeft de vader van belanghebbende, door middel van additionele kapitaalstortingen, een belang in OO B.V. verkregen van nagenoeg honderd percent.
2001
25 oktober:
EE B.V. richt een nieuwe vennootschap, OO Holding B.V., op (p. 7 repliek BK-01/01888).
23 november:
Directie van EE B.V., PP B.V. en OO B.V. doen een voorstel tot een zogenoemde driehoeksfusie in de zin van artikel 2:309 BW juncto artikel 2:334 BW (p. 7 repliek BK-01/01888).
2002
1 januari:
Voormelde fusie wordt van kracht. Als gevolg van deze fusie verkrijgt PP B.V. (verkrijgende vennootschap) het vermogen van OO B.V. (verdwijnende vennootschap) onder algemene titel. Als groepsmaatschappij van PP B.V. kent EE B.V. 1.000 gewone aandelen, met een nominaal kapitaal van fl. 10 per aandeel, aan de vader van belanghebbende toe. Hierdoor houdt de vader van belanghebbende vanaf dat moment op één gewoon aandeel na alle gewone aandelen EE B.V.
Direct voorafgaand aan deze fusie bezat de vader van belanghebbende (. . .)aandelen OO B.V. en bezat NN B.V. 16 aandelen OO B.V. (p. 7 repliek BK-01/01888)
3.9.4.Het salaris van de vader van belanghebbende als algemeen directeur van het concern, exclusief zijn inkomsten uit werkzaamheden voor N, bedroeg in 1996 fl. v, in 1997 fl. w, in 1998 fl. x en in 1999 fl. y (rapport p. 5, bijlage A21 verweer).
Hij heeft voor door hem in het buitenland verrichte werkzaamheden voor BB gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 facturen uitgeschreven. Boven de facturen staat steeds als plaats Curaçao vermeld. Tot de gedingstukken behoort een drietal facturen (bijlage A13 verweer):
factuurdatumperiode werkzaamhedenbedrag (afgerond)
7 juli 1997jaar 1997Nafl. z (fl. aa)
16 april 199824-12-1996 t/m 31-12-1996Nafl. - (fl. bb)
16 april 199801-01-1998 t/m 31-03-1998Nafl. - (fl. cc)
3.9.5.Namens de vader van belanghebbende is met dagtekening 16 juni 1997 een brief gezonden aan de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst betreffende te bespreken onderwerpen (bijlage C1 verweerschrift BK-01/01888). Eén van deze onderwerpen betrof de opvolging van de vader van belanghebbende. Ter voorbereiding van dit onderwerp is bij de brief een memorandum gevoegd in vervolg op een brief van 24 april 1997 en een bespreking van 29 april 1997. In dit memorandum heeft de gemachtigde van de vader van belanghebbende de waarde van de winstbewijzen EE B.V. berekend. Hij heeft deze waarde berekend door vermenigvuldiging van de laatst vastgestelde commerciële jaarwinst met de meest recente gemiddelde koers/winstverhouding van een aantal met EE B.V. vergelijkbare aan de beurs genoteerde ondernemingen (de beurswaarde) en deze vervolgens te verhogen met het verschil tussen de intrinsieke waarde van EE B.V. volgens de laatstvastgestelde commerciële balans en het product van de beurswaarde en het gemiddelde percentage eigen vermogen per aandeel van de vergelijkbare ondernemingen. De waarde van de winstbewijzen komt volgens deze berekening van de gemachtigde uit op fl. dd.
Schuldverhoudingen belanghebbende en zijn vader
3.10.1.Tot 24 maart 1998 had belanghebbende een schuld aan zijn vader ten bedrage van € ee en een vordering op zijn vader van € ff. Bij akte van 24 maart 1998 hebben belanghebbende en zijn vader deze onderlinge schuld en vordering verrekend, zodat belanghebbende een resterende vordering op zijn vader had van € gg. Deze vordering werd direct opeisbaar.
3.10.2.Ook heeft de vader van belanghebbende op 24 maart 1998 een vordering op MM ad € hh (fl. n) met een looptijd van dertig jaren aan belanghebbende geschonken onder verrekening van de vordering die belanghebbende op zijn vader had. Het resterende bedrag bedraagt € a.
Schenking; aangifte en aanslagregeling Curaçao
3.11.1.Namens de vader van belanghebbende (schenker) en zijn kinderen (begiftigden) is op 28 juli 2000 op Curaçao aangifte gedaan voor het recht van schenking in verband met de schenkingen aan de kinderen op 24 maart 1998 (bijlage A14a dupliek BK-01/01888). Overeenkomstig punt 3 van de in 3.3 vermelde ruling is de waarde van de geschonken vermogensrechten vastgesteld op fl. c.
3.11.2.Met dagtekening 15 augustus 2000 is een aanslag voor het recht van schenking opgelegd door de Landsontvanger
Curaçao. Als belastingschuldigen worden uitsluitend X en C genoemd. Ieder van hen is een belastingbedrag van fl. ii schuldig, zodat, overeenkomstig de inhoud van de in 3.3 vermelde ruling een totaalbedrag van fl. d aan belasting is berekend. Dit bedrag is betaald door de belastingschuldigen.
Schenking; aangifte en aanslagregeling Nederland
3.12.1.Belanghebbende is op 14 september 2001 uitgenodigd aangifte voor het recht van schenking te doen. Op 24 oktober 2001 heeft belanghebbende het aangiftebiljet oningevuld retour gezonden.
3.12.2.Vervolgens is met dagtekening 25 januari 2002 de onderhavige aanslag opgelegd. Het bedrag van de belaste verkrijging is daarbij vastgesteld op € a.
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.Tussen partijen is in geschil of de vader van belanghebbende (schenker) met ingang van 24 december 1996 Nederland metterwoon heeft verlaten en op 24 maart 1998, het moment van de schenking, woonachtig was op Curaçao. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de Inspecteur ontkennend.
4.2.Belanghebbende neemt - kort weergegeven - het volgende standpunt in. In strijd met het bepaalde in de artikelen 34, tweede lid en 27, derde lid, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK), heeft de Inspecteur de verkrijging door belanghebbende van de vordering op MM ten titel van schenking belast met het recht van schenking, omdat de vader van belanghebbende, de schenker, ten tijde van de schenking woonachtig was in Curaçao, zodat het heffingsrecht over deze schenking toekwam aan Curaçao.
4.3.De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en heeft daartoe - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. De vader van belanghebbende is in de
periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 steeds inwoner van Nederland gebleven. Indien het Hof oordeelt dat de vader van belanghebbende daarnaast tevens inwoner is geweest van Curaçao, zijn de persoonlijke en economische banden van de vader van belanghebbende het nauwst verbonden geweest met Nederland, dan wel heeft hij gewoonlijk in Nederland verbleven in die periode, zodat hij op grond van artikel 34, eerste lid, van de BRK voor de fiscale regelgeving als inwoner van Nederland moet worden beschouwd. Indien het Hof oordeelt dat de vader van belanghebbende zijn fiscale woonplaats alleen op Curaçao heeft gehad, was hij uiterlijk op 3 februari 1998 weer woonachtig in Nederland, zodat hij ook in dat geval ten tijde van de schenking in Nederland woonachtig was.
4.4.Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1.Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de aanslag.
5.2.De conclusie van de Inspecteur strekt tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6.Overwegingen omtrent het geschil
Woonplaatsbepaling volgens Nederlandse belastingwetgeving
6.1.1.Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft naar de omstandigheden beoordeeld zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
6.1.2.De Inspecteur die een natuurlijk persoon als binnen Nederland wonend aanmerkt, dient daartoe de feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken.
6.1.3.Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting hiervan door belanghebbende, geslaagd in dit bewijs. Daarvoor acht het Hof de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en oordelen van belang:
- de vader van belanghebbende is de enig statutair directeur van het in Nederland gevestigde internationaal opererende concern en heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap. Aan belanghebbende zijn weliswaar ook taken binnen het bestuur van het concern toebedeeld, maar de belangrijkste beslissingen zijn naar het oordeel van het Hof aan de vader van belanghebbende voorbehouden;
- de ouders van belanghebbende hadden in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Nederland. De stelling van belanghebbende dat de woning gedurende die periode niet voor bewoning geschikt was, acht het Hof niet aannemelijk. Gelet op het onder 3.7.2 vastgestelde stond de woning de vader van belanghebbende duurzaam ter beschikking.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat het in rekening-courant met X-Bedrijf B.V. verrekenen van een huurwaarde voor de woning op een vergissing berust, maar het Hof acht dit evenmin aannemelijk. Uit de gedingstukken zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat in verband hiermee een correctie heeft plaatsgehad. Evenmin is op dit punt tegen de aanslagen in de vennootschapsbelasting ten name van X-Bedrijf B.V. bezwaar gemaakt;
- de ouders van belanghebbende hadden voorts gedurende voornoemde periode het in 3.7.3 genoemde, in de jachthaven van S gelegen, zeewaardig en voor permanente bewoning geschikt jacht tot hun beschikking;
- de telefoon en het beveiligingsabonnement in de woning zijn aangehouden;
- de omroepbijdrage voor het jaar 1997 is voldaan;
- de ouders van belanghebbende hebben verschillende, reeds bestaande, bankrekeningen in Nederland aangehouden en van een aantal van deze rekeningen gebruik gemaakt;
- de ouders van belanghebbende hebben in voornoemde
periode hun ziektekostenverzekering, hun huisarts en hun tandarts in Nederland aangehouden. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland medisch specialisten en is in S de apotheek bezocht;
- de ouders van belanghebbende hebben de onder 3.7.6 genoemde lidmaatschappen en dat van het Rode Kruis aangehouden en zijn lid en/of geldelijk ondersteuner van de onder 3.7.8 genoemde kerken gebleven;
- de Inspecteur heeft gesteld dat de vader van belanghebbende, gedurende de periode dat hij geen lid is geweest van de Rotary Club S te Nederland, wel degelijk deel heeft genomen aan activiteiten van de Rotary. Gelet op hetgeen onder 3.7.7 na de eerste volzin is vermeld, acht het Hof aannemelijk dat de vader van belanghebbende aan dergelijke clubactiviteiten heeft deelgenomen. Gelet op de datum van het faxbericht, acht het Hof voorts aannemelijk dat tocht nummer -- en de tocht -- gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben plaatsgevonden en dat de vader van belanghebbende deze betalingen heeft laten verrichten met het oog op deelname aan die tochten;
- belanghebbende heeft in deze procedure aangevoerd dat zijn vader steeds de wil heeft gehad Nederland metterwoon te verlaten. Dienaangaande geldt dat niet de louter innerlijke wil, maar de objectief uit omstandigheden en de gedragingen van belanghebbendes vader af te leiden wil van belang is bij de beoordeling van de woonplaats van een belastingplichtige. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat bij de vader van belanghebbende niet de wil aanwezig was om Nederland metterwoon te verlaten, in die zin dat hij zijn duurzame betrekkingen met Nederland heeft willen verbreken. Het Hof heeft in dit oordeel mede betrokken de inhoud van de onder 3.7.9 opgenomen verklaring. Voorts is het door belanghebbende gestelde ook in tegenspraak met de mededeling van zijn vader aan het beveiligingsbedrijf en de inboedelverzekeraar dat hij voor één jaar Nederland zou verlaten.
6.1.4.Gelet op de vorenvermelde omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, en 's Hofs oordelen ten aanzien daarvan, kan het Hof tot geen andere conclusie komen dan dat de vader van belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 zijn duurzame betrekkingen, zowel van financiële als van persoonlijke aard, met Nederland niet heeft verbroken en dat zulks nimmer in het voornemen van de vader van belanghebbende heeft gelegen. Aldus heeft de vader van belanghebbende in het onderhavige jaar een zodanige duurzame betrekking met Nederland gehad dat voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet de vader van belanghebbende moet worden geacht in Nederland te wonen. Al hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Curaçao acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
6.1.5. Ter staving van het door hem, onder 3.5 genoemde, overgelegde en in 3.5 weergegeven overzicht van verblijf op Curaçao, Nederland en overige landen, heeft de vader van belanghebbende ter zitting en in zijn pleitnota aangeboden desgewenst het dagboek van zijn echtgenote ter inzage te verstrekken en zijn/hun agenda, vliegtickets en visa over te leggen. Nu het Hof niet twijfelt aan de juistheid van dit overzicht en aannemelijk acht dat de vader van belanghebbende tevens inwoner is geweest van de Nederlandse Antillen, ziet het Hof geen aanleiding gebruik te maken van dit bewijsaanbod.
6.1.6.1.Belanghebbende heeft gesteld dat uit de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 1970
(nr. B70/20 263, BNB 1970/263) blijkt dat ter bepaling van de fiscale woonplaats van naar het buitenland uitgezonden werknemers van een Nederlandse onderneming grote waarde wordt gehecht aan het feit of gehuwde werknemers naar het buitenland gaan met medeneming van hun gezin. Gehuwde werknemers, van wie de gezinnen meegaan naar het buitenland, worden voor toepassing van de Wet en de Wet op de vermogensbelasting 1964 geacht Nederland metterwoon te hebben verlaten. Belanghebbende stelt dat hij, nu zijn vader samen met zijn echtgenote naar Curaçao is vertrokken, er op mocht vertrouwen dat de Inspecteur het standpunt zou innemen dat zijn vader Nederland metterwoon had verlaten.
6.1.6.2.Gelet op de tekst en de inhoud van punt 2 van voormelde resolutie heeft deze niet de strekking af te wijken van het wettelijke woonplaatsbegrip. In punt 2 van voormelde resolutie staat vermeld dat toepassing van de regeling onder andere achterwege zal blijven indien zelfstandige toetsing van het wettelijke woonplaatsbegrip tot een andere uitkomst zou leiden dan waartoe de regeling zou voeren. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gaat niet op.
6.1.7.1.Voorts heeft belanghebbende een beroep gedaan op de zogenoemde 35%-regeling voor tijdelijk in Nederland te werk gestelde buitenlandse werknemers (Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243; hierna: de 35%-regeling). Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze werknemers veelal in gemeubileerde woningen of appartementen wonen, dat er in redelijkheid geen twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of zij in Nederland wonen, welke vraag bevestigend moet worden beantwoord, en dat zij kunnen kiezen voor fictieve buitenlandse belastingplicht. In de omgekeerde situatie zou er, naar belanghebbende stelt, geen twijfel over mogen bestaan dat sprake is van wonen buiten Nederland.
6.1.7.2.Het Hof vat voornoemde stellingname van belanghebbende op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De 35%-regeling is een regeling waarin, in verband met de praktische uitvoerbaarheid, is goedgekeurd dat aan buitenlandse werknemers, die tijdelijk hier te lande werkzaam zijn en beschikken over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is zodat deze werknemer slechts in het buitenland kan worden aangetrokken, onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding (35%) kan worden verstrekt voor de extra uitgaven waarvoor de buitenlandse werknemers zich in verband met hun tewerkstelling door de binnenlandse werkgever zien geplaatst. Voorts kan op gezamenlijk verzoek van de binnenlandse werkgever en de buitenlandse werknemer de buitenlandse werknemer voor de heffing van loonbelasting, inkomstenbelasting en vermogensbelasting als fictief buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. De regeling ontleent haar bestaansrecht aan de omstandigheid dat uit het buitenland afkomstige werknemers bij hun tijdelijke verblijf hier te lande doorgaans hogere kosten van levensonderhoud hebben dan werknemers die hier vast geworteld zijn en heeft mede het karakter van een loonkostensubsidie voor binnenlandse werkgevers die vanwege schaarste op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn genoodzaakt werknemers met specifieke deskundigheid uit het buitenland aan te trekken. Een belangrijke doelstelling van de regeling is het scheppen van een mogelijkheid om gefacilieerd know-how naar Nederland aan te trekken (vgl. Hoge Raad 30 mei 2001, nr. 35 903, BNB 2001/302*).
6.1.7.3. Ook bij toepassing van de 35%-regeling zal, net als in het geval van de vader van belanghebbende, steeds aan de hand van artikel 4 van de AWR worden beoordeeld waar een belastingplichtige woont. Er is derhalve naar 's Hofs oordeel reeds daarom geen sprake van een ongelijke behandeling. Voorts kan niet worden gezegd dat het geval van de vader van belanghebbende die, gelet op de inhoud van zijn verklaring opgenomen in 3.7.9, tijdelijk naar het buitenland is vertrokken met het oog op besparing van schenkingsrechten, voldoende vergelijkbaar is met de gevallen waarop de 35%-regeling ziet.
Woonplaatsbepaling volgens BRK
6.2.1.Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK) verstaat de BRK onder inwoner van een van de landen een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
6.2.2.1.Gelet op de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten de vader van belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.2.2.2.Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de Successiebelastingverordening 1908 geldt voor de toepassing van de Nederlands-Antilliaanse belastingwetgeving te dezen in hoofdzaak een zelfde criterium als is opgenomen in artikel 4 van de AWR. Gelet op voormelde bepaling en de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.2.3.Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen).
6.2.4.Zoals in 6.1.3 is overwogen heeft de vader van belanghebbende naar 's Hofs oordeel in Nederland tenminste één duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Het Hof zal hierna veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat het door de ouders van belanghebbende op Curaçao voor één jaar gehuurde appartement kan worden aangemerkt als een duurzaam tehuis in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK. Alsdan dient te worden onderzocht met welk land de persoonlijke en economische betrekkingen van belanghebbendes vader het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Naar 's Hofs oordeel zijn zowel de persoonlijke als de economische betrekkingen van de vader van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 6.1.3 vermelde feiten en omstandigheden.
6.2.5.Gelet op het vorenoverwogene is de vader van belanghebbende naar 's Hofs oordeel in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en dus ook op het moment van de schenking, ook voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland.
Conclusie
6.3.Gelet op het vorenoverwogene is ingevolge artikel 27, derde lid, van de BRK het heffingsrecht over de verkrijging aan Nederland toegewezen, zodat de Inspecteur terecht en, hetgeen overigens niet in geschil is, tot het juiste bedrag een aanslag in het recht van schenking aan belanghebbende heeft opgelegd.
7.Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen. De beslissing is op 2 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
UitspraakGERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
2 november 2004
nummer BK-01/01888
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst (. . .), betreffende na te noemen aanslag.
1.Aanslag en bezwaar
1.1.Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht (aanslagnummer 00.H.66) opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. a, waarvan een deel groot fl. b is belast naar het bijzondere tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet; tekst 1996).
1.2.Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. c, waarvan een deel groot fl. d is belast naar het bijzondere tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet.
2.Loop van het geding
2.1.Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van fl. 60. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 juni 2003, gehouden
te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens buitenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01887 respectievelijk BK-02/00948, aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor de jaren 1997 en 1998 met Hofkenmerken BK-02/00946 respectievelijk
BK-02/01386, aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999 met Hofkenmerken BK-01/01889, respectievelijk BK-02/00947 en BK-02/02221 en de beroepen van de kinderen van belanghebbende, A, mevrouw B en mevrouw C tegen aan hen opgelegde aanslagen in het recht van schenking met Hofkenmerken BK-02/03755, respectievelijk BK-02/03756 en BK-02/03757. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van die zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.Belanghebbende, geboren op (. . .), is gehuwd met mevrouw XY, geboren op (. . .). Belanghebbende heeft drie kinderen uit een eerder huwelijk, een zoon, A, geboren op (. . .) een dochter, C, geboren op (. . .) en een dochter, B, geboren op (. . .).
3.2.1.Belanghebbende heeft ongeveer dertig jaren geleden een onderneming opgericht die is uitgegroeid tot een concern, genaamd D (hierna: het concern). Het concern is een van de leidinggevende bedrijven in de x-industrie in de wereld en heeft fabrieken in alle werelddelen. Het hoofdkantoor van het concern is in Z gevestigd. Belanghebbende is in het onderhavige jaar algemeen, enig statutair directeur van de tot het concern behorende holding en werkmaatschappijen.
3.2.2.Belanghebbendes zoon is ook werkzaam in het concern; zijn dochters niet. Belanghebbende en zijn zoon delen de bestuurstaken met betrekking tot het concern. In een notitie van 18 december 1996 ten behoeve van de vergadering van commissarissen en directie van de van het concern deel uitmakende besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (. . .) van 19 december 1996 is de taakverdeling tussen hen vastgelegd. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken (bijlage A10 verweer). Aan belanghebbende zijn onder meer de volgende taken toebedeeld:
- formuleren/goedkeuren en beoordelen van lange termijnplannen inzake:
- (. . .)
- productie
- verkoop en marketing
- financiën;
- voorzitten maandelijkse resultatenbespreking;
- goedkeuren jaarbudgetten en investeringen;
- begeleiding strategische key-accounts;
- public relations;
- toezicht op bank- en verzekeringsrelaties, en
- valuta- en financieel beleid.
Blijkens de notulen van de vergadering (bijlage A11 verweer) is de notitie besproken en is onder punt 6 vastgelegd dat belanghebbende en zijn zoon voornemens zijn maandelijks twee dagen bijeen te komen om alle voorkomende onderwerpen te bespreken, dat belanghebbende ook het komende jaar zal aanblijven als enig statutair directeur en dat topbenoemingen binnen de organisatie aan belanghebbende blijven voorbehouden.
3.3.1.Gedagtekend 15 november 1996 (bijlage A14b dupliek) heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Directeur der Belastingen te Curaçao een brief gezonden, luidende - voor zover hier van belang - als volgt:
"Ter bevestiging van de afspraken die zijn gemaakt tijdens het onderhoud dat de heren (. . .) en (. . .) alsmede ondergetekende met U en Uw medewerkers de (. . . ) en (. . . ) met U te Uwent op 12 november 1996 mochten hebben, bericht ik U als volgt.
1 De heer X , thans woonachtig te Z, Nederland, zal vóór 1 januari 1997:
a er zorg voor dragen dat zijn aandelen in 'D'- op één na - worden omgezet in preferente aandelen en aanspraken die recht geven op de winst en het liquidatiesaldo van D (hierna vermogensrechten);
b zijn aandelen - het gewone aandeel en alle preferente aandelen - overdragen aan een van hem onafhankelijke stichting;
c Nederland metterwoon verlaten;
d zich op Curaçao, Nederlandse Antillen, als inwoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, vestigen.
2 De heer X is voornemens aan zijn in Nederland woonachtige kinderen een deel van de hiervoor bedoelde vermogensrechten op enigerlei wijze te schenken en wel nadat de in artikel 29 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk bedoelde periode verstreken is, derhalve in 1998.
De schenking zal geschieden onder verrekening van de schuld van de heer X jegens zijn kinderen.
3 De waarde van de vermogensrechten is gelijk aan de intrinsieke waarde van die rechten volgens de jaarrekening van D over 1997.
4 De hiervoor bedoelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over een waarde van NLF e;
- 3 percent voorzover de vermogensaanspraken NLF e overtreffen,
met een maximum van NLF f aan schenkingsrecht.
5 De heer X zal als loon uit dienstbetrekking bij D Nafl g per jaar (naar tijdsgelang) aangeven, welke inkomsten conform het vigerende tarief voor de inkomstenbelasting belast zullen worden.
(...)."
3.3.2.Gedagtekend 29 november 1996 heeft voormelde directeur, F, de brief voor akkoord ondertekend, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met hetgeen aan de ommezijde staat vermeld, luidende:
"3.De waarde van de te schenken vermogensrechten wordt gesteld op de intrinsieke
waarde van de aandelen op dit moment i.c. NLF h.
4.De hiervoor gestelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over de waarde die niet meer dan NLF e bedraagt en
- 3 percent over de waarde die het bedrag van NLF e te boven gaat,
resulterend in een te betalen bedrag aan schenkingsrechten van NFL f op het moment aangegeven onder punt 2 van deze brief."
3.3.3.De aldus voor akkoord ondertekende brief zal hierna worden aangeduid als "de ruling".
3.4.1.Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een verklaring van de gemeente Q van 16 december 1996 (bijlage 2 repliek), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...)
In verband met de uitklaring van goederen wordt hierbij verklaard, dat de hieronder vermelde, in de basisadministratie van deze gemeente opgenomen persoon heeft te kennen gegeven het voornemen te hebben naar het buitenland te vertrekken.
Naam: X
Voorna(a)m(en): aa
(...)
Datum vertrek : 24-12-1996
Vertrekland: Curacau
Bijzonderheden: met gezin
(...)"
3.4.2.Op 20 december 1996 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Q. Blijkens afschriften uit de basisadministratie zijn belanghebbende en zijn echtgenote uit de basisadministratie afgevoerd wegens "Emigratie" naar de Nederlandse Antillen (bijlage 2 repliek).
3.4.3.Op 12 februari 1997 (bijlage 3 repliek) is zowel aan belanghebbende als aan zijn echtgenote een "vergunning tot verblijf" afgegeven door de Vreemdelingendienst van Curaçao. Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich op die datum laten inschrijven in het bevolkingsregister van Curaçao (stempel paspoort, bijlage A1a verweer). Hun kinderen, die allen in 1996 al op zichzelf woonden, en de kleinkinderen zijn in Nederland achtergebleven.
3.4.4.Op 24 december 1996 zijn belanghebbende en zijn echtgenote naar Curaçao gevlogen. Blijkens tot de gedingstukken behorende documenten zijn van hen de volgende goederen naar Curaçao verzonden (bijlage A5 verweer):
- op 27 december 1996 een koffer met reizigersbagage bestaande uit gebruikte kleding en dergelijke met een aangegeven waarde van fl. 250, en
- op 12 januari 1997 een kist met kleding, boeken, CD's en enkele persoonlijke bezittingen met een aangegeven waarde van fl. 490.
3.5.Volgens een door de gemachtigde van belanghebbende bij de conclusie van repliek in de zaak met kenmerk BK-02/03755 overgelegd overzicht verbleef belanghebbende in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 in de volgende landen met, indien het geen verblijf op Curaçao betreft en voor zover opgegeven, de volgende reden:
periodeland van verblijfreden
24-12-1996 t/m 21-01-1997Curaçao
22-01-1997 t/m 27-01-1997Nederlandgeboorte
28-01-1997 Frankrijk
29-01-1997Zwitserlandprivé
30-01-1997 t/m 01-02-1997Nederlandoverleg met zoon
02-02-1997 t/m 18-02-1997Curaçao
19-02-1997 t/m 28-02-1997 Nederland
01-03-1997 t/m 09-03-1997Curaçao
10-03-1997 t/m 15-03-1997Argentinië zakelijk
16-03-1997 t/m 17-03-1997Chilizakelijk
periodeland van verblijfreden
18-03-1997Curaçao
19-03-1997 t/m 28-03-1997Nederlandgeboorte
29-03-1997 t/m 23-04-1997Curaçao
24-04-1997 t/m 29-04-1997Puerto Ricovakantie/zakelijk
30-04-1997 t/m 11-05-1997Curaçao
12-05-1997Nederland
13-05-1997 t/m 15-05-1997Polenzakelijk
16-05-1997 t/m 24-05-1997Nederland1)
25-05-1997 t/m 18-06-1997Curaçao
19-06-1997Aruba2)
20-06-1997 t/m 22-06-1997Curaçao
23-06-1997Nederlandoverleg met zoon
24-06-1997 t/m 27-06-1997Polenzakelijk
28-06-1997 t/m 19-07-1997Nederland3)
20-07-1997 t/m 03-08-1997Curaçao
04-08-1997 t/m 08-08-1997Argentiniëzakelijk 2)
09-08-1997 t/m 19-08-1997Curaçao
20-08-1997 t/m 22-08-1997Nederlandgeboorte
23-08-1997 t/m 26-08-1997Roemeniëzakelijk
27-08-1997 t/m 29-08-1997NederlandRvC, jubileumviering D,
overleg met zoon
30-08-1997 t/m 02-09-1997Polen zakelijk 4)
03-09-1997 t/m 06-09-1997Nederland
07-09-1997 t/m 21-09-1997Curaçao
22-09-1997 t/m 25-09-1997Nederland5)
26-09-1997 t/m 27-09-1997 Polenzakelijk 5)
28-09-1997 t/m 01-10-1997Nederland5)
02-10-1997 t/m 19-10-1997Curaçao
20-10-1997Nederland
21-10-1997 t/m 23-10-1997Polenzakelijk
24-10-1997 t/m 31-10-1997Nederland
01-11-1997 t/m 08-11-1997Curaçao
09-11-1997 t/m 14-11-1997Braziliëzakelijk 2)
15-11-1997 t/m 13-12-1997Curaçao
14-12-1997 t/m 20-12-1997Nederland6)
21-12-1997 t/m 28-01-1998Curaçao
29-01-1998 t/m 12-02-1998Costa Rica
13-02-1998 t/m 06-03-1998Curaçao
07-03-1998 t/m 08-03-1998Bonaire
09-03-1998 t/m 31-03-1998Curaçao
1) Op (. . .)mei 1997 kwam een zakelijke relatie uit Puerto Rico op bezoek in Nederland. Op (. . .) mei 1997 had belanghebbende overleg.
2) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven.
3) In de periode (. . .)mei 1997 tot en met (. . .)juni 1997 was de reden van het verblijf in Nederland vakantie.
4) De echtgenote van belanghebbende verbleef of bezocht op (. . ) en (. . ) september 1997 (in) het ziekenhuis in Nederland.
5) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . .) september 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats en hield belanghebbende een lezing op de (. . )Universiteit te P.
6) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . )december 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats.
Belanghebbende heeft op 20 februari 1997, 27 augustus 1997,
31 oktober 1997 en 18 december 1997 de vergaderingen van de Commissarissen en Directie E B.V. ten kantore van het concern te Z bijgewoond (bijlagen A11 en A12 verweer).
3.6.Op 1 april 1998 zijn belanghebbende en zijn echtgenote teruggekeerd naar Nederland en op 2 april 1998 hebben zij zich weer laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van Q. Op 1 maart 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister op Curaçao.
Nederland
3.7.1.Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 werd belanghebbende bij aankomst in Nederland op Schiphol steeds door een werknemer van het concern opgehaald met de vóór 24 december 1996 aan belanghebbende voor het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto.
3.7.2.Tot de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie per 24 december 1996 bewoonde belanghebbende een woning aan de a-straat 1a te Z (hierna: de woning). De woning is in eigendom van het X-bedrijf B.V. (. . .), van welke vennootschap belanghebbende enig directeur en aandeelhouder is. De woning is gelegen naast het perceel waar het hoofdkantoor en de fabriek van het concern zijn gevestigd. Door X-bedrijf B.V. is in rekening-courant voor de woning ook in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, met de omschrijving: huurwaarde, aan belanghebbende een bedrag in rekening gebracht.
Met betrekking tot de woning staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
- In november 1996 is in opdracht en voor rekening van belanghebbende de slaapkamer van de woning heringericht voor een totaalbedrag van fl. . . .
- De woning is na 1 april 1998 weer door belanghebbende betrokken. In de tussenliggende periode is de woning niet verkocht of verhuurd. De inboedel van belanghebbende is in die periode in de woning achtergebleven; de meubels waren afgedekt met plastic hoezen.
Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 heeft de op belanghebbendes naam afgesloten inboedelverzekering geen wijziging ondergaan; de verzekerde waarde bedroeg fl. . . . (bijlage A6 verweer). In een zogenoemde mutatieopgave van de polis inboedelverzekering van 17 december 1996 staat als bijzondere bepaling opgenomen dat het de maatschappij bekend is dat verzekerde voor één jaar in het buitenland verblijft en dat gedurende deze periode de dekking onverminderd van kracht is. De facturen over het jaar 1997 zijn steeds gericht aan belanghebbende op het adres van de woning.
- G was gedurende de gehele periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, net zoals daarvoor en daarna het geval was, belast met de beveiliging van de woning. In een faxbericht van 23 december 1996 heeft belanghebbende - voor zover te dezen van belang - het volgende aan G geschreven (bijlage A3 verweer):
"Hierbij deel ik u mede dat met ingang van 24 december 1996 mijn
woonhuis, a-straat 1a, gedurende een jaar niet bewoond zal worden
wegens vertrek naar het buitenland. Ik verwacht met ingang van ja-
nuari 1998 weer terug te zijn. (...)"
Het abonnement betreffende het "alarm" bij G en de facturen ter zake staan op naam van belanghebbende op het adres a-straat 1 respectievelijk 1a te Z (bijlage A19f verweer). De factuur betreffende het servicecontract ten behoeve van de beveiliging over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 van G B.V. van 2 januari 1997 is gericht aan belanghebbende op het adres a-straat 1 (bijlage A19e verweer).
- Vanuit de woning is na het vertrek van belanghebbende en zijn echtgenote nog diverse malen getelefoneerd. De telefoonnota's van de telefoongesprekken in de periode van
28 november 1996 tot en met 28 juli 1997 behoren tot de gedingstukken (bijlage A19d verweer). In de periode 28 november 1996 tot en met 29 januari 1997 betreffen dit telefoongesprekken binnen (67) en buiten het basistariefgebied (291), internationaal (3), naar mobiele diensten (7) en naar 06-informatienummers (1); in de perioden daarna betreft het uitsluitend een beperkt aantal telefoongesprekken binnen het basistariefgebied en een groot aantal buiten het basistariefgebied. Een aantal tikken is veroorzaakt door testen van het beveiligingssysteem door het beveiligingsbedrijf.
- Voor het jaar 1997 is voor het adres van de woning de omroepbijdrage voldaan.
3.7.3.Aan belanghebbende stond gedurende de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 een jacht genaamd H ter beschikking, dat gedurende die gehele periode een ligplaats had in R, tot 31 december 1999 in eigendom was bij I B.V. en uitsluitend aan hem en zijn echtgenote voor gebruik ter beschikking was gesteld. Het betreft een zeewaardig motorjacht voorzien van dubbele beglazing, verwarming en alle wooncomfort.
3.7.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in Nederland gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hun Postbankrekening(en), girotelabonnement, (. . .)bankrekening(en) en een (. . .)-Spaarbankrekening aangehouden. Met (een aantal van) deze rekeningen zijn betalingen/geldopnamen in Nederland verricht. Ook beschikte belanghebbende in Nederland over een effectendepot. Gedurende de voormelde periode werden via de rekening-courant met X-bedrijf B.V. voor belanghebbende huishoudelijke betalingen in Nederland gedaan.
3.7.5.Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote hun huisarts en tandarts in Nederland aangehouden en hebben zij of heeft één van hen deze in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 ook bezocht. De desbetreffende nota's zijn verzonden naar het adres van de woning. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland door belanghebbende en/of zijn echtgenote ziekenhuizen, een tandtechnisch laboratorium, de Stichting J en de apotheek bezocht voor onderzoek(en) en het ophalen van medicijnen. Ook de nota's voor deze (be)handelingen zijn in een aantal gevallen naar het adres van de woning gezonden. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben hun ziektekostenverzekering in Nederland aangehouden.
3.7.6.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 lid gebleven van de vereniging K, L, de Evangelische Omroep (tientjeslid), de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, Kruiswerk Zuidhollandse Eilanden, Watersportvereniging M te R (in verband met de ligplaats van het onder 3.7.3 genoemde jacht) en Amnesty International.
3.7.7.Tot 24 december 1996 was belanghebbende lid van Rotary Club S. In mei 1998 is hij opnieuw lid geworden (bijlage A21 verweer). Op 10 maart 1997 heeft de directiesecretaresse van N B.V. te Z namens belanghebbende per faxbericht aan het accountantskantoor, dat voor hem een bankrekening in Nederland beheerde, verzocht twee maal een bedrag van fl. 100 over te maken voor tocht nr. -- en tocht -- van de Rotary (bijlage 19c verweer).
3.7.8.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 voorts lid dan wel geldelijk ondersteuner gebleven van de Christelijk Gereformeerde Kerk T en de Nederlands Hervormde Kerk.
3.7.9.Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring van 14 februari 2000, die is opgemaakt naar aanleiding van een gesprek van een aantal medewerkers van de Belastingdienst van 10 februari 2000 met belanghebbende (bijlage A1b verweer). In deze verklaring is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(...)
Vraag: Wat was voor u de reden om naar de Antillen te gaan?
De heer X stelt dat hij waarschijnlijk de beste twee adviseurs van Nederland heeft. Hij had het voornemen om het bedrijf over te dragen aan de kinderen.
X vertelt over zijn slechte ervaringen met de Belastingdienst naar aanleiding van het overlijden van zijn vorige echtgenote. Dit heeft toen zeer veel geld gekost.
Volgens zijn adviseurs was het mogelijk om door middel van een verblijf van een jaar op de Antillen een aanzienlijke belastingbesparing te realiseren met betrekking tot de voorgenomen schenking aan de kinderen.
Vraag: Het was dus altijd de bedoeling dat u weer terug zou komen?
Ja, ik heb hier 3 kinderen en 8 kleinkinderen. Dat blijft trekken.
Vraag: Waar overnachtte u tijdens uw verblijf in Nederland gedurende de Antilliaanse periode?
Op de H (zeilboot)
Vraag: Waarom verbleef u niet in de boerderij? Deze was immers niet bewoond en alle meubelen stonden er nog?
De meubelen waren afgedekt met plastic hoezen. We vonden het ook beter naar de fiscus toe om deze zaken gescheiden te houden.(...)"
Curaçao
3.8.1.Op Curaçao hebben belanghebbende en zijn echtgenote in eerste instantie een kamer gehuurd in het ( . . .)Hotel te U (bijlage A4a verweer). Met ingang van 1 februari 1997 hebben zij voor de duur van een jaar van nn zijn gemeubileerde appartement in het complex (. . .) aan de a-straat 1 te U gehuurd tegen een maandelijkse huur van Nafl. 2.500 (bijlage A8 verweer). De kosten voor de Vereniging van Eigenaars, airconditioning, elektra, schoonmaakkosten en dergelijke in dat jaar zijn voor belanghebbendes rekening gekomen. De telefoonaansluiting is op naam van nn blijven staan en kosten van de met de telefoon in het appartement gevoerde gesprekken in dat jaar zijn door hem aan belanghebbende doorberekend.
3.8.2.Uit gespecificeerde telefoonnota's van "Servisio di Telekomunikashon" blijkt dat belanghebbende in de periode 1 januari 1997 tot en met 20 augustus 1997 van de in totaal 480 gesprekken 362 maal naar Nederland, 111 maal naar overige landen en 7 maal lokaal heeft gebeld of gefaxt. Belanghebbende beschikte op Curaçao over een faxapparaat en een mobiele telefoon.
3.8.3.Op 27 december 1996 heeft belanghebbende op Curaçao een a-auto aangeschaft voor een bedrag van Nafl. --, inclusief wegenbelasting en keuringskosten (bijlage 11 repliek).
3.8.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op Curaçao gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 regelmatig kerkdiensten bijgewoond van de Verenigde protestantse gemeente van Curaçao. Zij zijn echter geen lid geworden van de kerkelijke gemeente aldaar. Wel hebben zij een gift gedaan van Nafl. 1.000 (bijlage 8 repliek).
3.8.5.In het onder 3.5 genoemde overzicht heeft belanghebbende bij verschillende data vermeld dat er familieleden en/of kennissen uit Nederland te Curaçao zijn ontvangen.
3.8.6.In de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een aantal malen een op Curaçao gevestigde huisarts (telefonisch) geconsulteerd. Ook hebben belanghebbende en zijn echtgenote medicijnen betrokken van een apotheek aldaar. De echtgenote van belanghebbende heeft gedurende voormelde periode twee maal een fysiotherapeut bezocht op Curaçao.
3.8.7.Belanghebbende en zijn echtgenote waren in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 op Curaçao geabonneerd op de, speciaal voor Nederlanders die in het buitenland verblijven uitgegeven, weekedities van het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad.
3.8.8.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 2 januari 1997 op Curaçao een bankrekening, een zogenoemde private current account non resident, geopend bij de (. . .)-bank; ook beschikten zij aldaar in de eerdergenoemde periode over een spaarrekening bij de (. . . )-bank.
Concern
3.9.1.Volgens een bankverklaring (bijlage A9 verweer) van (. . )-Bank N.V. was belanghebbende naar de stand van 31 december 1997 zelfstandig bevoegd de volgende, van het concern deel uitmakende, vennootschappen jegens de bank te verbinden:
- D B.V. (. . .);
- E B.V.;
- N B.V. (. . .);
- O B.V.;
- AA B.V.;
- BB V.O.F. (. . .);
- CC N.V.;
- DD B.V.
- EE B.V. (. . .).
3.9.2.Tot 27 december 1996 hield belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. De tot dat moment belangrijkste vermogensbestanddelen van belanghebbende met betrekking tot het concern waren 60 certificaten van aandelen A in EE B.V. en 40 aandelen B in EE B.V. De 60 aandelen A waren gecertificeerd via de Stichting Administratiekantoor Z. EE B.V. hield alle aandelen in E B.V. en E B.V. hield alle aandelen in N B.V.
3.9.3. Vanaf eind december 1996 heeft in verschillende jaren een groot aantal (rechts)handelingen plaatsgehad:
1996
23 december:
Stichting FF (. . .) wordt opgericht; als bestuurders worden benoemd GG (directeur van de (. ..)-bank), HH (de huisnotaris) en JJ (goede vriend van belanghebbende).
27 december:
27 december (vervolg):
Aandelen A in EE B.V. worden gedecertificeerd. Stichting Administratiekantoor Z wordt ontbonden en belanghebbende verkrijgt 60 aandelen A in EE B.V.
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 500.000 bedraagt (voorheen fl. 500.000; 460 aandelen A en 40 aandelen B à fl. 1.000, waarvan fl. 100.000 geplaatst);
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 1 gewoon aandeel à fl. 10 en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10;
- 49.999 winstbewijzen worden geïntroduceerd, die op gelijke voet met een volgestort ge-
woon aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van de B.V.
Na deze statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal, net als voordien, fl. 100.000 (1 gewoon aandeel à fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10). Ook zijn 9.999 winstbewijzen geplaatst. Alle aandelen en winstbewijzen waren in handen van belanghebbende.
- Belanghebbende verkoopt en levert alle geplaatste aandelen EE B.V. (1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen) aan de Stichting FF voor een bedrag van fl. rr. Deze prijs is tot stand gekomen aan de hand van de reserves die toerekenbaar zijn aan het gewone aandeel, waarbij de waarde van de preferente aandelen gelijk is gehouden aan hun nominale waarde (p. 29 repliek). Stichting FF blijft de koopsom schuldig.
- Statuten van E B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 7.500.000 bedraagt;
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 74.990 gewone aandelen à fl. 100 en 10 prioriteitsaandelen à fl. 100;
- de 2.000 geplaatste aandelen A à fl. 1.000 worden omgezet in 20.000 gewone aandelen à fl. 100.
- E B.V. geeft 3 prioriteitsaandelen à fl. 100 uit aan belanghebbende. Belanghebbende heeft aan zijn stortingsverplichting voldaan door middel van storting van contanten. Volgens artikel 36, eerste lid, van de statuten van E bepaalt "de prioriteit" welk deel van de winst wordt gereserveerd en volgens artikel 44 heeft de prioriteit een versterkt stemrecht.
1997
18 december:
Door KK N.V. wordt een stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen, Stichting LL(. . .), opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .) (de Antilliaanse belastingadviseur van belanghebbende), (. . .) en (. . .), allen woonachtig te Curaçao.
22 december:
Stichting FF verkoopt het ene gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting LL. De koopsom ad fl. i wordt schuldig gebleven.
24 december:
Stichting LL richt de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen, D NA N.V. (...), op. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt fl. 500.000 en is verdeeld in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10. Tevens zijn 49.999 winstbewijzen geïntroduceerd. De akte met statuten is nagenoeg gelijkluidend aan de akte met statuten van 27 december 1996 van EE B.V. In de slotverklaringen van de akte wordt vermeld dat:
- tot directeur van D NA N.V. de Stichting LL wordt benoemd;
- belanghebbende is medeverschenen voor de notaris;
- belanghebbende verklaarde zijn 9.999 winstbewijzen EE B.V. over te dragen aan D NA N.V.;
- D NA N.V. verklaarde 9.999 winstbewijzen D NA N.V. over te dragen aan belanghebbende.
29 december:
- Stichting LL brengt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V.
- Belanghebbende brengt de 9.999 winstbewijzen
EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 9.999 winstbewijzen D NA N.V.
1998
23 maart:
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij het maximaal uit te geven aantal winstbewijzen (49.999) wordt verdeeld in 18.626 winstbewijzen A en 31.373 winstbewijzen B. In artikel 30 van de akte wordt de waarde van de winstbewijzen bepaald op fl. j.
- D NA N.V. vervreemdt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting FF. De koopsom ad fl. k wordt schuldig gebleven.
- D NA N.V. vervreemdt de winstbewijzen EE B.V. aan de kinderen van belanghebbende voor in totaal fl. j. De zoon van belanghebbende koopt 3.725 winstbewijzen A voor fl. m. De beide dochters kopen ieder 3.137 winstbewijzen B voor fl. n. De koopsommen blijven zij allen schuldig.
- Afkoop van winstbewijzen EE B.V. De zoon van belanghebbende laat 500 winstbewijzen A afkopen voor fl. o. Beide dochters laten ieder 421 winstbewijzen B afkopen voor ieder fl. p. EE B.V. blijft de afkoopsommen schuldig; de afkoopsommen worden omgezet in drie dertigjarige leningen.
24 maart:
- Stichting LL verkoopt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V. aan een Antilliaanse vennootschap, MM N.V. (. . . ), voor fl. k. MM is een dochtermaatschappij van de (. . .)-bank, de huisbankier van het concern en van belanghebbende (p. 16 dupliek). In de akte wordt als derde partij belanghebbende vermeld. De koopschuld wordt bij wijze van novatie omgezet in een schuld wegens geldlening. Op de lening is van toepassing hetgeen is bepaald in een akte van geldlening tussen belanghebbende en MM. De echtgenote van belanghebbende heeft voor zoveel nodig haar toestemming verleend voor de garanties die haar echtgenoot in dit kader heeft verstrekt.
- Belanghebbende laat een recht van vruchtgebruik voor de periode van dertig jaren op de 9.999 winstbewijzen D NA N.V. vestigen door MM voor fl. s. De verschuldigde vergoeding wordt omgezet in een drietal dertigjarige leningen (vorderingen van belanghebbende op MM) van respectievelijk fl. q en twee maal fl. r. Het jaarlijks rendement van de leningen bedraagt 7 percent. Belanghebbende verstrekt aan MM een groot aantal garanties en vrijwaart haar tegen niet uit de overnamebalans blijkende verplichtingen van D NA N.V. en haar dochtermaatschappijen uit hoofde van afgegeven garanties en andere verplichtingen. Voorts neemt belanghebbende de kosten van de akte voor zijn rekening. (bijlage B17 verweer)
- Belanghebbende schenkt de drie dertigjarige vorderingen met een totale waarde van fl. s aan zijn kinderen onder verrekening van de bedragen die hij aan zijn kinderen verschuldigd is. Zijn kinderen cederen de drie leningen aan D NA N.V. Het restant van de schulden van de kinderen aan D NA N.V. ad fl. t wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een jaarlijks rendement van 7 percent.
28 april:
E B.V. neemt de schulden aan de drie kinderen over van EE B.V. ten titel van dividend.
N BV neemt de schulden aan de kinderen over van E B.V. ten titel van dividend.
1999
31 december:
- Belanghebbende vervreemdt de bloot eigendom van de winstbewijzen van D NA N.V. aan MM voor fl. u.
- D NA N.V. cedeert de vorderingen op de kinderen (inclusief de rente) ad fl. v aan MM. De koopsom wordt schuldig gebleven. De koopsom voor de bloot eigendom van de winstbewijzen wordt door D NA N.V. voldaan door cessie van de vorderingen van de drie kinderen. Belanghebbende vergoedt het verschil ad fl. w tussen de koopsom en de hoofdsom van de vorderingen.
- De drie kinderen van belanghebbende dragen hun vordering op N B.V. ad fl. x over aan belanghebbende, onder verrekening met de schulden aan belanghebbende en onder schuldigerkenning van het restant.
De aandeelhouder van MM, de (. . .)-bank, heeft voor haar rol bij de voormelde (rechts)handelingen een 'fee' ontvangen van fl. y (bijlage A26 dupliek).
In 1999 is belanghebbende toegetreden tot het directiebestuur van Stichting FF, de stichting die het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. bezit.
Voorts heeft hij, tezamen met een derde, NN B.V., activiteiten op het gebied van de x-productie ontplooid. Hiertoe hebben belanghebbende en NN B.V. een vennootschap, OO B.V., opgericht. Belanghebbende en NN B.V. participeerden in een 60:40-verhouding in OO B.V. Na verloop van tijd heeft belanghebbende, door middel van additionele kapitaalstortingen, een belang in OO B.V. verkregen van nagenoeg honderd percent.
2001
25 oktober:
EE B.V. richt een nieuwe vennootschap, PP B.V., op (p. 7 repliek).
23 november:
Directie van EE B.V., PP B.V. en OO B.V. doen een voorstel tot een zogenoemde driehoeksfusie in de zin van artikel 2:309 BW juncto artikel 2:334 BW (p. 7 repliek).
2002
1 januari:
Voormelde fusie wordt van kracht. Als gevolg van deze fusie verkrijgt PP B.V. (verkrijgende vennootschap) het vermogen van OO B.V. (verdwijnende vennootschap) onder algemene titel. Als groepsmaatschappij van PP B.V. kent EE B.V. 1.000 gewone aandelen, met een nominaal kapitaal van fl. 10 per aandeel, aan belanghebbende toe. Hierdoor houdt belanghebbende vanaf dat moment op één gewoon aandeel na alle gewone aandelen EE B.V.
Direct voorafgaand aan deze fusie bezat belanghebbende (. . .)aandelen OO B.V. en bezat NN B.V. 16 aandelen OO B.V. (p. 7 repliek)
3.9.4.Het salaris van belanghebbende als algemeen directeur van het concern, exclusief zijn inkomsten uit werkzaamheden voor BB, bedroeg in 1996 fl. z, in 1997 fl. aa, in 1998 fl. bb en in 1999fl. cc (rapport p. 5, bijlage A21 verweer).
Belanghebbende heeft voor door hem in het buitenland verrichte werkzaamheden voor BB gedurende de periode 24
december 1996 tot 1 april 1998 facturen uitgeschreven. Boven de facturen staat steeds als plaats Curaçao vermeld. Tot de ge-
dingstukken behoort een drietal facturen (bijlage A13 verweer):
factuurdatumperiode werkzaamhedenbedrag (afgerond)
7 juli 1997jaar 1997Nafl. g (fl. dd)
16 april 199824-12-1996 t/m 31-12-1996Nafl. - (fl. ee)
16 april 199801-01-1998 t/m 31-03-1998Nafl. - (fl. ff )
3.9.5.Namens belanghebbende is met dagtekening 16 juni 1997 een brief gezonden aan de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst betreffende te bespreken onderwerpen (bijlage C1 verweerschrift). Eén van deze onderwerpen betrof de opvolging van belanghebbende. Ter voorbereiding van dit onderwerp is bij de brief een memorandum gevoegd in vervolg op een brief van 24 april 1997 en een bespreking van 29 april 1997. In dit memorandum heeft de gemachtigde van belanghebbende de waarde van de winstbewijzen EE B.V. berekend. Hij heeft deze waarde berekend door vermenigvuldiging van de laatst vastgestelde commerciële jaarwinst met de meest recente gemiddelde koers/winstverhouding van een aantal met EE B.V. vergelijkbare aan de beurs genoteerde ondernemingen (de beurswaarde) en deze vervolgens te verhogen met het verschil tussen de intrinsieke waarde van EE B.V. volgens de laatstvastgestelde commerciële balans en het product van de beurswaarde en het gemiddelde percentage eigen vermogen per aandeel van de vergelijkbare ondernemingen. De waarde van de winstbewijzen komt volgens deze berekening van de gemachtigde uit op fl. ggg.
Schenking
3.10.1.Namens belanghebbende (schenker) en zijn kinderen (begiftigden) is op 28 juli 2000 op Curaçao aangifte gedaan voor het recht van schenking in verband met de schenkingen aan de kinderen op 24 maart 1998 (bijlage A14a dupliek). Overeenkomstig punt 3 van de in 3.3 vermelde ruling is de waarde van de geschonken vermogensrechten vastgesteld op fl. h.
3.10.2.Met dagtekening 15 augustus 2000 is een aanslag voor het recht van schenking opgelegd door de Landsontvanger
Curaçao. Als belastingschuldigen worden uitsluitend A en C genoemd. Ieder van hen is een belastingbedrag van fl. ii schuldig, zodat, overeenkomstig de inhoud van de in 3.3 vermelde ruling een totaalbedrag van fl. f aan belasting is berekend. Dit bedrag is betaald door de belastingschuldigen.
Aangifte Curaçao
3.11.Belanghebbende heeft op 1 april 1998 op Curaçao aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1996 gedaan (bijlage A14c dupliek). In deze aangifte heeft hij een bedrag van Nafl. 4.781 aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Dit betreft het door hem op 16 april 1998 gefactureerde bedrag wegens werkzaamheden voor BB in de periode 24 december 1996 tot en met 31 december 1996. Voor de jaren 1997 en 1998 heeft hij eveneens aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan op Curaçao; in die jaren heeft hij de in 3.9.4 genoemde en door hem voor werkzaamheden voor BB in die jaren gefactureerde bedragen aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
Aangifte en aanslagregeling Nederland
3.12.1.Belanghebbende heeft op 24 april 1997 in Nederland aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de periode 1 januari 1996 tot en met 23 december 1996 door middel van indiening van een P-biljet. De in de aangifte begrepen winst uit aanmerkelijk belang bedraagt fl. jj en het inkomen bedraagt volgens aangifte fl. kk. Na verrekening van een verlies ad fl. mm bedraagt het belastbare inkomen volgens de aangifte fl. nn negatief.
Voor de periode 24 december 1996 tot en met 31 december 1996 heeft belanghebbende in Nederland door middel van indiening van een C-biljet aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van nihil.
3.12.2.Met dagtekening 24 december 1999 is aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het gehele jaar 1996 opgelegd wegens binnenlandse belastingplicht, aangezien de Inspecteur het standpunt heeft ingenomen dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 1996 zijn woonplaats in Nederland heeft behouden. Bij het vaststellen van de aanslag is de aangifte als volgt gecorrigeerd:
fl.
Aangegeven belastbaar inkomen-/- nn
Winst uit aanmerkelijk belangoo
Te verrekenen verliezen-/-mm
Vastgesteld belastbaar inkomena
3.12.3.Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. c. Hierin is een bedrag van fl. pp begrepen aan winst uit aanmerkelijk belang (waarde in het economische verkeer van de winstbewijzen EE B.V.). Er is geen rekening gehouden met te verrekenen verliezen.
Bij ambtshalve genomen beschikking heeft de Inspecteur vervolgens de aanslag verminderd met een te verrekenen verlies ad fl. mm tot een naar een belastbaar inkomen van fl. qq (p.2 verweer).
3.12.4.In het beroepschrift heeft belanghebbende verklaard dat in de aangifte abusievelijk als winst uit aanmerkelijk belang een bedrag van fl. jj is verantwoord, terwijl de winst uit aanmerkelijk belang als volgt moet worden berekend:
fl.
overdrachtsprijs aandelen EE B.V. rr
af: verkrijgingsprijs aandelen EE B.V. ss
winst uit aanmerkelijk belang tt.
Het bedrag van fl. tt komt overeen met 1/10.000e deel van de vennootschappelijke reserves op het moment van overdracht
(p. 18 verweer).
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.Tussen partijen is in geschil:
- primair: of belanghebbende vanaf 24 december 1996 zijn woonplaats nog in Nederland had. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- subsidiair: of de conversie van het aandelenkapitaal van
EE B.V. op 27 december 1996 fiscaal gekwalificeerd dient te worden als een inkoop van aandelen gevolgd door een uitgifte van aandelen en winstbewijzen, waarbij de inkoop van aandelen een uitkering van winstreserves inhoudt en daarmee een dividend in de zin van artikel 24 van de Wet vormt, dat tegen het bijzondere tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet is belast. En indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt of, in overeenstemming met artikel 39, zesde lid, van de Wet als verkrijgingsprijs van de winstbewijzen moet worden aangemerkt het bedrag dat als inkomsten wordt beschouwd. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- meer subsidiair: of door de uitreiking van de winstbewijzen een zodanige verschuiving van winstrechten van aandelen naar winstbewijzen plaatsvindt dat sprake is van een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- meer meer subsidiair: of de conversie en de plaatsing van de winstbewijzen gevolgd door de verkoop van het gewone aandeel en de preferente aandelen binnen het vermogen leiden tot een verschuiving van als aanmerkelijk belang aan te merken rechten naar niet als zodanig aan te merken rechten, waardoor dit geheel van rechtshandelingen fiscaalrechtelijk is aan te merken als een vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen en of de overeenkomst waarbij de aandelen zijn overgedragen onder normale omstandigheden tot stand is gekomen. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend; de Inspecteur de eerste bevestigend en de tweede ontkennend.
- nog meer subsidiair: of het geheel van de onder 3.9.3 voor het jaar 1996 genoemde (rechts)handelingen moet worden beschouwd als een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- uiterst subsidiair: of ten aanzien van alle (rechts)handelingen voor de onder 3.9.3 vermelde jaren sprake is van een samenstel van (rechts)handelingen met als hoofddoel het ontgaan van een fiscale claim en of gehandeld is in strijd met doel en strekking van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
4.2.Niet langer is in geschil dat bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte geen rekening is gehouden met te verrekenen verliezen ad fl. mm en dat zulks is hersteld bij de in 3.12.3 vermelde ambtshalve genomen beschikking.
4.3.Belanghebbende neemt - kort weergegeven - de volgende standpunten in. Hij heeft binnen het concern een structuur tot stand willen brengen, waarbij het belang bij het vermogen van de onderneming aan zijn kinderen zou vererven, zonder dat zij daarover enige zeggenschap zouden kunnen uitoefenen. Hij stelt zich primair op het standpunt dat hij vanaf 24 december 1996 zijn woonplaats op Curaçao had en derhalve vanaf die datum als buitenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt, dat de belasting over de perioden van binnenlandse en buitenlandse belastingplicht afzonderlijk moet worden geheven, dat alle onder 3.9.3 voor het jaar 1996 vermelde (rechts)handelingen hebben plaatsgevonden na 24 december 1996, derhalve in de periode van buitenlandse belastingplicht en dat een eventuele winst uit aanmerkelijk belang mitsdien ten onrechte in de onderhavige aanslag is begrepen. Subsidiair stelt belanghebbende dat de Inspecteur in strijd met artikel 24 en artikel 39, eerste en zesde lid, van de Wet de statutenwijziging van EE B.V. en/of de uitgifte van de winstbewijzen door EE B.V. en/of de verkoop van de (preferente) aandelen in EE B.V. aan Stichting FF als winst uit aanmerkelijk belang een bedrag, voor zover dat uitgaat boven het in 3.12.4 vermelde bedrag van fl. tt, in de heffing heeft betrokken, aangezien noch de statutenwijziging noch de uitgifte van winstbewijzen tot inkomsten uit vermogen of winst uit aanmerkelijk belang leidt. De vervreemding van de aandelen heeft tot een winst uit aanmerkelijk belang van fl. tt geleid.
4.4.De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden en stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat belanghebbende het gehele jaar zijn woonplaats in Nederland heeft gehad, dat hij een winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten van fl. pp en dat bij de onderhavige aanslagregeling terecht deze winst uit aanmerkelijk belang tot het belastbare inkomen is gerekend.
4.5.Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1.Het beroep van belanghebbende strekt primair tot vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van het verlies over het onderhavige jaar op een bedrag van fl. uu en subsidiair tot een vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van het verlies over het onderhavige jaar op een bedrag van fl. vv.
5.2.De conclusie van de Inspecteur strekt tot vernietiging van de uitspraak en handhaving van de aanslag zoals deze bij de ambtshalve genomen beschikking is verminderd.
6.Overwegingen omtrent het geschil
6.1.Ten aanzien van het primaire geschilpunt: woonplaats
Nederlandse belastingwetgeving
6.1.1.Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft naar de omstandigheden beoordeeld zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
6.1.2.De Inspecteur, die een natuurlijk persoon als binnenlands belastingplichtig aanmerkt, dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat die persoon in Nederland woont.
6.1.3.Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting hiervan door belanghebbende, geslaagd in dit bewijs. Daarvoor acht het Hof de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en oordelen van belang:
- belanghebbende is de enig statutair directeur van het in Nederland gevestigde internationaal opererende concern en heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap. Aan zijn zoon zijn weliswaar ook taken binnen het bestuur van het concern toebedeeld, maar de belangrijkste beslissingen zijn naar het oordeel van het Hof aan belanghebbende voorbehouden;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Nederland. De stelling van belanghebbende dat de woning gedurende die periode niet voor bewoning geschikt was, acht het Hof niet aannemelijk. Gelet op het onder 3.7.2 vastgestelde stond de woning belanghebbende duurzaam ter beschikking.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat het in rekening-courant met X-bedrijf B.V. verrekenen van een huurwaarde voor de woning op een vergissing berust, maar het Hof acht dit evenmin aannemelijk. Uit de gedingstukken zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat in verband hiermee een correctie heeft plaatsgehad. Evenmin is op dit punt tegen de aanslagen in de vennootschapsbelasting ten name van X-bedrijf B.V. bezwaar gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden voorts gedurende voornoemde periode het in 3.7.3 genoemde, in de jachthaven van R gelegen, zeewaardig en voor permanente bewoning geschikt jacht tot hun beschikking;
- de telefoon en het beveiligingsabonnement in de woning zijn aangehouden;
- de omroepbijdrage voor het jaar 1997 is voldaan;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben verschillende, reeds bestaande, bankrekeningen in Nederland aangehouden en van een aantal van deze rekeningen gebruik gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben in voornoemde
periode hun ziektekostenverzekering, hun huisarts en hun tandarts in Nederland aangehouden. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland medisch specialisten en is in R de apotheek bezocht;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben de onder 3.7.6 genoemde lidmaatschappen en dat van het Rode Kruis aangehouden en zijn lid en/of geldelijk ondersteuner van de onder 3.7.8 genoemde kerken gebleven;
- de Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende, gedurende de periode dat hij geen lid is geweest van de Rotary Club S te Nederland, wel degelijk deel heeft genomen aan activiteiten van de Rotary. Gelet op hetgeen onder 3.7.7 na de eerste volzin is vermeld, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende aan dergelijke clubactiviteiten heeft deelgenomen. Gelet op de datum van het faxbericht, acht het Hof voorts aannemelijk dat tocht nummer (. .) en de (. . .)tocht -- gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben plaatsgevonden en dat belanghebbende deze betalingen heeft laten verrichten met het oog op deelname aan die tochten;
- belanghebbende heeft in deze procedure aangevoerd steeds de wil te hebben gehad Nederland metterwoon te verlaten. Dienaangaande geldt dat niet de louter innerlijke wil, maar de objectief uit omstandigheden en belanghebbendes gedragingen af te leiden wil van belang is bij de beoordeling van de woonplaats van een belastingplichtige. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat bij belanghebbende niet de wil aanwezig was om Nederland metterwoon te verlaten, in die zin dat hij zijn duurzame betrekkingen met Nederland heeft willen verbreken. Het Hof heeft in dit oordeel mede betrokken de inhoud van de onder 3.7.9 opgenomen verklaring. Voorts is het door belanghebbende gestelde ook in tegenspraak met zijn mededeling aan het beveiligingsbedrijf en de inboedelverzekeraar dat hij voor één jaar Nederland zou verlaten.
6.1.4.Gelet op de vorenvermelde omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, en 's Hofs oordelen ten aanzien daarvan, kan het Hof tot geen andere conclusie komen dan dat belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 zijn duurzame betrekkingen, zowel van financiële als van persoonlijke aard, met Nederland niet heeft verbroken en dat zulks nimmer in het voornemen van belanghebbende heeft gelegen. Aldus heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een zodanige duurzame betrekking met Nederland gehad dat voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet belanghebbende moet worden geacht in Nederland te wonen. Al hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Curaçao acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
6.1.5. Ter staving van het door hem overgelegde en in 3.5 weergegeven overzicht van verblijf op Curaçao, Nederland en overige landen, heeft belanghebbende ter zitting en in zijn pleitnota aangeboden desgewenst het dagboek van zijn echtgenote ter inzage te verstrekken en zijn/hun agenda, vliegtickets en visa over te leggen. Nu het Hof niet twijfelt aan de juistheid van dit overzicht en aannemelijk acht dat belanghebbende tevens inwoner is geweest van de Nederlandse Antillen, ziet het Hof geen aanleiding gebruik te maken van dit bewijsaanbod.
6.1.6.1.Belanghebbende heeft gesteld dat uit de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 1970
(nr. B70/20 263, BNB 1970/263) blijkt dat ter bepaling van de fiscale woonplaats van naar het buitenland uitgezonden werknemers van een Nederlandse onderneming grote waarde wordt gehecht aan het feit of gehuwde werknemers naar het buitenland gaan met medeneming van hun gezin. Gehuwde werknemers, van wie de gezinnen meegaan naar het buitenland, worden voor toepassing van de Wet en de Wet op de vermogensbelasting 1964 geacht Nederland metterwoon te hebben verlaten. Belanghebbende stelt dat hij, nu zijn echtgenote met hem naar Curaçao is vertrokken, er op mocht vertrouwen dat de Inspecteur het standpunt zou innemen dat hij Nederland metterwoon had verlaten.
6.1.6.2.Gelet op de tekst en de inhoud van punt 2 van voormelde resolutie heeft deze niet de strekking af te wijken van het wettelijke woonplaatsbegrip. In punt 2 van voormelde resolutie staat vermeld dat toepassing van de regeling onder andere achterwege zal blijven indien zelfstandige toetsing van het wettelijke woonplaatsbegrip tot een andere uitkomst zou leiden dan waartoe de regeling zou voeren. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gaat niet op.
6.1.7.1.Voorts heeft belanghebbende een beroep gedaan op de zogenoemde 35%-regeling voor tijdelijk in Nederland te werk gestelde buitenlandse werknemers (Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243; hierna: de 35%-regeling). Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze werknemers veelal in gemeubileerde woningen of appartementen wonen, dat er in redelijkheid geen twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of zij in Nederland wonen, welke vraag bevestigend moet worden beantwoord, en dat zij kunnen kiezen voor fictieve buitenlandse belastingplicht. In de omgekeerde situatie zou er, naar belanghebbende stelt, geen twijfel over mogen bestaan dat sprake is van wonen buiten Nederland.
6.1.7.2.Het Hof vat voornoemde stellingname van belanghebbende op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De 35%-regeling is een regeling waarin, in verband met de praktische uitvoerbaarheid, is goedgekeurd dat aan buitenlandse werknemers, die tijdelijk hier te lande werkzaam zijn en beschikken over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is zodat deze werknemer slechts in het buitenland kan worden aangetrokken, onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding (35%) kan worden verstrekt voor de extra uitgaven waarvoor de buitenlandse werknemers zich in verband met hun tewerkstelling door de binnenlandse werkgever zien geplaatst. Voorts kan op gezamenlijk verzoek van de binnenlandse werkgever en de buitenlandse werknemer de buitenlandse werknemer voor de heffing van loonbelasting, inkomstenbelasting en vermogensbelasting als fictief buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. De regeling ontleent haar bestaansrecht aan de omstandigheid dat uit het buitenland afkomstige werknemers bij hun tijdelijke verblijf hier te lande doorgaans hogere kosten van levensonderhoud hebben dan werknemers die hier vast geworteld zijn en heeft mede het karakter van een loonkostensubsidie voor binnenlandse werkgevers die vanwege schaarste op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn genoodzaakt werknemers met specifieke deskundigheid uit het buitenland aan te trekken. Een belangrijke doelstelling van de regeling is het scheppen van een mogelijkheid om gefacilieerd know-how naar Nederland aan te trekken (vgl. Hoge Raad 30 mei 2001, nr. 35 903, BNB 2001/302*).
6.1.7.3. Ook bij toepassing van de 35%-regeling zal, net als in het geval van belanghebbende, steeds aan de hand van artikel 4 van de AWR worden beoordeeld waar een belastingplichtige woont. Er is derhalve naar 's Hofs oordeel reeds daarom geen sprake van een ongelijke behandeling. Voorts kan niet worden gezegd dat het geval van belanghebbende die, gelet op de inhoud van zijn verklaring opgenomen in 3.7.9, met het oog op besparing van schenkingsrechten tijdelijk naar het buitenland is vertrokken, voldoende vergelijkbaar is met de gevallen waarop de 35%-regeling ziet.
Belastingregeling voor het Koninkrijk
6.1.8.1.Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK) verstaat de BRK onder inwoner van een van de landen een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
6.1.8.2.Ingevolge het bepaalde in artikel I, tweede lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 geldt voor de toepassing van de Nederlands-Antilliaanse belastingwetgeving te dezen in hoofdzaak een zelfde criterium als is opgenomen in artikel 4 van de AWR (vgl. Hoge Raad 21 december 2001,
nr. 36 531, V-N 2002/2.5). Gelet op voormelde bepaling en de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.1.9.1.Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen).
6.1.9.2.Zoals in 6.1.3 is overwogen heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel in Nederland tenminste één duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Het Hof zal hierna veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat het door belanghebbende en zijn echtgenote op Curaçao voor één jaar gehuurde appartement kan worden aangemerkt als een duurzaam tehuis in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK. Alsdan dient te worden onderzocht met welk land belanghebbendes persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Naar 's Hofs oordeel zijn zowel de persoonlijke als de economische betrekkingen van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 6.1.3 vermelde feiten en omstandigheden.
6.1.9.3.Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende naar 's Hofs oordeel in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 ook voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland. Derhalve is voor het gehele jaar 1996 terecht een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht aan belanghebbende opgelegd.
6.2.Ten aanzien van het subsidiaire geschilpunt: leidt conversie van het aandelenkapitaal tot inkomsten uit vermogen?
6.2.1.De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de conversie van het aandelenkapitaal van EE B.V. op
27 december 1996 fiscaal dient te worden gekwalificeerd als een inkoop van aandelen gevolgd door een uitgifte van aandelen en winstbewijzen, waarbij de inkoop van aandelen een uitkering van winstreserves inhoudt en daarmee een dividend in de zin van artikel 24 van de Wet vormt, dat tegen het bijzondere tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet moet worden belast. Vervolgens zou in zijn visie, in overeenstemming met artikel 39, zesde lid, van de Wet, als verkrijgingsprijs van de winstbewijzen moeten worden aangemerkt het bedrag dat als inkomsten wordt beschouwd. De onderhavige aanslag is volgens zijn subsidiaire standpunt derhalve eerder te laag dan te hoog.
6.2.2.Bij de statutenwijziging van 27 december 1996 zijn de aandelen A en B in EE B.V. omgevormd in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen en zijn gelijktijdig 49.999 winstbewijzen gecreëerd, die op gelijke voet met het ene gewone volgestorte aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van EE B.V. Vóór de statutenwijziging bedroeg het geplaatste aandelenkapitaal fl. 100.000 en hield belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. Na de statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal wederom fl. 100.000 en zijn eveneens alle geplaatste aandelen (1 gewoon en 9.999 cumulatief preferente) en alle uitgegeven winstbewijzen (9.999) in handen van belanghebbende. Blijkens de statuten is in de aandelen en winstbewijzen hetzelfde complex van rechten met betrekking tot de vennootschappelijke winst en reserves belichaamd. Er heeft derhalve direct noch indirect een vermogensverschuiving van de vennootschap naar belanghebbende plaatsgevonden. Er is slechts sprake van een spreiding van vermogensrechten over verschillende vermogenstitels, zodat ter zake geen sprake is van inkomsten uit vermogen. De stelling van de Inspecteur in dezen kan niet worden gevolgd.
6.3.Ten aanzien van het meer subsidiaire geschilpunt: leidt uitreiking winstbewijzen tot vervreemding in de zin van artikel 39 van de Wet?
6.3.1.De Inspecteur heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat door de uitreiking van de winstbewijzen een zodanige verschuiving van winstrechten van aandelen naar winstbewijzen heeft plaatsgevonden dat sprake is van een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet.
6.3.2.Onder vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet moet worden verstaan elke rechtshandeling waardoor de aandeelhouder, of houder van winstbewijzen, tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen, of winstbewijzen uit zijn eigen vermogen in dat van een ander doet overgaan (vgl. Hoge Raad 29 juni 1977, nr. 18 270, BNB 1977/199*). Het feit dat de in de aandelen besloten rechten worden gespreid over preferente aandelen en winstbewijzen is in dit kader niet relevant zolang daarbij geen van de in de aandelen besloten rechten het vermogen van de aandeelhouder hebben verlaten.
6.3.3.Blijkens de statuten zijn in het onderhavige geval de aandelen en winstbewijzen dezelfde rechten met betrekking tot de vennootschappelijke winst en reserves blijven representeren. Er heeft direct noch indirect een overdracht van aanspraken op de vennootschappelijke winst en reserves aan een derde plaatsgehad. Er is slechts sprake van een spreiding van vermogensrechten over verschillende vermogenstitels, zodat ter zake geen sprake is van een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet. De stelling van de Inspecteur in dezen kan niet worden gevolgd.
6.4.Ten aanzien van het meer meer subsidiaire geschilpunt: leidt de conversie of plaatsing van winstbewijzen gevolgd door verkoop van het gewone aandeel en de preferente aandelen tot een vervreemding van een aanmerkelijk belang?
6.4.1.De Inspecteur heeft zich nader op het standpunt gesteld dat de conversie en de plaatsing van de winstbewijzen gevolgd door de verkoop van het gewone aandeel en de preferente aandelen binnen het vermogen leiden tot een verschuiving van een als aanmerkelijk belang aan te merken complex van vermogensrechten naar een niet als aanmerkelijk belang aan te merken complex van vermogensrechten, waardoor dit geheel van rechtshandelingen fiscaalrechtelijk is aan te merken als een vervreemding van een aanmerkelijk belang. Voorts is, naar de Inspecteur heeft gesteld, de overeenkomst waarbij de aandelen zijn overgedragen niet onder normale omstandigheden tot stand gekomen, zodat uit dien hoofde artikel 39, vijfde lid, van de Wet van toepassing is en de waarde in het economische verkeer als overdrachtsprijs moet worden gehanteerd. Deze bedraagt volgens de Inspecteur fl. j, gelijk aan de verkoopprijs van de winstbewijzen bij de verkoop op 23 maart 1998 aan de kinderen van belanghebbende.
6.4.2.Niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige jaar wegens de verkoop van het gewone aandeel in EE B.V. een winst uit aanmerkelijk belang heeft genoten. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkoop van de preferente aandelen niet tot een als winst uit aanmerkelijk belang te kwalificeren voordeel heeft geleid, aangezien deze preferente aandelen op grond van artikel 39, derde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet niet tot een aanmerkelijk belang behoren. Gelet op de inhoud van de statuten is het Hof van oordeel dat de onderhavige preferente aandelen niet tot een aanmerkelijk belang horen, zodat ter zake van de verkoop geen winst uit aanmerkelijk belang kan ontstaan.
6.4.3.1.Uitsluitend de hoogte van de overdrachtsprijs is vervolgens nog in geschil. Belanghebbende heeft gesteld dat de overdrachtsprijs fl. rr bedraagt, te weten het bedrag waarvoor hij de (preferente) aandelen heeft verkocht aan Stichting FF. De Inspecteur heeft aangevoerd dat op de voet van artikel 39, vijfde lid, van de Wet de overdrachtsprijs op fl. j dient te worden gesteld. Daarbij staat tussen partijen vast dat de preferente aandelen geen recht op de vennootschappelijke reserves vertegenwoordigen, maar alleen een recht op de zeggenschap over die reserves.
6.4.3.2.De prijs die een derde bereid is om te betalen voor de zeggenschap over de reserves is aanzienlijk lager dan de prijs die een derde bereid zal zijn te betalen voor het economische belang bij de reserves. De winstbewijzen geven recht op 9.999/10.000e deel van de vennootschappelijke reserves; het gewone aandeel en de preferente aandelen tezamen geven recht op 1/10.000e deel van deze reserves. De op 23 maart 1998 overeengekomen overdrachtsprijs van de winstbewijzen is bepaald door het recht op de winstreserves (9.999/10.000). Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn een zelfde bedrag te betalen voor het gewone aandeel, dat 1/10.000e deel recht geeft op de winstreserves, en voor de preferente aandelen die geen recht op de winstreserves geven, maar uitsluitend zeggenschap over deze winstreserves zullen opleveren zonder dat deze ooit economisch aan hem zullen toekomen. Het Hof sluit zich derhalve aan bij het standpunt van belanghebbende dat de winst uit aanmerkelijk belang op het door belanghebbende berekende bedrag van fl. tt (1/10.000e deel van de vennootschappelijke reserves op het moment van verkoop) dient te worden bepaald.
6.5.Ten aanzien van het nog meer subsidiaire geschilpunt: moet het geheel van de onder 3.9.3 voor het jaar 1996 genoemde (rechts)handelingen worden beschouwd als een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet?
6.5.1.De Inspecteur stelt dienaangaande dat op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 1989 (nr. 25 464,
BNB 1990/147*) het geheel van de onder 3.9.3 voor het jaar 1996 vermelde (rechts)handelingen als een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet moet worden beschouwd.
6.5.2.Naar het oordeel van het Hof gaat het beroep op het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad van 28 juni 1989 niet op, aangezien geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Zoals het Hof hiervoor onder 6.2 en 6.3 reeds heeft overwogen, brengen de statutenwijziging en de uitgifte van de winstbewijzen geen wijziging in de positie van belanghebbende als aanmerkelijk belanghouder. Eerst de daarop volgende vervreemding van de aandelen brengt een wijziging in zijn positie. Belanghebbende behoudt na de vervreemding van de aandelen 9.999/10.000e deel van zijn oorspronkelijke belang. Naar het oordeel van het Hof vloeit niet uit de Wet voort dat alle (rechts)handelingen tezamen als een vervreemding in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Wet dienen te worden aangemerkt.
6.6.Ten aanzien van het uiterst subsidiaire geschilpunt: is er ten aanzien van alle (rechts)handelingen voor de onder 3.9.3 vermelde jaren sprake van een samenstel van (rechts)handelingen met als hoofddoel het ontgaan van een fiscale claim en is er gehandeld in strijd met doel en strekking van de Wet?
6.6.1.Tot slot heeft de Inspecteur betoogd dat op het geheel van (rechts)handelingen het leerstuk van fraus legis dient te worden toegepast, nu het enige of volstrekt overwegende motief van belanghebbende is geweest, in strijd met doel en strekking van de Wet - waarbij hij, naar het Hof aanneemt, mede het oog heeft gehad op de Successiewet 1956 -, een fiscale claim op zijn tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen af te schudden, vermogen aan zijn kinderen te schenken tegen een laag tarief schenkingsrecht, een vruchtgebruik te vestigen op winstbewijzen zonder heffing in Nederland en een aanmerkelijk belangverlies te creëren.
6.6.2.Het Hof is van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of (rechts)handelingen getroffen worden door fraus legis, uitsluitend die (rechts)handelingen in ogenschouw dienen te worden genomen die in het onderwerpelijke jaar zijn verricht, zulks in samenhang met (rechts)handelingen die in dat kader in voorafgaande jaren zijn verricht. Het Hof heeft in 6.2, 6.3 en 6.5 geoordeeld dat de aldaar omschreven (rechts)handelingen geen belastbare feiten vormen, terwijl het Hof in 6.4 een oordeel heeft gegeven met betrekking tot de overdrachtsprijs bij de in dit jaar plaatsgehad hebbende aanmerkelijk belangtransactie. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende bij de hierbedoelde (rechts)handelingen niet gehandeld in strijd met doel en strekking van de Wet, zodat van een handelen in fraudem legis niet kan worden gesproken.
Conclusie
6.7.Gelet op het onder 6.1 overwogene is terecht voor het gehele jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht opgelegd. Gelet op hetgeen onder 6.2 tot en met 6.6 is overwogen, heeft de Inspecteur ten onrechte de winst uit aanmerkelijk belang uiteindelijk op een bedrag van fl. pp vastgesteld en heeft belanghebbende de winst uit aanmerkelijk belang terecht nader op fl. tt berekend. De onderhavige aanslag dient te worden verminderd tot nihil onder vaststelling van het verlies over het onderhavige jaar op een bedrag van fl. vv.
7.Proceskosten en griffierecht
7.1.1.Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-01/01887 en BK-01/01889 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 1.610 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten à € 322 x 2 (gewicht van de zaak)), waarvan te dezen een derde deel, derhalve € 536,67 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.1.2.Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8.Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot nihil;
- stelt het verlies over 1996 vast op fl. vv;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 536,67, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van fl. 60 (€ 27,23) aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen. De beslissing is op 2 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak IB 1997
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst (. . .), betreffende na te noemen aanslag.
1.Aanslag en bezwaar
1.1.Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht (aanslagnummer 00.H.76) opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. a, waarvan een deel groot fl. b is belast naar het bijzondere tarief van 25 percent van artikel 57a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet; tekst 1997).
1.2.Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak zijn de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en is de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van fl. c, waarvan een deel groot fl. d op grond van artikel XIII, eerste lid, van de Wet van 13 december 1996 tot wijziging van enkele belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting), Stb. 652, is belast naar het bijzondere tarief van 20 percent van artikel 57a, tweede lid, van de Wet (tekst 1996).
2.Loop van het geding
2.1.Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 juni 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens buitenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01887 respectievelijk BK-02/00948, aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1998 met Hofkenmerken BK-01/01888 respectievelijk BK-02/01386, aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999 met Hofkenmerken BK-01/01889, respectievelijk BK-02/00947 en BK-02/02221 en de beroepen van de kinderen van belanghebbende, A, mevrouw B en mevrouw C tegen aan hen opgelegde aanslagen in het recht van schenking met Hofkenmerken BK-02/03755, respectievelijk BK-02/03756 en BK-02/03757. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van die zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.Belanghebbende, geboren op (. . .), is gehuwd met mevrouw XY, geboren op (. . .). Belanghebbende heeft drie kinderen uit een eerder huwelijk, een zoon, A, geboren op (. . .), een dochter, C, geboren op (. . .)en een dochter, B, geboren op (. . .).
3.2.1.Belanghebbende heeft ongeveer dertig jaren geleden een onderneming opgericht die is uitgegroeid tot een concern, genaamd D (hierna: het concern). Het concern is een van de leidinggevende bedrijven in de x-industrie in de wereld en heeft fabrieken in alle werelddelen. Het hoofdkantoor van het concern is in Z gevestigd. Belanghebbende is in het onderhavige jaar algemeen, enig statutair directeur van de tot het concern behorende holding en werkmaatschappijen.
3.2.2.Belanghebbendes zoon is ook werkzaam in het concern; zijn dochters niet. Belanghebbende en zijn zoon delen de bestuurstaken met betrekking tot het concern. In een notitie van 18 december 1996 ten behoeve van de vergadering van commissarissen en directie van de van het concern deel uitmakende besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (. . .) van 19 december 1996 is de taakverdeling tussen hen vastgelegd. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken (bijlage A10 verweer). Aan belanghebbende zijn onder meer de volgende taken toebedeeld:
- formuleren/goedkeuren en beoordelen van lange termijnplannen inzake:
- (. . . )
- productie
- verkoop en marketing
- financiën;
- voorzitten maandelijkse resultatenbespreking;
- goedkeuren jaarbudgetten en investeringen;
- begeleiding strategische key-accounts;
- public relations;
- toezicht op bank- en verzekeringsrelaties, en
- valuta- en financieel beleid.
Blijkens de notulen van de vergadering (bijlage A11 verweer) is de notitie besproken en is onder punt 6 vastgelegd dat belanghebbende en zijn zoon voornemens zijn maandelijks twee dagen bijeen te komen om alle voorkomende onderwerpen te bespreken, dat belanghebbende ook het komende jaar zal aanblijven als enig statutair directeur en dat topbenoemingen binnen de organisatie aan belanghebbende blijven voorbehouden.
3.3.1.Gedagtekend 15 november 1996 (bijlage A14b dupliek) heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Directeur der Belastingen te Curaçao een brief gezonden, luidende - voor zover hier van belang - als volgt:
"Ter bevestiging van de afspraken die zijn gemaakt tijdens het onderhoud dat de heren (. . ) en (. . .) alsmede ondergetekende met U en Uw medewerkers de (. . ._) en (. . .) met U te Uwent op 12 november 1996 mochten hebben, bericht ik U als volgt.
1 De heer X, thans woonachtig te Z, Nederland, zal vóór 1 januari 1997:
a er zorg voor dragen dat zijn aandelen in 'D'- op één na - worden omgezet in preferente aandelen en aanspraken die recht geven op de winst en het liquidatiesaldo van D (hierna vermogensrechten);
b zijn aandelen - het gewone aandeel en alle preferente aandelen - overdragen aan een van hem onafhankelijke stichting;
c Nederland metterwoon verlaten;
d zich op Curaçao, Nederlandse Antillen, als inwoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, vestigen.
2 De heer X is voornemens aan zijn in Nederland woonachtige kinderen een deel van de hiervoor bedoelde vermogensrechten op enigerlei wijze te schenken en wel nadat de in artikel 29 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk bedoelde periode verstreken is, derhalve in 1998.
De schenking zal geschieden onder verrekening van de schuld van de heer X jegens zijn kinderen.
3 De waarde van de vermogensrechten is gelijk aan de intrinsieke waarde van die rechten volgens de jaarrekening van D over 1997.
4 De hiervoor bedoelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over een waarde van NLF e;
- 3 percent voorzover de vermogensaanspraken NLF e overtreffen,
met een maximum van NLF f aan schenkingsrecht.
5 De heer X zal als loon uit dienstbetrekking bij D Nafl g per jaar (naar tijdsgelang) aangeven, welke inkomsten conform het vigerende tarief voor de inkomstenbelasting belast zullen worden.
(...)."
3.3.2.Gedagtekend 29 november 1996 heeft voormelde directeur, F, de brief voor akkoord ondertekend, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met hetgeen aan de ommezijde staat vermeld, luidende:
"3.De waarde van de te schenken vermogensrechten wordt gesteld op de intrinsieke
waarde van de aandelen op dit moment i.c. NLF h.
4.De hiervoor gestelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over de waarde die niet meer dan NLF e bedraagt en
- 3 percent over de waarde die het bedrag van NLF e te boven gaat,
resulterend in een te betalen bedrag aan schenkingsrechten van NFL f op het moment aangegeven onder punt 2 van deze brief."
3.3.3.De aldus voor akkoord ondertekende brief zal hierna worden aangeduid als "de ruling".
3.4.1.Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een verklaring van de gemeente Q van 16 december 1996 (bijlage 1b repliek), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...)
In verband met de uitklaring van goederen wordt hierbij verklaard, dat de hieronder vermelde, in de basisadministratie van deze gemeente opgenomen persoon heeft te kennen gegeven het voornemen te hebben naar het buitenland te vertrekken.
Naam: X
Voorna(a)m(en): aa
(...)
Datum vertrek : 24-12-1996
Vertrekland: Curacau
Bijzonderheden: met gezin
(...)"
3.4.2.Op 20 december 1996 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Q. Blijkens afschriften uit de basisadministratie zijn belanghebbende en zijn echtgenote uit de basisadministratie afgevoerd wegens "Emigratie" naar de Nederlandse Antillen (bijlage 1a repliek).
3.4.3.Op 12 februari 1997 (bijlage 2 repliek) is zowel aan belanghebbende als aan zijn echtgenote een "vergunning tot verblijf" afgegeven door de Vreemdelingendienst van Curaçao. Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich op die datum laten inschrijven in het bevolkingsregister van Curaçao (stempel paspoort, bijlage A1a verweer). Hun kinderen, die allen in 1996 al op zichzelf woonden, en de kleinkinderen zijn in Nederland achtergebleven.
3.4.4.Op 24 december 1996 zijn belanghebbende en zijn echtgenote naar Curaçao gevlogen. Blijkens tot de gedingstukken behorende documenten zijn van hen de volgende goederen naar Curaçao verzonden (bijlage A5 verweer):
- op 27 december 1996 een koffer met reizigersbagage bestaande uit gebruikte kleding en dergelijke met een aangegeven waarde van fl. 250, en
- op 12 januari 1997 een kist met kleding, boeken, CD's en enkele persoonlijke bezittingen met een aangegeven waarde van fl. 490.
3.5.Volgens een door de gemachtigde van belanghebbende bij de conclusie van repliek in de zaak met kenmerk BK-02/03755 overgelegd overzicht verbleef belanghebbende in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 in de volgende landen met, indien het geen verblijf op Curaçao betreft en voor zover opgegeven, de volgende reden:
periodeland van verblijfreden
24-12-1996 t/m 21-01-1997Curaçao
22-01-1997 t/m 27-01-1997Nederlandgeboorte
28-01-1997 Frankrijk
29-01-1997Zwitserlandprivé
30-01-1997 t/m 01-02-1997Nederlandoverleg met zoon
periodeland van verblijfreden
02-02-1997 t/m 18-02-1997Curaçao
19-02-1997 t/m 28-02-1997 Nederland
01-03-1997 t/m 09-03-1997Curaçao
10-03-1997 t/m 15-03-1997Argentinië zakelijk
16-03-1997 t/m 17-03-1997Chilizakelijk
18-03-1997Curaçao
19-03-1997 t/m 28-03-1997Nederlandgeboorte
29-03-1997 t/m 23-04-1997Curaçao
24-04-1997 t/m 29-04-1997Puerto Ricovakantie/zakelijk
30-04-1997 t/m 11-05-1997Curaçao
12-05-1997Nederland
13-05-1997 t/m 15-05-1997Polenzakelijk
16-05-1997 t/m 24-05-1997Nederland1)
25-05-1997 t/m 18-06-1997Curaçao
19-06-1997Aruba2)
20-06-1997 t/m 22-06-1997Curaçao
23-06-1997Nederlandoverleg met zoon
24-06-1997 t/m 27-06-1997Polenzakelijk
28-06-1997 t/m 19-07-1997Nederland3)
20-07-1997 t/m 03-08-1997Curaçao
04-08-1997 t/m 08-08-1997Argentiniëzakelijk 2)
09-08-1997 t/m 19-08-1997Curaçao
20-08-1997 t/m 22-08-1997Nederlandgeboorte
23-08-1997 t/m 26-08-1997Roemeniëzakelijk
27-08-1997 t/m 29-08-1997NederlandRvC, jubileumviering D,
overleg met zoon
30-08-1997 t/m 02-09-1997Polen zakelijk 4)
03-09-1997 t/m 06-09-1997Nederland
07-09-1997 t/m 21-09-1997Curaçao
22-09-1997 t/m 25-09-1997Nederland5)
26-09-1997 t/m 27-09-1997 Polenzakelijk 5)
28-09-1997 t/m 01-10-1997Nederland5)
02-10-1997 t/m 19-10-1997Curaçao
20-10-1997Nederland
21-10-1997 t/m 23-10-1997Polenzakelijk
24-10-1997 t/m 31-10-1997Nederland
01-11-1997 t/m 08-11-1997Curaçao
09-11-1997 t/m 14-11-1997Braziliëzakelijk 2)
15-11-1997 t/m 13-12-1997Curaçao
14-12-1997 t/m 20-12-1997Nederland6)
21-12-1997 t/m 28-01-1998Curaçao
29-01-1998 t/m 12-02-1998Costa Rica
13-02-1998 t/m 06-03-1998Curaçao
07-03-1998 t/m 08-03-1998Bonaire
09-03-1998 t/m 31-03-1998Curaçao
1) Op (. .)mei 1997 kwam een zakelijke relatie uit Puerto Rico op bezoek in Nederland. Op (. . )mei 1997 had belanghebbende overleg.
2) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven.
3) In de periode (. . )mei 1997 tot en met (. . )juni 1997 was de reden van het verblijf in Nederland vakantie.
4) De echtgenote van belanghebbende verbleef of bezocht op (. . ) en (. .) september 1997 (in) het ziekenhuis in Nederland.
5) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. .) september 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats en hield belanghebbende een lezing op de (. . .) Universiteit te P.
6) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . ) december 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats.
Belanghebbende heeft op 20 februari 1997, 27 augustus 1997,
31 oktober 1997 en 18 december 1997 de vergaderingen van de Commissarissen en Directie E B.V. ten kantore van het concern te Z bijgewoond (bijlagen A11 en A12 verweer).
3.6.Op 1 april 1998 zijn belanghebbende en zijn echtgenote teruggekeerd naar Nederland en op 2 april 1998 hebben zij zich weer laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van Q. Op 1 maart 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister op Curaçao.
Nederland
3.7.1.Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 werd belanghebbende bij aankomst in Nederland op Schiphol steeds door een werknemer van het concern opgehaald met de vóór 24 december 1996 aan belanghebbende voor het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto, een a-auto. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de periode 1 januari 1996 tot en met 23 december 1996 (P-biljet) heeft belanghebbende opgegeven dat hem deze auto, met een cataloguswaarde van fl. . . ., ter beschikking stond en heeft hij ter zake een bedrag van fl. aab (20%) als privé-gebruik aangegeven. Bij het beroepschrift in de zaak met Hofkenmerk BK-02/01386 met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 heeft belanghebbende een conceptaangifte (B-biljet) wegens binnenlandse belastingplicht overgelegd voor de periode 2 april 1998 tot en met 31 december 1998. Hierin heeft hij voor deze auto vanaf die datum een bijtelling wegens privé-gebruik aangegeven. Ook in zijn aangifte voor het jaar 1999 heeft belanghebbende voor deze auto tot 10 juni 1999 een bijtelling wegens privé-gebruik aangegeven. Na deze datum stond hem een andere auto ter beschikking.
3.7.2.Tot de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie per 24 december 1996 bewoonde belanghebbende een woning aan de a-straat 1a te Z (hierna: de woning). De woning is in eigendom van X-bedrijf B.V. (. . .), van welke vennootschap belanghebbende enig directeur en aandeelhouder is. De woning is gelegen naast het perceel waar het hoofdkantoor en de fabriek van het concern zijn gevestigd. Door X-bedrijf B.V. is in rekening-courant voor de woning ook in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, met de omschrijving: huurwaarde, aan belanghebbende een bedrag in rekening gebracht.
Met betrekking tot de woning staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
- In november 1996 is in opdracht en voor rekening van belanghebbende de slaapkamer van de woning heringericht voor een totaalbedrag van fl. . . .
- De woning is na 1 april 1998 weer door belanghebbende betrokken. In de tussenliggende periode is de woning niet verkocht of verhuurd. De inboedel van belanghebbende is in die periode in de woning achtergebleven; de meubels waren afgedekt met plastic hoezen.
Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 heeft de op belanghebbendes naam afgesloten inboedelverzekering geen wijziging ondergaan; de verzekerde waarde bedroeg fl. . . . (bijlage A6 verweer). In een zogenoemde mutatieopgave van de polis inboedelverzekering van 17 december 1996 staat als bijzondere bepaling opgenomen dat het de maatschappij bekend is dat verzekerde voor één jaar in het buitenland verblijft en dat gedurende deze periode de dekking onverminderd van kracht is. De facturen over het jaar 1997 zijn steeds gericht aan belanghebbende op het adres van de woning.
- G was gedurende de gehele periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, net zoals daarvoor en daarna het geval was, belast met de beveiliging van de woning. In een faxbericht van 23 december 1996 heeft belanghebbende - voor zover te dezen van belang - het volgende aan G geschreven (bijlage A3 verweer):
"Hierbij deel ik u mede dat met ingang van 24 december 1996 mijn
woonhuis, a-straat 1a, gedurende een jaar niet bewoond zal worden
wegens vertrek naar het buitenland. Ik verwacht met ingang van ja-
nuari 1998 weer terug te zijn. (...)"
Het abonnement betreffende het "alarm" bij G en de facturen ter zake staan op naam van belanghebbende op het adres a-straat 1 respectievelijk 1a te Z (bijlage A19f verweer). De factuur betreffende het servicecontract ten behoeve van de beveiliging over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 van G B.V. van 2 januari 1997 is gericht aan belanghebbende op het adres a-straat 1 (bijlage A19e verweer).
- Vanuit de woning is na het vertrek van belanghebbende en zijn echtgenote nog diverse malen getelefoneerd. De telefoonnota's van de telefoongesprekken in de periode van
28 november 1996 tot en met 28 juli 1997 behoren tot de gedingstukken (bijlage A19d verweer). In de periode 28 november 1996 tot en met 29 januari 1997 betreffen dit telefoongesprekken binnen (67) en buiten het basistariefgebied (291), internationaal (3), naar mobiele diensten (7) en naar 06-informatienummers (1); in de perioden daarna betreft het uitsluitend een beperkt aantal telefoongesprekken binnen het basistariefgebied en een groot aantal buiten het basistariefgebied. Een aantal tikken is veroorzaakt door testen van het beveiligingssysteem door het beveiligingsbedrijf.
- Voor het jaar 1997 is voor het adres van de woning de omroepbijdrage voldaan.
3.7.3.Aan belanghebbende stond gedurende de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 een jacht genaamd H ter beschikking, dat gedurende die gehele periode een ligplaats had in R, tot 31 december 1999 in eigendom was bij I B.V. en uitsluitend aan hem en zijn echtgenote voor gebruik ter beschikking was gesteld. Het betreft een zeewaardig motorjacht voorzien van dubbele beglazing, verwarming en alle wooncomfort.
3.7.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in Nederland gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hun Postbankrekening(en), girotelabonnement, (. . .)bankrekening(en) en een (. . .)-Spaarbankrekening aangehouden. Met (een aantal van) deze rekeningen zijn betalingen/geldopnamen in Nederland verricht. Ook beschikte belanghebbende in Nederland over een effectendepot. Gedurende de voormelde periode werden via de rekening-courant met X-bedrijf B.V. voor belanghebbende huishoudelijke betalingen in Nederland gedaan.
3.7.5.Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote hun huisarts en tandarts in Nederland aangehouden en hebben zij of heeft één van hen deze in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 ook bezocht. De desbetreffende nota's zijn verzonden naar het adres van de woning. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland door belanghebbende en/of zijn echtgenote ziekenhuizen, een tandtechnisch laboratorium, de Stichting J en de apotheek bezocht voor onderzoek(en) en het ophalen van medicijnen. Ook de nota's voor deze (be)handelingen zijn in een aantal gevallen naar het adres van de woning gezonden. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben hun ziektekostenverzekering in Nederland aangehouden.
3.7.6.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 lid gebleven van de vereniging K, L, de Evangelische Omroep (tientjeslid), de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, Kruiswerk Zuidhollandse Eilanden, Watersportvereniging M te R (in verband met de ligplaats van het onder 3.7.3 genoemde jacht) en Amnesty International.
3.7.7.Tot 24 december 1996 was belanghebbende lid van Rotary Club S. In mei 1998 is hij opnieuw lid geworden (bijlage A21 verweer). Op 10 maart 1997 heeft de directiesecretaresse van N B.V. te Z namens belanghebbende per faxbericht aan het accountantskantoor, dat voor hem een bankrekening in Nederland beheerde, verzocht twee maal een bedrag van fl. 100 over te maken voor tocht nummer -- en tocht -- van de Rotary (bijlage 19c verweer).
3.7.8.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 voorts lid dan wel geldelijk ondersteuner gebleven van de Christelijk Gereformeerde Kerk T en de Nederlands Hervormde Kerk.
3.7.9.Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring van 14 februari 2000, die is opgemaakt naar aanleiding van een gesprek van een aantal medewerkers van de Belastingdienst van 10 februari 2000 met belanghebbende (bijlage A1b verweer). In deze verklaring is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(...)
Vraag: Wat was voor u de reden om naar de Antillen te gaan?
De heer X stelt dat hij waarschijnlijk de beste twee adviseurs van Nederland heeft. Hij had het voornemen om het bedrijf over te dragen aan de kinderen.
X vertelt over zijn slechte ervaringen met de Belastingdienst naar aanleiding van het overlijden van zijn vorige echtgenote. Dit heeft toen zeer veel geld gekost.
Volgens zijn adviseurs was het mogelijk om door middel van een verblijf van een jaar op de Antillen een aanzienlijke belastingbesparing te realiseren met betrekking tot de voorgenomen schenking aan de kinderen.
Vraag: Het was dus altijd de bedoeling dat u weer terug zou komen?
Ja, ik heb hier 3 kinderen en 8 kleinkinderen. Dat blijft trekken.
Vraag: Waar overnachtte u tijdens uw verblijf in Nederland gedurende de Antilliaanse periode?
Op de H. (zeilboot)
Vraag: Waarom verbleef u niet in de boerderij? Deze was immers niet bewoond en alle meubelen stonden er nog?
De meubelen waren afgedekt met plastic hoezen. We vonden het ook beter naar de fiscus toe om deze zaken gescheiden te houden.(...)"
Curaçao
3.8.1.Op Curaçao hebben belanghebbende en zijn echtgenote in eerste instantie een kamer gehuurd in het (. . )Hotel te U (bijlage A4a verweer). Met ingang van 1 februari 1997 hebben zij voor de duur van een jaar van nn zijn gemeubileerde appartement in het complex (. . .) aan de b-straat 1 te U gehuurd tegen een maandelijkse huur van Nafl. aac (bijlage A8 verweer). De kosten voor de Vereniging van Eigenaars, airconditioning, elektra, schoonmaakkosten en dergelijke in dat jaar zijn voor belanghebbendes rekening gekomen. De telefoonaansluiting is op naam van nn blijven staan en kosten van de met de telefoon in het appartement gevoerde gesprekken in dat jaar zijn door hem aan belanghebbende doorberekend.
3.8.2.Uit gespecificeerde telefoonnota's van "Servisio di Telekomunikashon" blijkt dat belanghebbende in de periode 1 januari 1997 tot en met 20 augustus 1997 van de in totaal 480 gesprekken 362 maal naar Nederland, 111 maal naar overige landen en 7 maal lokaal heeft gebeld of gefaxt. Belanghebbende beschikte op Curaçao over een faxapparaat en een mobiele telefoon.
3.8.3.Op 27 december 1996 heeft belanghebbende op Curaçao een b-auto aangeschaft voor een bedrag van Nafl. (. . .), inclusief wegenbelasting en keuringskosten (bijlage 11 repliek).
3.8.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op Curaçao gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 regelmatig kerkdiensten bijgewoond van de Verenigde protestantse gemeente van Curaçao. Zij zijn echter geen lid geworden van de kerkelijke gemeente aldaar. Wel hebben zij een gift gedaan van Nafl. 1.000 (bijlage 8 repliek).
3.8.5.In het onder 3.5 genoemde overzicht heeft belanghebbende bij verschillende data vermeld dat er familieleden en/of kennissen uit Nederland te Curaçao zijn ontvangen.
3.8.6.In de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een aantal malen een op Curaçao gevestigde huisarts (telefonisch) geconsulteerd. Ook hebben belanghebbende en zijn echtgenote medicijnen betrokken van een apotheek aldaar. De echtgenote van belanghebbende heeft gedurende voormelde periode twee maal een fysiotherapeut bezocht op Curaçao.
3.8.7.Belanghebbende en zijn echtgenote waren in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 op Curaçao geabonneerd op de, speciaal voor Nederlanders die in het buitenland verblijven uitgegeven, weekedities van het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad.
3.8.8.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 2 januari 1997 op Curaçao een bankrekening, een zogenoemde private current account non resident, geopend bij de (. . .)-bank; ook beschikten zij aldaar in de eerdergenoemde periode over een spaarrekening bij de (. . .)-bank.
Concern
3.9.1.Volgens een bankverklaring (bijlage A9 verweer) van (. . .)Bank N.V. was belanghebbende naar de stand van 31 december 1997 zelfstandig bevoegd de volgende, van het concern deel uitmakende, vennootschappen jegens de bank te verbinden:
- D B.V. (...);
- E B.V.;
- N B.V. (. . );
- O B.V.;
- AA B.V.;
- BB V.O.F. (. . .);
- CC N.V.;
- DD B.V.
- EE B.V. (. . .).
3.9.2.Tot 27 december 1996 hield belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. De tot dat moment belangrijkste vermogensbestanddelen van belanghebbende met betrekking tot het concern waren 60 certificaten van aandelen A in EE B.V. en 40 aandelen B in EE B.V. De 60 aandelen A waren gecertificeerd via de Stichting Administratiekantoor Z. EE B.V. hield alle aandelen in E B.V. en E B.V. hield alle aandelen in N B.V.
3.9.3. Vanaf eind december 1996 heeft in verschillende jaren een groot aantal (rechts)handelingen plaatsgehad:
1996
23 december:
Stichting FF (. . .) wordt opgericht; als bestuurders worden benoemd GG (directeur van de ING-bank), HH (de huisnotaris) en JJ (goede vriend van belanghebbende).
27 december:
Aandelen A in EE B.V. worden gedecertificeerd. Stichting Administratiekantoor Z wordt ontbonden en belanghebbende verkrijgt 60 aandelen A in EE B.V.
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 500.000 bedraagt (voorheen fl. 500.000; 460 aandelen A en 40 aandelen B à fl. 1.000, waarvan fl. 100.000 geplaatst);
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 1 gewoon aandeel à fl. 10 en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10;
- 49.999 winstbewijzen worden geïntroduceerd, die op gelijke voet met een volgestort gewoon aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van de B.V.
Na deze statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal, net als voordien, fl. 100.000 (1 gewoon aandeel à fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10). Ook zijn 9.999 winstbewijzen geplaatst. Alle aandelen en winstbewijzen waren in handen van belanghebbende.
- Belanghebbende verkoopt en levert alle geplaatste aandelen EE B.V. (1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen) aan de Stichting FF voor een bedrag van fl. j. Deze prijs is tot stand gekomen aan de hand van de reserves die toerekenbaar zijn aan het gewone aandeel, waarbij de waarde van de preferente aandelen gelijk is gehouden aan hun nominale waarde (p. 29 repliek). Stichting FF blijft de koopsom schuldig.
- Statuten van E B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 7.500.000 bedraagt;
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 74.990 gewone aandelen à fl. 100 en 10 prioriteitsaandelen à fl. 100;
- de 2.000 geplaatste aandelen A à fl. 1.000 worden omgezet in 20.000 gewone aandelen à fl. 100.
- E B.V. geeft 3 prioriteitsaandelen à fl. 100 uit aan belanghebbende. Belanghebbende heeft aan zijn stortingsverplichting voldaan door middel van storting van contanten. Volgens artikel 36, eerste lid, van de statuten van E bepaalt "de prioriteit" welk deel van de winst wordt gereserveerd en volgens artikel 44 heeft de prioriteit een versterkt stemrecht.
1997
18 december:
Door KK N.V. wordt een stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen, Stichting Aandelenbeheer LL (. . .), opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .) (de Antilliaanse belastingadviseur van belanghebbende), (. . .) en (. . .), allen woonachtig te Curaçao.
22 december:
Stichting FF verkoopt het ene gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting LL. De koopsom ad fl. i wordt schuldig gebleven.
24 december:
Stichting LL richt de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen, D NA N.V. (...), op. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt fl. 500.000 en is verdeeld in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10. Tevens zijn 49.999 winstbewijzen geïntroduceerd. De akte met statuten is nagenoeg gelijkluidend aan de akte met statuten van 27 december 1996 van EE B.V. In de slotverklaringen van de akte wordt vermeld dat:
- Tot directeur van D NA N.V. de Stichting LL wordt benoemd;
- Belanghebbende is medeverschenen voor de notaris;
- Belanghebbende verklaarde zijn 9.999 winstbewijzen EE B.V. over te dragen aan D NA N.V.;
- D NA N.V. verklaarde 9.999 winstbewijzen D NA N.V. over te dragen aan belanghebbende.
29 december:
- Stichting LL brengt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V.
- Belanghebbende brengt de 9.999 winstbewijzen
EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 9.999 winstbewijzen D NA N.V.
1998
23 maart:
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij het maximaal uit te geven aantal winstbewijzen (49.999) wordt verdeeld in 18.626 winstbewijzen A en 31.373 winstbewijzen B. In artikel 30 van de akte wordt de waarde van de winstbewijzen bepaald op fl. d.
- D NA N.V. vervreemdt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting FF. De koopsom ad fl. k wordt schuldig gebleven.
- D NA N.V. vervreemdt de winstbewijzen EE B.V. aan de kinderen van belanghebbende voor in totaal fl. d. De zoon van belanghebbende koopt 3.725 winstbewijzen A voor fl. m. De beide dochters kopen ieder 3.137 winstbewijzen B voor fl. n. De koopsommen blijven zij allen schuldig.
- Afkoop van winstbewijzen EE B.V. De zoon van belanghebbende laat 500 winstbewijzen A afkopen voor fl. o. Beide dochters laten ieder 421 winstbewijzen B afkopen voor ieder fl. p. EE B.V. blijft de afkoopsommen schuldig; de afkoopsommen worden omgezet in drie dertigjarige leningen.
24 maart:
- Stichting LL verkoopt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V. aan een Antilliaanse vennootschap, MM N.V. (hierna: MM), voor fl. k. MM is een dochtermaatschappij van de (. . .)-bank, de huisbankier van het concern en van belanghebbende (p. 16 dupliek). In de akte wordt als derde partij belanghebbende vermeld. De koopschuld wordt bij wijze van novatie omgezet in een schuld wegens geldlening. Op de lening is van toepassing hetgeen is bepaald in een akte van geldlening tussen belanghebbende en MM. De echtgenote van belanghebbende heeft voor zoveel nodig haar toestemming verleend voor de garanties die haar echtgenoot in dit kader heeft verstrekt.
- Belanghebbende laat een recht van vruchtgebruik voor de periode van dertig jaren op de 9.999 winstbewijzen D NA N.V. vestigen door MM voor fl. q. De verschuldigde vergoeding wordt omgezet in een drietal dertigjarige leningen (vorderingen van belanghebbende op MM) van respectievelijk fl. r en twee maal fl. s. Het jaarlijks rendement van de leningen bedraagt 7 percent. Belanghebbende verstrekt aan MM een groot aantal garanties en vrijwaart haar tegen niet uit de overnamebalans blijkende verplichtingen van D NA N.V. en haar dochtermaatschappijen uit hoofde van afgegeven garanties en andere verplichtingen. Voorts neemt belanghebbende de kosten van de akte voor zijn rekening. (bijlage B17 verweer)
- Belanghebbende schenkt de drie dertigjarige vorderingen met een totale waarde van fl. q aan zijn kinderen onder verrekening van de bedragen die hij aan zijn kinderen verschuldigd is. Zijn kinderen cederen de drie leningen aan D NA N.V. Het restant van de schulden van de kinderen aan D NA N.V. ad fl. t wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een jaarlijks rendement van 7 percent.
28 april:
E B.V. neemt de schulden aan de drie kinderen over van EE B.V. ten titel van dividend. N B.V. neemt de schulden aan de kinderen over van E B.V. ten titel van dividend.
1999
31 december:
- Belanghebbende vervreemdt de bloot eigendom van de winstbewijzen van D NA N.V. aan MM voor fl. u.
- D NA N.V. cedeert de vorderingen op de kinderen (inclusief de rente) ad fl. v aan MM. De koopsom wordt schuldig gebleven. De koopsom voor de bloot eigendom van de winstbewijzen wordt door D NA N.V. voldaan door cessie van de vorderingen van de drie kinderen. Belanghebbende vergoedt het verschil ad fl. w tussen de koopsom en de hoofdsom van de vorderingen.
- De drie kinderen van belanghebbende dragen hun vordering op N B.V. ad fl. x over aan belanghebbende, onder verrekening met de schulden aan belanghebbende en onder
Schuldigerkenning van het restant.
De aandeelhouder van MM, de (. . .)-bank, heeft voor haar rol bij de voormelde (rechts)handelingen een 'fee' ontvangen van fl. y (bijlage A26 dupliek).
In 1999 is belanghebbende toegetreden tot het directiebestuur van Stichting FF, de stichting die het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. bezit.
Voorts heeft hij, tezamen met een derde, NN B.V., activiteiten op het gebied van de x-productie. ontplooid. Hiertoe hebben belanghebbende en NN B.V. een vennootschap, OO B.V., opgericht. Belanghebbende en NN B.V. participeerden in een 60:40-verhouding in OO B.V. Na verloop van tijd heeft belanghebbende, door middel van additionele kapitaalstortingen, een belang in OO B.V. verkregen van nagenoeg honderd percent.
2001
25 oktober:
EE B.V. richt een nieuwe vennootschap, OO Holding B.V., op (p. 7 repliek).
23 november:
Directie van EE B.V., PP B.V. en OO B.V. doen een voorstel tot een zogenoemde driehoeksfusie in de zin van artikel 2:309 BW juncto artikel 2:334 BW (p. 7 repliek).
2002
1 januari:
Voormelde fusie wordt van kracht. Als gevolg van deze fusie verkrijgt PP B.V. (verkrijgende vennootschap) het vermogen van OO B.V. (verdwijnende vennootschap) onder algemene titel. Als groepsmaatschappij van PP B.V. kent EE B.V. 1.000 gewone aandelen, met een nominaal kapitaal van fl. 10 per aandeel, aan belanghebbende toe. Hierdoor houdt belanghebbende vanaf dat moment op één ge- woon aandeel na alle gewone aandelen EE B.V.
Direct voorafgaand aan deze fusie bezat belanghebbende (. . .) aandelen OO B.V. en bezat NN B.V. 16 aandelen OO B.V. (p. 7 repliek)
3.9.4.De statuten van E B.V. bepalen met betrekking tot de aan de prioriteitsaandelen verbonden rechten het navolgende:
- besluiten van de algemene vergadering met betrekking tot de uitgifte van aandelen, het verlenen van rechten tot het nemen van aandelen aan iemand die niet een voordien reeds verkregen recht tot het nemen van aandelen uitoefent en kapitaalvermindering kunnen slechts worden genomen op voorstel van de prioriteit (p. 7, artikel 7, lid 1 en 3 en p. 11, artikel 11, statuten, bijlage B5 bij verweerschrift);
- vervreemding van door de vennootschap gehouden eigen aandelen of certificaten daarvan kan geschieden op grond van een besluit van de algemene vergadering genomen op voorstel van de prioriteit; (p. 10, artikel 10, lid 11 statuten)
- benoeming van directeuren en leden van de raad van commissarissen geschiedt op bindende voordracht van de prioriteit, waaraan de algemene vergadering van aandeelhouders slechts met een meerderheid van ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen het bindende karakter kan ontnemen; (p.16-17, artikel 18 en p. 20-21, artikel 26 statuten)
- voor een schorsing of ontslag van een directeur of een lid van de raad van commissarissen is een meerderheid van ten minste twee derden van de uitgebrachte stemmen, die meer dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal vertegenwoordigen, van de algemene vergadering vereist, behoudens indien daartoe wordt besloten op voorstel van de prioriteit (p.17, artikel 19 en p.21, artikel 27 statuten);
- reservering van de jaarwinst en uitkering van een interim-dividend of een uitkering op de gewone aandelen ten laste van een reserve geschiedt bij besluit van de prioriteit (p.27, artikel 36 statuten);
- een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de vennootschap kan slechts worden genomen op voorstel van de prioriteit (p.34-35, artikel 49 statuten);
- de goedkeuring van de prioriteit is voorts vereist voor directiebesluiten met betrekking tot (p. 18-19 statuten):
"a.
het verkrijgen, vervreemden, bezwaren, huren, verhuren en op andere wijze in gebruik of genot verkrijgen en geven van registergoederen;
b.
het aangaan van overeenkomsten waarbij aan de vennootschap een bankkrediet wordt verleend;
c.
het ter leen verstrekken van gelden, alsmede het ter leen opnemen van gelden, waaronder niet is begrepen het gebruikmaken van een aan de vennootschap verleend bankkrediet;
d.
duurzame rechtstreekse of middellijke samenwerking met een andere onderneming en het verbreken van zodanige samenwerking;
e.
rechtstreekse of middellijke deelneming in het kapitaal van een andere onderneming en het wijzigen van de omvang van zodanige deelneming;
f.
investeringen;
g.
het vestigen van een beperkt recht op vermogensrechten en roerende zaken;
h.
het aangaan van overeenkomsten waarbij de vennootschap zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt;
i.
het aanstellen van functionarissen als bedoeld in artikel 22 lid 2 (functionarissen met algemene of beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid) en het vaststellen van hun bevoegdheid en titulatuur;
j.
het aangaan van dadingen;
k.
het optreden in rechte, waaronder begrepen het voeren van arbitrale procedures, doch met uitzondering van het nemen van die rechtsmaatregelen die geen uitstel kunnen lijden;
l.
het sluiten en wijzigen van arbeidsovereenkomsten waarbij een beloning wordt toegekend die een door de prioriteit vast te stellen en schriftelijk aan de directie op te geven bedrag per jaar te boven gaat;
m.
het treffen van pensioenregelingen en het toekennen van pensioenrechten boven die, welke uit bestaande regelingen voortvloeien."
Voorts is de goedkeuring van de prioriteit vereist voor andere, door de prioriteit vast te stellen, besluiten van de directie.
3.9.5.Het salaris van belanghebbende als algemeen directeur van het concern, exclusief zijn inkomsten uit werkzaamheden voor BB, bedroeg in 1996 fl. z, in 1997 fl. aa, in 1998 fl. bb en in 1999 fl. cc (rapport
p. 5, bijlage A21 verweer).
Belanghebbende heeft voor door hem in het buitenland verrichte werkzaamheden voor BB gedurende de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 facturen uitgeschreven. Boven de facturen staat steeds als plaats Curaçao vermeld. Tot de ge-
dingstukken behoort een drietal facturen (bijlage A13 verweer):
factuurdatumperiode werkzaamhedenbedrag (afgerond)
7 juli 1997jaar 1997Nafl. g (fl. dd)
16 april 199824-12-1996 t/m 31-12-1996Nafl. - (fl. ee)
16 april 199801-01-1998 t/m 31-03-1998Nafl. - (fl. ff)
De facturen zijn gericht aan BB op het adres a-straat 1 te Z, Nederland. BB is in Nederland gevestigd. In de facturen van 16 april 1998 verzoekt belanghebbende de bedragen in rekening-courant te verrekenen.
3.9.6.Namens belanghebbende is met dagtekening 16 juni 1997 een brief gezonden aan de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst betreffende te bespreken onderwerpen (bijlage C1 verweerschrift). Eén van deze onderwerpen betrof de opvolging van belanghebbende. Ter voorbereiding van dit onderwerp is bij de brief een memorandum gevoegd in vervolg op een brief van 24 april 1997 en een bespreking van 29 april 1997. In dit memorandum heeft de gemachtigde van belanghebbende de waarde van de winstbewijzen EE B.V. berekend. Hij heeft deze waarde berekend door vermenigvuldiging van de laatst vastgestelde commerciële jaarwinst met de meest recente gemiddelde koers/winstverhouding van een aantal met EE B.V. vergelijkbare aan de beurs genoteerde ondernemingen (de beurswaarde) en deze vervolgens te verhogen met het verschil tussen de intrinsieke waarde van EE B.V. volgens de laatstvastgestelde commerciële balans en het product van de beurswaarde en het gemiddelde percentage eigen vermogen per aandeel van de vergelijkbare ondernemingen. De waarde van de winstbewijzen komt volgens deze berekening van de gemachtigde uit op fl. gg.
Schenking
3.10.1.Namens belanghebbende (schenker) en zijn kinderen (begiftigden) is op 28 juli 2000 op Curaçao aangifte gedaan voor het recht van schenking in verband met de schenkingen aan de kinderen op 24 maart 1998 (bijlage A14a dupliek). Overeenkomstig punt 3 van de in 3.3 vermelde ruling is de waarde van de geschonken vermogensrechten vastgesteld op fl. h.
3.10.2.Met dagtekening 15 augustus 2000 is een aanslag voor het recht van schenking opgelegd door de Landsontvanger
Curaçao. Als belastingschuldigen worden uitsluitend A en C genoemd. Ieder van hen is een belastingbedrag van fl. ii schuldig, zodat, overeenkomstig de inhoud van de in 3.3 vermelde ruling een totaalbedrag van fl. f aan belasting is berekend. Dit bedrag is betaald door de belastingschuldigen.
Aangifte Curaçao
3.11.Belanghebbende heeft op 1 april 1998 op Curaçao aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1997 gedaan (bijlage 6 repliek). In deze aangifte heeft hij een bedrag van Nafl. g aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Dit betreft het door hem op 7 juli 1997 gefactureerde bedrag wegens werkzaamheden voor BB in het jaar 1997. Voor de jaren 1996 en 1998 heeft hij eveneens aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan op Curaçao; in die jaren heeft hij de onder 3.9.5 genoemde en door hem voor werkzaamheden voor BB in die jaren gefactureerde bedragen aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
Aangifte en aanslagregeling Nederland
3.12.1.Belanghebbende heeft op 26 maart 1999 in Nederland aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 door middel van indiening van een C-biljet (buitenlandse belastingplicht). De in de aangifte begrepen winst uit aanmerkelijk belang bedraagt fl. jj (regulier voordeel), het aangegeven salaris uit E B.V. fl. aa, de aangegeven inkomsten uit onroerende zaken bedragen fl. aac en het belastbare binnenlandse inkomen bedraagt volgens de aangifte fl. mm. Na verrekening van een verlies ad fl. nn bedraagt het belastbare binnenlandse inkomen volgens de aangifte nihil en resteert een verrekenbaar verlies van fl. oo (bijlage 1 verweer).
3.12.2.Met dagtekening 20 december 2000 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 opgelegd wegens binnenlandse belastingplicht, aangezien hij het standpunt heeft ingenomen dat belanghebbende gedurende het jaar 1997 zijn woonplaats in Nederland heeft behouden. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur voor de bepaling van de waarde van de winstbewijzen aansluiting gezocht bij de onder 3.9.6 aangehaalde berekening van belanghebbende. Bij het vaststellen van de aanslag is de aangifte als volgt gecorrigeerd:
fl.
Aangegeven belastbaar inkomennihil
Winst uit aanmerkelijk belanga
Vastgesteld belastbaar inkomena
Er heeft geen verliesverrekening plaatsgehad, aangezien de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat geen verrekenbaar verlies bestaat.
Van het vastgestelde belastbare inkomen is een deel groot fl. b belast naar het bijzondere tarief van 25 percent van artikel 57a, tweede lid, van de Wet (tekst 1997).
3.12.3.Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd en het belastbare inkomen als volgt vastgesteld:
fl. fl.
Salaris E B.V.aa
Inkomen BBdd
Privé-gebruik onder 3.7.1
genoemde auto aab
Arbeidskostenforfait aad
pp
Inkomsten uit onroerende zaken aac
Rente-inkomsten rr
Winst uit aanmerkelijk belang
- regulier voordeel jj
- winstbewijzen EE B.V. d
ss
Vastgesteld belastbaar inkomen c
Het inkomen uit BB, het bedrag ter zake van het privé-gebruik van een auto, de rente-inkomsten en de winst uit aanmerkelijk belang ter zake van de vervreemding van de winstbewijzen EE B.V. in 1997 zijn door belanghebbende niet opgenomen in de onder 3.12.1 genoemde aangifte. Het bedrag van fl. rr aan rente-inkomsten betreft een schatting van de Inspecteur aan de hand van de door belanghebbende ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 voor de periode 1 januari tot en met 23 december.
Van het nader vastgestelde belastbare inkomen is een deel groot fl. d op grond van het in 1.2 vermelde overgangsrecht belast naar het bijzondere tarief van 20 percent van artikel 57a, tweede lid, van de Wet (tekst 1996), dat van toepassing was vóór de wijziging per 1 januari 1997 van het voor winst uit aanmerkelijk belang geldende regime.
3.12.4.In het beroepschrift heeft belanghebbende geschreven dat hij in het jaar 1997 een bedrag van fl. tt aan rente heeft ontvangen (p. 7 beroepschrift) en, in totaal, een bedrag van fl. uu aan rente heeft betaald (p. 10 beroepschrift).
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.Tussen partijen is in geschil:
- primair: of, nu belanghebbende, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, de Antilliaanse aangiften voor het recht van schenking alsmede de Antilliaanse aangiften in de inkomstenbelasting eerst bij zijn conclusie van repliek in de onderhavige zaak heeft overgelegd, omkering van bewijslast moet worden toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- eerste subsidiair: of belanghebbende in het jaar 1997 zijn woonplaats in Nederland had. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- tweede subsidiair: of belanghebbende op één lijn dient te worden gesteld met een aanmerkelijk belanghouder, of de vervreemding van vermogensrechten, belichaamd in winstbewijzen, in 1997 kan worden gekwalificeerd als een vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende winstbewijzen in de zin van artikel 20a van de Wet en of sprake is van een schijnhandeling nu alle (rechts)handelingen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- derde subsidiair: of met behulp van het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) de vervreemding van de winstbewijzen EE B.V. aangemerkt dient te worden als een vervreemding van een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a van de Wet. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- vierde subsidiair: of de in 1997 vervreemde winstbewijzen EE B.V. behoren tot een aflopend aanmerkelijk belang in de zin van artikel XIII van de Wet van 13 december 1996 tot wijziging van enkele belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting), Stb. 652 (hierna: de Wet van 13 december 1996). Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- vijfde subsidiair: of met behulp van het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) de vervreemding van de winstbewijzen dient te worden aangemerkt als een vervreemding van een aflopend aanmerkelijk belang in de zin van artikel XIII van de Wet van 13 december 1996. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- uiterst subsidiair: of de correcties ter zake van het inkomen uit BB, het privé-gebruik van de onder 3.7.1 genoemde auto en de rente-inkomsten terecht hebben plaatsgehad en of de Inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met de dividendvrijstelling ter zake van het door belanghebbende genoten reguliere voordeel ad fl. jj, met de door belanghebbende betaalde rente (als persoonlijke verplichting), met te verrekenen verliezen en of terecht geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting is verleend voor de door belanghebbende van BB ontvangen vergoeding. Belanghebbende beantwoordt alle vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
4.2.Belanghebbende stelt zich - kort weergegeven - op de volgende standpunten.
Er kan geen omkering van bewijslast plaatsvinden, aangezien hij niet in gebreke is gebleven.
Vanaf 24 december 1996 had hij zijn woonplaats op Curaçao en derhalve dient hij vanaf die datum als buitenlands belastingplichtige aangemerkt te worden, zodat slechts inkomstenbelasting kan worden geheven naar het belastbare binnenlandse inkomen in de zin van de artikelen 48 en 49 van de Wet.
Het inkomen van BB en de rente-inkomsten ad fl. rr vormen geen onderdeel van het belastbare binnenlandse inkomen. Hij heeft de onder 3.9.5 genoemde werkzaamheden voor BB verricht vanuit Curaçao; deze werkzaamheden waren er op gericht de internationale betrekkingen van het concern, met name in (. . .), verder uit te bouwen. Op de voet van artikel 20 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: de BRK) is de heffing over het inkomen van BB aan Curaçao toegewezen. Op grond van artikel 11, eerste lid, respectievelijk artikel 13, eerste lid, van de BRK is het ontvangen reguliere voordeel ad fl. jj en zijn op grond van artikel 13, eerste lid, van de BRK de rente-inkomsten ter heffing toegewezen aan Curaçao; deze inkomsten zijn derhalve ten onrechte in het belastbare binnenlandse inkomen begrepen.
Er stond aan belanghebbende in 1997 geen auto ter beschikking.
Indien belanghebbende moet worden aangemerkt als binnenlands belastingplichtige en tevens voor de toepassing van de BRK niet als inwoner van Curaçao kan worden beschouwd, is ten onrechte geen rekening gehouden met de door belanghebbende in 1997 betaalde rente ten bedrage van fl. uu. Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef, onderdeel f, en vierde lid, van de Wet is deze rente tot een bedrag van fl. 10.000 aftrekbaar. In strijd met het bepaalde in artikel 42c, eerste lid en zesde lid, van de Wet heeft de Inspecteur geen dividendvrijstelling ad fl. jj in mindering gebracht op het reguliere voordeel uit aanmerkelijk belang. In strijd met het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Wet heeft de Inspecteur bij de vaststelling van het belastbare inkomen geen rekening gehouden met te verrekenen verliezen. In strijd met het bepaalde in artikel 2, vijfde lid, onderdeel c, van de BRK juncto artikel 15, eerste en tweede lid en artikel 24, eerste lid van de BRK is geen vermindering van dubbele belasting verleend voor de van BB ontvangen vergoeding.
Voorts stelt belanghebbende, zowel ingeval van buitenlandse belastingplicht als ingeval van binnenlandse belastingplicht, dat het voordeel uit de vervreemding van de winstbewijzen ten onrechte als winst uit aanmerkelijk belang in de heffing is betrokken, aangezien de winstbewijzen EE B.V. in 1997 niet tot een aanmerkelijk belang behoorden.
4.3.De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden en hij stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat belanghebbende het gehele jaar zijn woonplaats in Nederland heeft gehad, dat omkering van de bewijslast plaats moet vinden nu belanghebbende eerst in de beroepsfase de Antilliaanse aangiften heeft overgelegd, dat belanghebbende een winst uit aanmerkelijk belang heeft behaald van fl. ss en dat hij bij de onderhavige aanslagregeling terecht deze winst uit aanmerkelijk belang tot het belastbare inkomen heeft gerekend.
Voorts stelt de Inspecteur dat, indien hij met betrekking tot het tweede of derde subsidiaire geschilpunt in het gelijk wordt gesteld, de aanslag eerder tot een te laag dan tot een te hoog bedrag is opgelegd, aangezien de winst uit aanmerkelijk belang is belast tegen een tarief van 20 percent in plaats van 25 percent.
Het bedrag van de rente-inkomsten ad fl. rr betreft een schatting op basis van de rente-inkomsten van het jaar 1996, aangezien belanghebbende geen rente-inkomsten heeft aangegeven.
Indien belanghebbende als buitenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt, gaat de Inspecteur akkoord met een heffing over de rente overeenkomstig artikel 13 van de BRK; dit geldt evenzeer voor het door belanghebbende ontvangen reguliere voordeel ad fl. jj, maar dan overeenkomstig artikel 11 van de BRK.
Indien belanghebbende binnenlands belastingplichtig is, zijn de door belanghebbende van BB ontvangen inkomsten belast in Nederland. Ook indien het Hof beslist dat belanghebbende in 1997 zijn woonplaats op Curaçao had, zijn deze inkomsten belast in Nederland, omdat belanghebbende deze heeft genoten als bestuurder van BB dan wel als bestuurder van het concern waar BB deel van uitmaakt. De inkomsten zijn in dat geval namelijk op de voet van artikel 15, derde lid, van de BRK toegewezen aan Nederland. BB is een lichaam binnen het concern dat zelfstandig belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting en derhalve voor de Nederlandse fiscus gelijk is gesteld aan een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.
Indien belanghebbende binnenlands belastingplichtig is, dient alsnog een bedrag van fl. 10.000 ter zake van persoonlijke verplichtingen op het onzuivere inkomen in mindering te worden gebracht. Ook dient in dat geval alsnog als dividendvrijstelling een bedrag ad fl. jj op het onzuivere inkomen in mindering te worden gebracht.
Voorts dient, indien belanghebbende in de procedure over het jaar 1996 in het gelijk wordt gesteld, alsnog rekening te worden gehouden met te verrekenen verliezen.
4.4.Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1.Het beroep van belanghebbende strekt naar het Hof begrijpt primair tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. vv vóór verliesverrekening (p. 23 repliek) en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. ww vóór verliesverrekening; op dit laatste bedrag dient, naar belanghebbende stelt, ten aanzien van de door belanghebbende ontvangen vergoeding van BB nog een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting te worden toegepast (p. 24 repliek).
5.2.De Inspecteur heeft, naar het Hof begrijpt, geconcludeerd tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. xx vóór verliesverrekening (belastbaar inkomen na bezwaar ad fl. c minus fl. jj dividendvrijstelling minus fl. 10.000 wegens persoonlijke verplichtingen).
5.3.Beide partijen concluderen dat met betrekking tot de hoogte van de verliesverrekening dient te worden aangesloten bij de beslissing van het Hof ten aanzien van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
6.Overwegingen omtrent het geschil
6.1.Ten aanzien van het primaire geschilpunt: omkering van de bewijslast
6.1.1.De Inspecteur heeft in de conclusie van dupliek gesteld dat de zogenoemde omkering van bewijslast plaats moet vinden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat belanghebbende een aantal malen is verzocht de Antilliaanse aangiften voor het recht van schenking en de Antilliaanse aangiften voor de inkomstenbelasting over te leggen en dat belanghebbende dit heeft geweigerd. De aangiften zijn pas in de beroepsfase overgelegd.
6.1.2.Belanghebbende heeft dienaangaande gesteld dat hij ontkent in gebreke te zijn gebleven en dat in ieder geval geen stukken zijn overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat belanghebbende niet aan de op hem rustende verplichting heeft voldaan.
6.1.3.Nu de Inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, ter ondersteuning van zijn stelling geen stukken heeft overgelegd, is het Hof - gelet op de betwisting door belanghebbende - van oordeel dat hij onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende niet aan zijn verplichtingen tot het verstrekken van de door de Inspecteur gevraagde gegevens heeft voldaan. Het Hof oordeelt derhalve dat geen omkering van de bewijslast plaastvindt.
6.2.Ten aanzien van het eerste subsidiaire geschilpunt: woonplaats
Nederlandse belastingwetgeving
6.2.1.Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft naar de omstandigheden beoordeeld zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
6.2.2.De Inspecteur, die een natuurlijk persoon als binnenlands belastingplichtig aanmerkt, dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat die persoon in Nederland woont.
6.2.3.Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting hiervan door belanghebbende, geslaagd in dit bewijs. Daarvoor acht het Hof de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en oordelen van belang:
- belanghebbende is de enig statutair directeur van het in Nederland gevestigde internationaal opererende concern en heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap. Aan zijn zoon zijn weliswaar ook taken binnen het bestuur van het concern toebedeeld, maar de belangrijkste beslissingen zijn naar het oordeel van het Hof aan belanghebbende voorbehouden;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Nederland. De stelling van belanghebbende dat de woning gedurende die periode niet voor bewoning geschikt was, acht het Hof niet aannemelijk. Gelet op het onder 3.7.2 vastgestelde stond de woning belanghebbende duurzaam ter beschikking.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat het in rekening-courant met X-bedrijf B.V. verrekenen van een huurwaarde voor de woning op een vergissing berust, maar het Hof acht dit evenmin aannemelijk. Uit de gedingstukken zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat in verband hiermee een correctie heeft plaatsgehad. Evenmin is op dit punt tegen de aanslagen in de vennootschapsbelasting ten name van X-bedrijf B.V. bezwaar gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden voorts gedurende voornoemde periode het in 3.7.3 genoemde, in de jachthaven van R gelegen, zeewaardig en voor permanente bewoning geschikt jacht tot hun beschikking;
- de telefoon en het beveiligingsabonnement in de woning zijn aangehouden;
- de omroepbijdrage voor het jaar 1997 is voldaan;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben verschillende, reeds bestaande, bankrekeningen in Nederland aangehouden en van een aantal van deze rekeningen gebruik gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben in voornoemde
periode hun ziektekostenverzekering, hun huisarts en hun tandarts in Nederland aangehouden. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland medisch specialisten en is in R de apotheek bezocht;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben de onder 3.7.6 genoemde lidmaatschappen en dat van het Rode Kruis aangehouden en zijn lid en/of geldelijk ondersteuner van de onder 3.7.8 genoemde kerken gebleven;
- de Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende, gedurende de periode dat hij geen lid is geweest van de Rotary Club S te Nederland, wel degelijk deel heeft genomen aan activiteiten van de Rotary. Gelet op hetgeen onder 3.7.7 na de eerste volzin is vermeld, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende aan dergelijke clubactiviteiten heeft deelgenomen. Gelet op de datum van het faxbericht, acht het Hof voorts aannemelijk dat tocht nummer -- en de tocht -- gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben plaatsgevonden en dat belanghebbende deze betalingen heeft laten verrichten met het oog op deelname aan die tochten;
- belanghebbende heeft in deze procedure aangevoerd steeds de wil te hebben gehad Nederland metterwoon te verlaten. Dienaangaande geldt dat niet de louter innerlijke wil, maar de objectief uit omstandigheden en belanghebbendes gedragingen af te leiden wil van belang is bij de beoordeling van de woonplaats van een belastingplichtige. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat bij belanghebbende niet de wil aanwezig was om Nederland metterwoon te verlaten, in die zin dat hij zijn duurzame betrekkingen met Nederland heeft willen verbreken. Het Hof heeft in dit oordeel mede betrokken de inhoud van de onder 3.7.9 opgenomen verklaring. Voorts is het door belanghebbende gestelde ook in tegenspraak met zijn mededeling aan het beveiligingsbedrijf en de inboedelverzekeraar dat hij voor één jaar Nederland zou verlaten.
6.2.4.Gelet op de vorenvermelde omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, en 's Hofs oordelen ten aanzien daarvan, kan het Hof tot geen andere conclusie komen dan dat belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 zijn duurzame betrekkingen, zowel van financiële als van persoonlijke aard, met Nederland niet heeft verbroken en dat zulks nimmer in het voornemen van belanghebbende heeft gelegen. Aldus heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een zodanige duurzame betrekking met Nederland gehad dat voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet belanghebbende moet worden geacht in Nederland te wonen. Al hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Curaçao acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
6.2.5. Ter staving van het door hem overgelegde en in 3.5 weergegeven overzicht van verblijf op Curaçao, Nederland en overige landen, heeft belanghebbende ter zitting en in zijn pleitnota aangeboden desgewenst het dagboek van zijn echtgenote ter inzage te verstrekken en zijn/hun agenda, vliegtickets en visa over te leggen. Nu het Hof niet twijfelt aan de juistheid van dit overzicht en aannemelijk acht dat belanghebbende tevens inwoner is geweest van de Nederlandse Antillen, ziet het Hof geen aanleiding gebruik te maken van dit bewijsaanbod.
6.2.6.1.Belanghebbende heeft gesteld dat uit de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 1970
(nr. B70/20 263, BNB 1970/263) blijkt dat ter bepaling van de fiscale woonplaats van naar het buitenland uitgezonden werknemers van een Nederlandse onderneming grote waarde wordt gehecht aan het feit of gehuwde werknemers naar het buitenland gaan met medeneming van hun gezin. Gehuwde werknemers, van wie de gezinnen meegaan naar het buitenland, worden voor toepassing van de Wet en de Wet op de vermogensbelasting 1964 geacht Nederland metterwoon te hebben verlaten. Belanghebbende stelt dat hij, nu zijn echtgenote met hem naar Curaçao is vertrokken, er op mocht vertrouwen dat de Inspecteur het standpunt zou innemen dat hij Nederland metterwoon had verlaten.
6.2.6.2.Gelet op de tekst en de inhoud van punt 2 van voormelde resolutie heeft deze niet de strekking af te wijken van het wettelijke woonplaatsbegrip. In punt 2 van voormelde resolutie staat vermeld dat toepassing van de regeling onder andere achterwege zal blijven indien zelfstandige toetsing van het wettelijke woonplaatsbegrip tot een andere uitkomst zou leiden dan waartoe de regeling zou voeren. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gaat niet op.
6.2.7.1.Voorts heeft belanghebbende een beroep gedaan op de zogenoemde 35%-regeling voor tijdelijk in Nederland te werk gestelde buitenlandse werknemers (Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243; hierna: de 35%-regeling). Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze werknemers veelal in gemeubileerde woningen of appartementen wonen, dat er in redelijkheid geen twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of zij in Nederland wonen, welke vraag bevestigend moet worden beantwoord, en dat zij kunnen kiezen voor fictieve buitenlandse belastingplicht. In de omgekeerde situatie zou er, naar belanghebbende stelt, geen twijfel over mogen bestaan dat sprake is van wonen buiten Nederland.
6.2.7.2.Het Hof vat voornoemde stellingname van belanghebbende op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De 35%-regeling is een regeling waarin, in verband met de praktische uitvoerbaarheid, is goedgekeurd dat aan buitenlandse werknemers, die tijdelijk hier te lande werkzaam zijn en beschikken over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is zodat deze werknemer slechts in het buitenland kan worden aangetrokken, onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding (35%) kan worden verstrekt voor de extra uitgaven waarvoor de buitenlandse werknemers zich in verband met hun tewerkstelling door de binnenlandse werkgever zien geplaatst. Voorts kan op gezamenlijk verzoek van de binnenlandse werkgever en de buitenlandse werknemer de buitenlandse werknemer voor de heffing van loonbelasting, inkomstenbelasting en vermogensbelasting als fictief buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. De regeling ontleent haar bestaansrecht aan de omstandigheid dat uit het buitenland afkomstige werknemers bij hun tijdelijke verblijf hier te lande doorgaans hogere kosten van levensonderhoud hebben dan werknemers die hier vast geworteld zijn en heeft mede het karakter van een loonkostensubsidie voor binnenlandse werkgevers die vanwege schaarste op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn genoodzaakt werknemers met specifieke deskundigheid uit het buitenland aan te trekken. Een belangrijke doelstelling van de regeling is het scheppen van een mogelijkheid om gefacilieerd know-how naar Nederland aan te trekken (vgl. Hoge Raad 30 mei 2001, nr. 35 903, BNB 2001/302*).
6.2.7.3. Ook bij toepassing van de 35%-regeling zal, net als in het geval van belanghebbende, steeds aan de hand van artikel 4 van de AWR worden beoordeeld waar een belastingplichtige woont. Er is derhalve naar 's Hofs oordeel reeds daarom geen sprake van een ongelijke behandeling. Voorts kan niet worden gezegd dat het geval van belanghebbende die, gelet op de inhoud van zijn verklaring opgenomen in 3.7.9, met het oog op besparing van schenkingsrechten tijdelijk naar het buitenland is vertrokken, voldoende vergelijkbaar is met de gevallen waarop de 35%-regeling ziet.
Belastingregeling voor het Koninkrijk
6.2.8.1.Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK) verstaat de BRK onder inwoner van een van de landen een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
6.2.8.2.Ingevolge het bepaalde in artikel I, tweede lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 geldt voor de toepassing van de Nederlands-Antilliaanse belastingwetgeving te dezen in hoofdzaak een zelfde criterium als is opgenomen in artikel 4 van de AWR (vgl. Hoge Raad 21 december 2001,
nr. 36 531, V-N 2002/2.5). Gelet op voormelde bepaling en de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.2.9.1.Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen).
6.2.9.2.Zoals in 6.2.3 is overwogen heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel in Nederland tenminste één duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Het Hof zal hierna veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat het door belanghebbende en zijn echtgenote op Curaçao voor één jaar gehuurde appartement kan worden aangemerkt als een duurzaam tehuis in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK. Alsdan dient te worden onderzocht met welk land belanghebbendes persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Naar 's Hofs oordeel zijn zowel de persoonlijke als de economische betrekkingen van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 6.2.3 vermelde feiten en omstandigheden.
6.2.9.3.Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende naar 's Hofs oordeel in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 ook voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland. Derhalve is voor het jaar 1997 terecht een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht aan belanghebbende opgelegd.
6.3.Ten aanzien van het tweede subsidiaire geschilpunt: leidt de vervreemding van de vermogensrechten, belichaamd in de winstbewijzen, tot aanmerkelijk belangwinst?
6.3.1.De Inspecteur stelt dat belanghebbende op één lijn gesteld dient te worden met een aanmerkelijk belanghouder, dat de vervreemding van vermogensrechten, belichaamd in winstbewijzen, in 1997 gekwalificeerd kan worden als een aanmerkelijk belangwinst in de zin van artikel 20a van de Wet en dat sprake is van een schijnhandeling nu alle (rechts)handelingen onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
6.3.2. Naar belanghebbende heeft gesteld zijn de statutenwijziging van EE B.V., waarbij de winstbewijzen zijn gecreëerd en de gewone aandelen zijn omgezet in één gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen, en de onmiddellijk daarop volgende verkoop en levering van het geplaatste gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen aan Stichting FF ingegeven door de wens, zich in het licht van het wetsvoorstel 24 761 (Wijziging van enige belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting)), te ontdoen van het aanmerkelijk belang ter zake van de voorheen gehouden aandelen in EE B.V. De uitgifte van drie prioriteitsaandelen aan belanghebbende door E B.V. is, naar belanghebbende heeft gesteld, ingegeven door de wens van belanghebbende de zeggenschap over het concern vooralsnog te behouden. De uitgifte was nodig aangezien als een gevolg van voormelde statutenwijziging en voormelde vervreemding van de aandelen EE B.V. aan Stichting FF de feitelijke en juridische zeggenschap over EE B.V. in 1996 in handen zou komen van Stichting FF. De wetgever heeft in samenhang met de invoering van het nieuwe aanmerkelijk belangregime een overgangsregeling getroffen. Op grond van artikel XIII van de Wet van 13 december 1996 worden de bepalingen van het oude regime gecontinueerd ten aanzien van op 31 december 1996 gehouden aandelen welke een aanmerkelijk belang vormden onder het oude regime, doch na inwerkingtreding van het nieuwe regime niet langer een aanmerkelijk belang vormen. Naar belanghebbende heeft gesteld, heeft hij in anticipatie op wetsvoorstel 25 692 (Wijzigingen van technische aard van enige belastingwetten c.a.) als gevolg waarvan de winstbewijzen in EE B.V. met ingang van 1 januari 1998 zouden gaan behoren tot een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a van de Wet, ter voorkoming van de nadelige gevolgen van deze wetswijziging, zijn winstbewijzen EE B.V. ingebracht in D NA N.V. tegen uitgifte van 9.999 winstbewijzen in D NA N.V. en vormt de vervreemding van deze winstbewijzen in 1997 een zelfstandige actie die uitsluitend is ingegeven door de aangekondigde wetswijziging.
6.3.3.Uit de onder 3.9.4 opgenomen samenvatting van een aantal bepalingen van de statuten van E B.V. blijkt dat aan de prioriteit een beslissende invloed toekomt met betrekking tot een groot aantal wezenlijke onderwerpen betreffende deze vennootschap. De algemene vergadering van aandeelhouders kan een besluit inzake onder meer de reservering van de jaarwinst en uitkering van dividend en betreffende een statutenwijziging of ontbinding slechts nemen op voorstel van de prioriteit. Voorts was belanghebbende enig bestuurder van E B.V. en was hij in die hoedanigheid bevoegd, en mede ook gelet op de in 3.2.2 weergegeven afspraken met zijn zoon met betrekking tot het bestuur, het beleid van deze vennootschap te bepalen. Als gevolg van de getroffen statutaire maatregelen en de functie als bestuurder van belanghebbende hadden Stichting LL, D NA N.V. en EE B.V. geen zeggenschap van enige betekenis over het (dividend)beleid van E B.V. Voor het werkelijk behalen van enig rendement waren deze stichting en vennootschappen derhalve volledig afhankelijk van belanghebbende die als prioriteitsaandeelhouder als enige kon beslissen of door E B.V. enig dividend zou worden uitgekeerd waardoor de vennootschappen in staat zouden worden gesteld zelf een (preferent) dividend uit te keren.
6.3.4.Belanghebbende heeft na de overdracht van het gewone aandeel en de cumulatief preferente aandelen in EE B.V. als gevolg van de tevoren getroffen statutaire regelingen niet alleen een praktisch volledig financieel belang in deze vennootschap behouden, maar tevens, door middel van de prioriteitsaandelen in E B.V., vrijwel de gehele zeggenschap over het vermogen van EE B.V. en daardoor middellijk in E B.V. Zijn positie komt daardoor zozeer overeen met die van een aandeelhouder die een aanmerkelijk belang heeft behouden, dat hij uit dien hoofde voor de toepassing van Afdeling 2A van de Wet in ieder geval moet worden gelijkgesteld met een houder van - tot een aanmerkelijk belang behorende - aandelen. Anders dan belanghebbende meent, heeft hij zich door het zich hier voorgedaan hebbende samenstel van rechtshandelingen
(-samengevat - neerkomende op een uitgifte van winstbewijzen aan een aandeelhouder als zodanig met toekenning van praktisch volledige financiële rechten aan deze winstbewijzen gevolgd door een verkoop van het aandeel waarin het verwaarloosbare, resterende financiële belang is belichaamd, aan een derde) niet ontdaan van het echte aanmerkelijke belang. In wezen zijn bij de statutenwijziging van E B.V. immers belanghebbendes aandeelhoudersrechten slechts gesplitst over verschillende waardepapieren.
6.3.5.Het in 6.3.3 en 6.3.4 overwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende door de inbreng van 9.999 winstbewijzen EE B.V. in D NA N.V. tegen uitreiking door die laatste van 9.999 winstbewijzen D NA N.V. op 29 december 1997 tot een aanmerkelijk belang behorende winstbewijzen heeft vervreemd. De daarbij behaalde aanmerkelijk belangwinst dient ingevolge artikel 57a, tweede lid, van de Wet te worden belast tegen 25 percent. De Inspecteur heeft deze winst echter tegen een tarief van 20 percent in de heffing betrokken en zich niet beroepen op interne compensatie voor het geval belanghebbende op andere onderdelen van het beroep in het gelijk zou worden gesteld, zodat het Hof op dat punt de Inspecteur zal volgen.
6.4. Gelet op het vorenoverwogene behoeven het derde tot en met het vijfde subsidiaire geschilpunt geen behandeling meer.
6.5.Ten aanzien van het uiterst subsidiaire geschilpunt: inkomen BB en vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, privé-gebruik auto, rente-inkomsten, rente als persoonlijke verplichting, dividendvrijstelling, verliesverrekening
Inkomen BB en vermindering ter voorkoming van dubbele belasting
6.5.1.1.Belanghebbende heeft op 7 juli 1997 een factuur uitgeschreven ter zake van voor BB verrichte werkzaamheden in het jaar 1997 ten bedrage van (omgerekend in Nederlandse guldens) fl. dd. De Inspecteur heeft dit bedrag in het belastbare inkomen betrokken. Naar belanghebbende stelt is de heffing over dit inkomen op grond van artikel 20 van de BRK (overige inkomsten), dan wel op grond van artikel 15, eerste lid, van de BRK (niet-zelfstandige arbeid) aan de Nederlandse Antillen toegewezen. De Inspecteur stelt dat de heffing over het door belanghebbende van BB ontvangen inkomen op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK (niet-zelfstandige arbeid) aan Nederland is toegewezen, aangezien belanghebbende dit inkomen heeft genoten in zijn hoedanigheid van bestuurder.
6.5.1.2.Naar 's Hofs oordeel behoort het inkomen dat belanghebbende heeft genoten van BB tot de inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid en derhalve wordt de heffingsbevoegdheid over deze inkomsten geregeld door artikel 15 van de BRK. Ingevolge artikel 15, derde lid, van de BRK mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen als bestuurder of als commissaris van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen worden belast in dat andere land. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt het inkomen van BB in een andere hoedanigheid dan als bestuurder te hebben ontvangen. Gelet op de tekst van artikel 15, derde lid, van de BRK heeft de Inspecteur, nu belanghebbende als inwoner van Nederland dient te worden aangemerkt en het inkomen betreft van een in Nederland gevestigd lichaam, dit inkomen terecht in de heffing betrokken.
6.5.1.3.Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de BRK kan, voor zover te dezen van belang, het land van inwoning in het inkomen of vermogen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van afdeling I van de BRK (Belastingen naar inkomen en vermogen) mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen. Nu naar 's Hofs oordeel op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK, de heffing over het inkomen uit BB aan Nederland is toegewezen, komt een vermindering van de Nederlandse inkomstenbelasting niet aan de orde.
Privé-gebruik auto
6.5.2.Gelet op hetgeen onder 3.7.1 is vermeld, is het Hof van oordeel dat aan belanghebbende in het onderhavige jaar, evenals in 1996, 1998 en een gedeelte van het jaar 1999, de a-auto in verband met het verrichten van arbeid door het concern ter beschikking is gesteld. De enkele stelling van belanghebbende dat hem in het onderhavige jaar geen auto door het concern ter beschikking is gesteld, is onvoldoende om anders te oordelen. Niet is gebleken dat belanghebbende de auto tijdens zijn verblijf op Curaçao aan het concern heeft teruggegeven en voorts is niet gebleken dat de auto door belanghebbende in het onderhavige jaar minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 23 maart 1983 (nr. 21 588, V-N 1983/831, pt. 19) en 10 februari 1988 (nr. 25 284, BNB 1988/111) heeft de Inspecteur terecht voor het gehele jaar de autokostenfictie van artikel 42, derde lid, van de Wet toegepast.
Rente-inkomsten en rente als persoonlijke verplichting
6.5.3.1.Belanghebbende stelt dat de door de Inspecteur in het belastbare inkomen begrepen (geschatte) rente-inkomsten ad fl. rr, waarvan hij zelf in zijn beroepschrift heeft aangegeven dat deze in werkelijkheid fl. rrt hebben bedragen, op grond van artikel 13, eerste lid, van de BRK ter heffing zijn toegewezen aan de Nederlandse Antillen en dat deze inkomsten ten onrechte in het belastbare inkomen zijn begrepen. Deze stelling gaat niet op nu het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende inwoner is van Nederland. De Inspecteur heeft deze inkomsten terecht en, naar thans uit de opgaaf van belanghebbende is gebleken, niet tot een te hoog bedrag in het belastbare inkomen begrepen.
6.5.3.2.Belanghebbende stelt voorts dat, indien hij als binnenlands belastingplichtige dient te worden aangemerkt, de Inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem betaalde rente in het onderhavige jaar, waarvan ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef, onderdeel f en vierde lid, van de Wet een bedrag tot fl. 10.000 in mindering dient te worden gebracht op het onzuivere inkomen. De Inspecteur heeft in de gedingstukken verklaard dat het standpunt van belanghebbende dient te worden gevolgd indien de vraag die onderwerp vormt van het eerste subsidiaire geschilpunt bevestigend wordt beantwoord. Nu dit het geval is, dient, in overeenstemming met de Wet, alsnog aan belanghebbende een vermindering ad fl. 10.000 op het onzuivere inkomen te worden toegestaan.
Dividendvrijstelling
6.5.4.Belanghebbende stelt dat de Inspecteur in strijd met het bepaalde in artikel 42c, eerste en zesde lid, van de Wet geen rekening heeft gehouden met de dividendvrijstelling ad fl. jj in verband met het genoten reguliere voordeel uit aanmerkelijk belang ad fl. jj. De Inspecteur heeft in de gedingstukken verklaard dat het standpunt van belanghebbende gevolgd dient te worden indien de vraag die onderwerp vormt van het eerste subsidiaire geschilpunt bevestigend wordt beantwoord. Nu kennelijk tussen partijen geen geschilpunt vormt dat belanghebbende in dat geval recht heeft op de dividendvrijstelling ad fl. jj , dient deze alsnog te worden verleend.
Verliesverrekening
6.5.5.In zijn uitspraak van heden met Hofkenmerk
BK-01/01888, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor het jaar 1996, heeft het Hof beslist dat belanghebbende in dat gehele jaar binnenlands belastingplichtig is. Het Hof heeft het belastbare inkomen voor het jaar 1996 vastgesteld op nihil onder vaststelling van het verlies over het jaar 1996 op een bedrag van fl. zz. Met dit te verrekenen verlies dient derhalve in het onderhavige jaar rekening te worden gehouden.
Conclusie
6.6.Gelet op het onder 6.2 overwogene is terecht voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht opgelegd. Gelet op hetgeen onder 6.1 tot en met 6.5 is overwogen, dient het inkomen nader te worden vastgesteld op fl. xx en het belastbare inkomen op fl. yy na verrekening van het verlies over 1996 ten belope van fl. zz, waarbij tussen partijen in confesso is dat enig in dat jaar geleden verlies in het onderhavige jaar in verrekening komt.
7.Schadevergoeding, proceskosten en griffierecht
7.1.1.Belanghebbende heeft het Hof in zijn beroepschrift verzocht de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij lijdt en heeft hierbij verzocht ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding het onderzoek te heropenen, aangezien de omvang van de schade vooralsnog niet volledig kan worden vastgesteld. Belanghebbende heeft geen (voorlopige) opgaaf van de door hem geleden schade overgelegd.
7.1.2.Indien de Belastingdienst een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door de rechter wordt vernietigd, begaat de Belastingdienst in beginsel een onrechtmatige daad jegens de belastingplichtige. Ook indien de Belastingdienst geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van de Belastingdienst komt, behoudens indien zich bijzondere omstandigheden voordoen. Nu uit het vorenstaande volgt dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd, is het Hof van oordeel dat de Belastingdienst een onrechtmatige daad jegens belanghebbende heeft begaan die voor rekening van de Belastingdienst komt. Een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, is gesteld noch gebleken.
Conform het verzoek van belanghebbende en gelet op het feit dat door belanghebbende niet is aangegeven waaruit de schade bestaat en met betrekking tot de omvang daarvan door belanghebbende niets is gesteld, is het Hof niet in staat die omvang vast te stellen. Het Hof merkt op voorhand op dat slechts schadeposten die verband houden met de geschilpunten waarin belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Te dezer zake zal het Hof belanghebbende in de gelegenheid stellen zijn schade te specificeren en zal het na ontvangst van deze specificatie daartoe het onderzoek heropenen. Het Hof stelt belanghebbende in de gelegenheid zich binnen zes weken na de dagtekening van deze uitspraak schriftelijk uit te laten over de omvang van de schade.
7.2.Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaken met de nummers BK-02/00947 en BK-02/00948 aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 1.610 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten à € 322 x 2 (gewicht van de zaak)) waarvan te dezen een derde deel, derhalve € 536,67 in aanmerking wordt genomen. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.3.Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8.Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. yy dat geheel is belast naar het bijzondere tarief van twintig percent;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, waarvan de omvang zal worden vastgesteld na heropening van het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak daaromtrent;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 536,67, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en
- gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen. De beslissing is op 2 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak IB 1998
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst (. . .), betreffende na te noemen aanslag.
1.Aanslag en bezwaar
1.1.Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht (aanslagnummer 00.H.86) opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen van fl. a, waarvan een deel groot fl. b is belast naar het bijzondere tarief van artikel 57a, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet; tekst 1998).
Bij beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende op de voet van de artikelen 67a en 67g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een boete opgelegd van fl. 250.
1.2.Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de aanslag gehandhaafd en de bij beschikking opgelegde boete ambtshalve verminderd tot nihil.
2.Loop van het geding
2.1.Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 juni 2003, gehouden
te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens buitenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01887 respectievelijk BK-02/00948, aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01888 respectievelijk
BK-02/00946, aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999 met Hofkenmerken BK-01/01889, respectievelijk BK-02/00947 en BK-02/02221 en de beroepen van de kinderen van belanghebbende, A, mevrouw C en mevrouw B tegen aan hen opgelegde aanslagen in het recht van schenking met Hofkenmerken BK-02/03755, respectievelijk BK-02/03756 en BK-02/03757. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van die zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.Belanghebbende, geboren op (. . .), is gehuwd met mevrouw XY, (. . .). Belanghebbende heeft drie kinderen uit een eerder huwelijk, een zoon, A, geboren op (. . . ), een dochter, B, geboren op (. . .) en een dochter, C, geboren op (. . .).
3.2.1.Belanghebbende heeft ongeveer dertig jaren geleden een onderneming opgericht die is uitgegroeid tot een concern, genaamd D (hierna: het concern). Het concern is een van de leidinggevende bedrijven in de x-industrie in de wereld en heeft fabrieken in alle werelddelen. Het hoofdkantoor van het concern is in Z gevestigd. Belanghebbende is in het onderhavige jaar algemeen, enig statutair directeur van de tot het concern behorende holding en werkmaatschappijen.
3.2.2.Belanghebbendes zoon is ook werkzaam in het concern; zijn dochters niet. Belanghebbende en zijn zoon delen de bestuurstaken met betrekking tot het concern. In een notitie van 18 december 1996 ten behoeve van de vergadering van commissarissen en directie van de van het concern deel uitmakende besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (. ..) van 19 december 1996 is de taakverdeling tussen hen vastgelegd. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken (bijlage A10 verweer). Aan belanghebbende zijn onder meer de volgende taken toebedeeld:
- formuleren/goedkeuren en beoordelen van lange termijnplannen inzake:
- (. . .)
- productie
- verkoop en marketing
- financiën;
- voorzitten maandelijkse resultatenbespreking;
- goedkeuren jaarbudgetten en investeringen;
- begeleiding strategische key-accounts;
- public relations;
- toezicht op bank- en verzekeringsrelaties, en
- valuta- en financieel beleid.
Blijkens de notulen van de vergadering (bijlage A11 verweer) is de notitie besproken en is onder punt 6 vastgelegd dat belanghebbende en zijn zoon voornemens zijn maandelijks twee dagen bijeen te komen om alle voorkomende onderwerpen te bespreken, dat belanghebbende ook het komende jaar zal aanblijven als enig statutair directeur en dat topbenoemingen binnen de organisatie aan belanghebbende blijven voorbehouden.
3.3.1.Gedagtekend 15 november 1996 (bijlage A14b verweer) heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Directeur der Belastingen te Curaçao een brief gezonden, luidende - voor zover hier van belang - als volgt:
"Ter bevestiging van de afspraken die zijn gemaakt tijdens het onderhoud dat de heren (. . .) en (. . .) alsmede ondergetekende met U en Uw medewerkers de (. . .) en (. . .) met U te Uwent op 12 november 1996 mochten hebben, bericht ik U als volgt.
1 De heer X, thans woonachtig te Z, Nederland, zal vóór 1 januari 1997:
a er zorg voor dragen dat zijn aandelen in 'D'- op één na - worden omgezet in preferente aandelen en aanspraken die recht geven op de winst en het liquidatiesaldo van D (hierna vermogensrechten);
b zijn aandelen - het gewone aandeel en alle preferente aandelen - overdragen aan een van hem onafhankelijke stichting;
c Nederland metterwoon verlaten;
d zich op Curaçao, Nederlandse Antillen, als inwoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, vestigen.
2 De heer X is voornemens aan zijn in Nederland woonachtige kinderen een deel van de hiervoor bedoelde vermogensrechten op enigerlei wijze te schenken en wel nadat de in artikel 29 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk bedoelde periode verstreken is, derhalve in 1998.
De schenking zal geschieden onder verrekening van de schuld van de heer X jegens zijn kinderen.
3 De waarde van de vermogensrechten is gelijk aan de intrinsieke waarde van die rechten volgens de jaarrekening van D over 1997.
4 De hiervoor bedoelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over een waarde van NLF c;
- 3 percent voorzover de vermogensaanspraken NLF c overtreffen,
met een maximum van NLF c aan schenkingsrecht.
5 De heer X zal als loon uit dienstbetrekking bij D Nafl e per jaar (naar tijdsgelang) aangeven, welke inkomsten conform het vigerende tarief voor de inkomstenbelasting belast zullen worden.
(...)."
3.3.2.Gedagtekend 29 november 1996 heeft voormelde directeur, F, de brief voor akkoord ondertekend, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met hetgeen aan de ommezijde staat vermeld, luidende:
"3.De waarde van de te schenken vermogensrechten wordt gesteld op de intrinsieke
waarde van de aandelen op dit moment i.c. NLF f.
4.De hiervoor gestelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over de waarde die niet meer dan NLF c bedraagt en
- 3 percent over de waarde die het bedrag van NLF c te boven gaat,
resulterend in een te betalen bedrag aan schenkingsrechten van NFL c op het moment aangegeven onder punt 2 van deze brief."
3.3.3.De aldus voor akkoord ondertekende brief zal hierna worden aangeduid als "de ruling".
3.4.1.Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een verklaring van de gemeente Q van 16 december 1996 (bijlage 2 repliek), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...)
In verband met de uitklaring van goederen wordt hierbij verklaard, dat de hieronder vermelde, in de basisadministratie van deze gemeente opgenomen persoon heeft te kennen gegeven het voornemen te hebben naar het buitenland te vertrekken.
Naam: X
Voorna(a)m(en): aa
(...)
Datum vertrek : 24-12-1996
Vertrekland: Curacau
Bijzonderheden: met gezin
(...)"
3.4.2.Op 20 december 1996 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Q. Blijkens afschriften uit de basisadministratie zijn belanghebbende en zijn echtgenote uit de basisadministratie afgevoerd wegens "Emigratie" naar de Nederlandse Antillen (bijlage 2 repliek).
3.4.3.Op 12 februari 1997 (bijlage 3 repliek) is zowel aan belanghebbende als aan zijn echtgenote een "vergunning tot verblijf" afgegeven door de Vreemdelingendienst van Curaçao. Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich op die datum laten inschrijven in het bevolkingsregister van Curaçao (stempel paspoort, bijlage A1a verweer). Hun kinderen, die allen in 1996 al op zichzelf woonden, en de kleinkinderen zijn in Nederland achtergebleven.
3.4.4.Op 24 december 1996 zijn belanghebbende en zijn echtgenote naar Curaçao gevlogen. Blijkens tot de gedingstukken behorende documenten zijn van hen de volgende goederen naar Curaçao verzonden (bijlage A5 verweer):
- op 27 december 1996 een koffer met reizigersbagage bestaande uit gebruikte kleding en dergelijke met een aangegeven waarde van fl. 250, en
- op 12 januari 1997 een kist met kleding, boeken, CD's en enkele persoonlijke bezittingen met een aangegeven waarde van fl. 490.
3.5.Volgens een door de gemachtigde van belanghebbende bij de conclusie van repliek in de zaak met kenmerk BK-02/03755 overgelegd overzicht verbleef belanghebbende in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 in de volgende landen met, indien het geen verblijf op Curaçao betreft en voor zover opgegeven, de volgende reden:
periodeland van verblijfreden
24-12-1996 t/m 21-01-1997Curaçao
22-01-1997 t/m 27-01-1997Nederlandgeboorte
28-01-1997 Frankrijk
29-01-1997Zwitserlandprivé
30-01-1997 t/m 01-02-1997Nederlandoverleg met zoon
periodeland van verblijfreden
02-02-1997 t/m 18-02-1997Curaçao
19-02-1997 t/m 28-02-1997 Nederland
01-03-1997 t/m 09-03-1997Curaçao
10-03-1997 t/m 15-03-1997Argentinië zakelijk
16-03-1997 t/m 17-03-1997Chilizakelijk
18-03-1997Curaçao
19-03-1997 t/m 28-03-1997Nederlandgeboorte
29-03-1997 t/m 23-04-1997Curaçao
24-04-1997 t/m 29-04-1997Puerto Ricovakantie/zakelijk
30-04-1997 t/m 11-05-1997Curaçao
12-05-1997Nederland
13-05-1997 t/m 15-05-1997Polenzakelijk
16-05-1997 t/m 24-05-1997Nederland1)
25-05-1997 t/m 18-06-1997Curaçao
19-06-1997Aruba2)
20-06-1997 t/m 22-06-1997Curaçao
23-06-1997Nederlandoverleg met zoon
24-06-1997 t/m 27-06-1997Polenzakelijk
28-06-1997 t/m 19-07-1997Nederland3)
20-07-1997 t/m 03-08-1997Curaçao
04-08-1997 t/m 08-08-1997Argentiniëzakelijk 2)
09-08-1997 t/m 19-08-1997Curaçao
20-08-1997 t/m 22-08-1997Nederlandgeboorte
23-08-1997 t/m 26-08-1997Roemeniëzakelijk
27-08-1997 t/m 29-08-1997NederlandRvC, jubileumviering D,
overleg met zoon
30-08-1997 t/m 02-09-1997Polen zakelijk 4)
03-09-1997 t/m 06-09-1997Nederland
07-09-1997 t/m 21-09-1997Curaçao
22-09-1997 t/m 25-09-1997Nederland5)
26-09-1997 t/m 27-09-1997 Polenzakelijk 5)
28-09-1997 t/m 01-10-1997Nederland5)
02-10-1997 t/m 19-10-1997Curaçao
20-10-1997Nederland
21-10-1997 t/m 23-10-1997Polenzakelijk
24-10-1997 t/m 31-10-1997Nederland
01-11-1997 t/m 08-11-1997Curaçao
09-11-1997 t/m 14-11-1997Braziliëzakelijk 2)
15-11-1997 t/m 13-12-1997Curaçao
14-12-1997 t/m 20-12-1997Nederland6)
21-12-1997 t/m 28-01-1998Curaçao
29-01-1998 t/m 12-02-1998Costa Rica
13-02-1998 t/m 06-03-1998Curaçao
07-03-1998 t/m 08-03-1998Bonaire
09-03-1998 t/m 31-03-1998Curaçao
1) Op (. . ) mei 1997 kwam een zakelijke relatie uit Puerto Rico op bezoek in Nederland. Op (. . .) mei 1997 had belanghebbende overleg.
2) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven.
3) In de periode (. . .) mei 1997 tot en met (. . )juni 1997 was de reden van het verblijf in Nederland vakantie.
4) De echtgenote van belanghebbende verbleef of bezocht op (. . ) en (. . ) september 1997 (in) het ziekenhuis in Nederland.
5) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . ) september 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats en hield belanghebbende een lezing op de (. . .)Universiteit te P.
6) De echtgenote van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . .) december 1997 vond overleg met belanghebbendes zoon plaats.
Belanghebbende heeft op 20 februari 1997, 27 augustus 1997,
31 oktober 1997 en 18 december 1997 de vergaderingen van de Commissarissen en Directie E B.V. ten kantore van het concern te Z bijgewoond (bijlagen A11 en A12 verweer).
3.6.Op 1 april 1998 zijn belanghebbende en zijn echtgenote teruggekeerd naar Nederland en op 2 april 1998 hebben zij zich weer laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van Q. Op 1 maart 2000 hebben belanghebbende en zijn echtgenote zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister op Curaçao.
Nederland
3.7.1.Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 werd belanghebbende bij aankomst in Nederland op Schiphol steeds door een werknemer van het concern opgehaald met de vóór 24 december 1996 aan belanghebbende voor het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto, een a-auto. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de periode 1 januari 1996 tot en met 23 december 1996 (P-biljet) heeft belanghebbende opgegeven dat hem deze auto, met een cataloguswaarde van fl. . . ., ter beschikking stond en heeft hij ter zake een bedrag van fl. . . . (20%) als privé-gebruik aangegeven. Bij het beroepschrift in de zaak met Hofkenmerk BK-02/01386 met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 heeft belanghebbende een conceptaangifte (B-biljet) wegens binnenlandse belastingplicht overgelegd voor de periode 2 april 1998 tot en met 31 december 1998. Hierin heeft hij voor deze auto vanaf die datum een bijtelling wegens privé-gebruik aangegeven. Ook in zijn aangifte voor het jaar 1999 heeft belanghebbende voor deze auto tot 10 juni 1999 een bijtelling wegens privé-gebruik aangegeven. Na deze datum stond hem een andere auto ter beschikking.
3.7.2.Tot de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie per 24 december 1996 bewoonde belanghebbende een woning aan de a-straat 1a te Z (hierna: de woning). De woning is in eigendom van X-bedrijf B.V. (hierna: X-bedrijf B.V.), van welke vennootschap belanghebbende enig directeur en aandeelhouder is. De woning is gelegen naast het perceel waar het hoofdkantoor en de fabriek van het concern zijn gevestigd. Door X-bedrijf B.V. is in rekening-courant voor de woning ook in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, met de omschrijving: huurwaarde, aan belanghebbende een bedrag in rekening gebracht.
Met betrekking tot de woning staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
- In november 1996 is in opdracht en voor rekening van belanghebbende de slaapkamer van de woning heringericht voor een totaalbedrag van fl. aab.
- De woning is na 1 april 1998 weer door belanghebbende betrokken. In de tussenliggende periode is de woning niet verkocht of verhuurd. De inboedel van belanghebbende is in die periode in de woning achtergebleven; de meubels waren afgedekt met plastic hoezen.
Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 heeft de op belanghebbendes naam afgesloten inboedelverzekering geen wijziging ondergaan; de verzekerde waarde bedroeg fl. . . . (bijlage A6 verweer). In een zogenoemde mutatieopgave van de polis inboedelverzekering van 17 december 1996 staat als bijzondere bepaling opgenomen dat het de maatschappij bekend is dat verzekerde voor één jaar in het buitenland verblijft en dat gedurende deze periode de dekking onverminderd van kracht is. De facturen over het jaar 1997 zijn steeds gericht aan belanghebbende op het adres van de woning.
- G was gedurende de gehele periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, net zoals daarvoor en daarna het geval was, belast met de beveiliging van de woning. In een faxbericht van 23 december 1996 heeft belanghebbende - voor zover te dezen van belang - het volgende aan G geschreven (bijlage A3 verweer):
"Hierbij deel ik u mede dat met ingang van 24 december 1996 mijn
woonhuis, a-straat 1a, gedurende een jaar niet bewoond zal worden
wegens vertrek naar het buitenland. Ik verwacht met ingang van ja-
nuari 1998 weer terug te zijn. (...)"
Het abonnement betreffende het "alarm" bij G en de facturen ter zake staan op naam van belanghebbende op het adres a-straat 1 respectievelijk 1a te Z (bijlage A19f verweer). De factuur betreffende het servicecontract ten behoeve van de beveiliging over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 van G B.V. van 2 januari 1997 is gericht aan belanghebbende op het adres a-straat 1 (bijlage A19e verweer).
- Vanuit de woning is na het vertrek van belanghebbende en zijn echtgenote nog diverse malen getelefoneerd. De telefoonnota's van de telefoongesprekken in de periode van
28 november 1996 tot en met 28 juli 1997 behoren tot de gedingstukken (bijlage A19d verweer). In de periode 28 november 1996 tot en met 29 januari 1997 betreffen dit telefoongesprekken binnen (67) en buiten het basistariefgebied (291), internationaal (3), naar mobiele diensten (7) en naar 06-informatienummers (1); in de perioden daarna betreft het uitsluitend een beperkt aantal telefoongesprekken binnen het basistariefgebied en een groot aantal buiten het basistariefgebied. Een aantal tikken is veroorzaakt door testen van het beveiligingssysteem door het beveiligingsbedrijf.
- Voor het jaar 1997 is voor het adres van de woning de omroepbijdrage voldaan.
3.7.3.Aan belanghebbende stond gedurende de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 een jacht genaamd H ter beschikking, dat gedurende die gehele periode een ligplaats had in R, tot 31 december 1999 in eigendom was bij I B.V. en uitsluitend aan hem en zijn echtgenote voor gebruik ter beschikking was gesteld. Het betreft een zeewaardig motorjacht voorzien van dubbele beglazing, verwarming en alle wooncomfort.
3.7.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in Nederland gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hun Postbankrekening(en), girotelabonnement, (. . )bankrekening(en) en een (. . .)Spaarbankrekening aangehouden. Met (een aantal van) deze rekeningen zijn betalingen/geldopnamen in Nederland verricht. Ook beschikte belanghebbende in Nederland over een
effectendepot. Gedurende de voormelde periode werden via de rekening-courant met X-bedrijf B.V. voor belanghebbende huishoudelijke betalingen in Nederland gedaan.
3.7.5.Voorts hebben belanghebbende en zijn echtgenote hun huisarts en tandarts in Nederland aangehouden en hebben zij of heeft één van hen deze in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 ook bezocht. De desbetreffende nota's zijn verzonden naar het adres van de woning. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland door belanghebbende en/of zijn echtgenote ziekenhuizen, een tandtechnisch laboratorium, de Stichting J en de apotheek bezocht voor onderzoek(en) en het ophalen van medicijnen. Ook de nota's voor deze (be)handelingen zijn in een aantal gevallen naar het adres van de woning gezonden. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben hun ziektekostenverzekering in Nederland aangehouden.
3.7.6.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 lid gebleven van de vereniging K, L, de Evangelische Omroep (tientjeslid), de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, Kruiswerk Zuidhollandse Eilanden, Watersportvereniging M te R (in verband met de ligplaats van het onder 3.7.3 genoemde jacht) en Amnesty International.
3.7.7.Tot 24 december 1996 was belanghebbende lid van Rotary Club S. In mei 1998 is hij opnieuw lid geworden (bijlage A21 verweer). Op 10 maart 1997 heeft de directiesecretaresse van N B.V. te Z namens belanghebbende per faxbericht aan het accountantskantoor, dat voor hem een bankrekening in Nederland beheerde, verzocht twee maal een bedrag van fl. 100 over te maken voor tocht nr. -- en tocht -- van de Rotary (bijlage 19c verweer).
3.7.8.Belanghebbende en zijn echtgenote zijn in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 voorts lid dan wel geldelijk ondersteuner gebleven van de Christelijk Gereformeerde Kerk T en de Nederlands Hervormde Kerk.
3.7.9.Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring van 14 februari 2000, die is opgemaakt naar aanleiding van een gesprek van een aantal medewerkers van de Belastingdienst van 10 februari 2000 met belanghebbende (bijlage A1b verweer). In deze verklaring is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(...)
Vraag: Wat was voor u de reden om naar de Antillen te gaan?
De heer X stelt dat hij waarschijnlijk de beste twee adviseurs van Nederland heeft. Hij had het voornemen om het bedrijf over te dragen aan de kinderen.
X vertelt over zijn slechte ervaringen met de Belastingdienst naar aanleiding van het overlijden van zijn vorige echtgenote. Dit heeft toen zeer veel geld gekost.
Volgens zijn adviseurs was het mogelijk om door middel van een verblijf van een jaar op de Antillen een aanzienlijke belastingbesparing te realiseren met betrekking tot de voorgenomen schenking aan de kinderen.
Vraag: Het was dus altijd de bedoeling dat u weer terug zou komen?
Ja, ik heb hier 3 kinderen en 8 kleinkinderen. Dat blijft trekken.
Vraag: Waar overnachtte u tijdens uw verblijf in Nederland gedurende de Antilliaanse periode?
Op de H. (zeilboot)
Vraag: Waarom verbleef u niet in de boerderij? Deze was immers niet bewoond en alle meubelen stonden er nog?
De meubelen waren afgedekt met plastic hoezen. We vonden het ook beter naar de fiscus toe om deze zaken gescheiden te houden.(...)"
Curaçao
3.8.1.Op Curaçao hebben belanghebbende en zijn echtgenote in eerste instantie een kamer gehuurd in het (. . )Hotel te U (bijlage A4a verweer). Met ingang van 1 februari 1997 hebben zij voor de duur van een jaar van nn zijn gemeubileerde appartement in het complex (. . .)aan de b-straat 1 te U gehuurd tegen een maandelijkse huur van Nafl. 2.500 (bijlage A8 verweer). De kosten voor de Vereniging van Eigenaars, airconditioning, elektra, schoonmaakkosten en dergelijke in dat jaar zijn voor belanghebbendes rekening gekomen. De telefoonaansluiting is op naam van nn blijven staan en kosten van de met de telefoon in het appartement gevoerde gesprekken in dat jaar zijn door hem aan belanghebbende doorberekend.
3.8.2.Uit gespecificeerde telefoonnota's van "Servisio di Telekomunikashon" blijkt dat belanghebbende in de periode 1 januari 1997 tot en met 20 augustus 1997 van de in totaal 480 gesprekken 362 maal naar Nederland, 111 maal naar overige landen en 7 maal lokaal heeft gebeld of gefaxt. Belanghebbende beschikte op Curaçao over een faxapparaat en een mobiele telefoon.
3.8.3.Op 27 december 1996 heeft belanghebbende op Curaçao een b-auto aangeschaft voor een bedrag van Nafl. --, inclusief wegenbelasting en keuringskosten (bijlage 11 repliek).
3.8.4.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op Curaçao gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 regelmatig kerkdiensten bijgewoond van de Verenigde protestantse gemeente van Curaçao. Zij zijn echter geen lid geworden van de kerkelijke gemeente aldaar. Wel hebben zij een gift gedaan van Nafl. 1.000 (bijlage 8 repliek).
3.8.5.In het onder 3.5 genoemde overzicht heeft belanghebbende bij verschillende data vermeld dat er familieleden en/of kennissen uit Nederland te Curaçao zijn ontvangen.
3.8.6.In de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een aantal malen een op Curaçao gevestigde huisarts (telefonisch) geconsulteerd. Ook hebben belanghebbende en zijn echtgenote medicijnen betrokken van een apotheek aldaar. De echtgenote van belanghebbende heeft
gedurende voormelde periode twee maal een fysiotherapeut bezocht op Curaçao.
3.8.7.Belanghebbende en zijn echtgenote waren in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 op Curaçao geabonneerd op de, speciaal voor Nederlanders die in het buitenland verblijven uitgegeven, weekedities van het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad.
3.8.8.Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 2 januari 1997 op Curaçao een bankrekening, een zogenoemde private current account non resident, geopend bij de (. . .)-bank; ook beschikten zij aldaar in de eerdergenoemde periode over een spaarrekening bij de (. . .)-bank.
Concern
3.9.1.Volgens een bankverklaring (bijlage A9 verweer) van (. . .)-Bank N.V. was belanghebbende naar de stand van 31 december 1997 zelfstandig bevoegd de volgende, van het concern deel uitmakende, vennootschappen jegens de bank te verbinden:
- D B.V. (. . .);
- E B.V.;
- N B.V. (. . .);
- O B.V.;
- AA B.V.;
- BB V.O.F. (. . .);
- CC N.V.;
- DD B.V.
- EE B.V. (. . .).
3.9.2.Tot 27 december 1996 hield belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. De tot dat moment belangrijkste vermogensbestanddelen van belanghebbende met betrekking tot het concern waren 60 certificaten van aandelen A in EE B.V. en 40 aandelen B in EE B.V. De 60 aandelen A waren gecertificeerd via de Stichting Administratiekantoor Z. EE B.V. hield alle aandelen in E B.V. en E B.V. hield alle aandelen in N B.V.
3.9.3. Vanaf eind december 1996 heeft in verschillende jaren een groot aantal (rechts)handelingen plaatsgehad:
1996
23 december:
Stichting FF(. . .) wordt opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .)GG (directeur van de (. ..)-bank), HH (de huisnotaris) en JJ (goede vriend van belanghebbende).
27 december:
Aandelen A in EE B.V. worden gedecertificeerd. Stichting Administratiekantoor Z wordt ontbonden en belanghebbende verkrijgt 60 aandelen A in EE B.V.
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 500.000 bedraagt (voorheen fl. 500.000; 460 aandelen A en 40 aandelen B à fl. 1.000, waarvan fl. 100.000 geplaatst);
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 1 gewoon aandeel à fl. 10 en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10;
- 49.999 winstbewijzen worden geïntroduceerd, die op gelijke voet met een volgestort gewoon aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van de B.V.
Na deze statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal, net als voordien, fl. 100.000 (1 gewoon aandeel à fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10). Ook zijn 9.999 winstbewijzen geplaatst. Alle aandelen en winstbewijzen waren in handen van belanghebbende.
- Belanghebbende verkoopt en levert alle geplaatste aandelen EE B.V. (1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen) aan de Stichting FF voor een bedrag van fl. h. Deze prijs is tot stand gekomen aan de hand van de reserves die toerekenbaar zijn aan het gewone aandeel, waarbij de waarde van de preferente aandelen gelijk is gehouden aan hun nominale waarde (p. 29 repliek BK-01/01888). Stichting FF blijft de koopsom schuldig.
- Statuten van E B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- het maatschappelijk kapitaal fl. 7.500.000 bedraagt;
- dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 74.990 gewone aandelen à fl. 100 en 10 prioriteitsaandelen à fl. 100;
- de 2.000 geplaatste aandelen A à fl. 1.000 worden omgezet in 20.000 gewone aandelen à fl. 100.
- E B.V. geeft 3 prioriteitsaandelen à fl. 100 uit aan belanghebbende. Belanghebbende heeft aan zijn stortingsverplichting voldaan door middel van storting van contanten. Volgens artikel 36, eerste lid, van de statuten van E bepaalt "de prioriteit" welk deel van de winst wordt gereserveerd en volgens artikel 44 heeft de prioriteit een versterkt stemrecht.
1997
18 december:
Door KK N.V. wordt een stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen, Stichting LL (. . . ), opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .) (de Antilliaanse belastingadviseur van belanghebbende), (. . .) en (. . .), allen woonachtig te Curaçao.
22 december:
Stichting FF verkoopt het ene gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting LL. De koopsom ad fl. g wordt schuldig gebleven.
24 december:
Stichting LL richt de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen, D NA N.V. (. . .), op. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt fl. 500.000 en is verdeeld in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10. Tevens zijn 49.999 winstbewijzen geïntroduceerd. De akte met statuten is nagenoeg gelijkluidend aan de akte met statuten van 27 december 1996 van EE B.V. In de slotverklaringen van de akte wordt vermeld dat:
- tot directeur van D NA N.V. de Stichting LL wordt benoemd;
- belanghebbende is medeverschenen voor de notaris;
- belanghebbende verklaarde zijn 9.999 winstbewijzen EE B.V. over te dragen aan D NA N.V.;
- D NA N.V. verklaarde 9.999 winstbewijzen D NA N.V. over te dragen aan belanghebbende.
29 december:
- Stichting LL brengt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V.
- Belanghebbende brengt de 9.999 winstbewijzen
EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 9.999 winstbewijzen D NA N.V.
1998
23 maart:
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij het maximaal uit te geven aantal winstbewijzen (49.999) wordt verdeeld in 18.626 winstbewijzen A en 31.373 winstbewijzen B. In artikel 30 van de akte wordt de waarde van de winstbewijzen bepaald op fl. i.
- D NA N.V. vervreemdt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting FF. De koopsom ad fl. j wordt schuldig gebleven.
- D NA N.V. vervreemdt de winstbewijzen EE B.V. aan de kinderen van belanghebbende voor in totaal fl. i. De zoon van belanghebbende koopt 3.725 winstbewijzen A voor fl. k. De beide dochters kopen ieder 3.137 winstbewijzen B voor fl. m. De koopsommen blijven zij allen schuldig.
- Afkoop van winstbewijzen EE B.V. De zoon van belanghebbende laat 500 winstbewijzen A afkopen voor fl. n. Beide dochters laten ieder 421 winstbewijzen B afkopen voor ieder fl. o. EE B.V. blijft de afkoopsommen schuldig; de afkoopsommen worden omgezet in drie dertigjarige leningen.
24 maart:
- Stichting LL verkoopt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V. aan een Antilliaanse vennootschap, MM N.V. (hierna: MM), voor fl. j. MM is een dochtermaatschappij van de ING-bank, de huisbankier van het concern en van belanghebbende (bijlage 1 dupliek, p. 16). In de akte wordt als derde partij belanghebbende vermeld. De koopschuld wordt bij wijze van novatie omgezet in een schuld wegens geldlening. Op de lening is van toepassing hetgeen is bepaald in een akte van geldlening tussen belanghebbende en MM. De echtgenote van belanghebbende heeft voor zoveel nodig haar toestemming verleend voor de garanties die haar echtgenoot in dit kader heeft verstrekt.
- Belanghebbende laat een recht van vruchtgebruik voor de periode van dertig jaren op de 9.999 winstbewijzen D NA N.V. vestigen door MM voor fl. b. De verschuldigde vergoeding wordt omgezet in een drietal dertigjarige leningen (vorderingen van belanghebbende op MM) van respectievelijk fl. p en twee maal fl. q. Het jaarlijks rendement van de leningen bedraagt 7 percent. Belanghebbende verstrekt aan MM een groot aantal garanties en vrijwaart haar tegen niet uit de overnamebalans blijkende verplichtingen van D NA N.V. en haar dochtermaatschappijen uit hoofde van afgegeven garanties en andere verplichtingen. Voorts neemt belanghebbende de kosten van de akte voor zijn rekening. (bijlage B17 verweer)
- Belanghebbende schenkt de drie dertigjarige vorderingen met een totale waarde van fl. b aan zijn kinderen onder verrekening van de bedragen die hij aan zijn kinderen verschuldigd is. Zijn kinderen cederen de drie leningen aan D NA N.V. Het restant van de schulden van de kinderen aan D NA N.V. ad fl. r wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een jaarlijks rendement van 7 percent.
28 april:
E B.V. neemt de schulden aan de drie kinderen over van EE B.V. ten titel van dividend.
FF Nederland BV neemt de schulden aan de kinderen over van E B.V. ten titel van dividend.
1999
31 december:
- Belanghebbende vervreemdt de bloot eigendom van de winstbewijzen van D NA N.V. aan MM voor fl. s.
- D NA N.V. cedeert de vorderingen op de kinderen (inclusief de rente) ad fl. t aan MM. De koopsom wordt schuldig gebleven. De koopsom voor de bloot eigendom van de winstbewijzen wordt door D NA N.V. voldaan door cessie van de vorderingen van de drie kinderen. Belanghebbende vergoedt het verschil ad fl. u tussen de koopsom en de hoofdsom van de vorderingen.
- De drie kinderen van belanghebbende dragen hun vordering op N B.V. ad fl. v over aan belanghebbende, onder verrekening met de schulden aan belanghebbende en onder schuldigerkenning van het restant.
De aandeelhouder van MM, de (. . .)-bank, heeft voor haar rol bij de voormelde (rechts)handelingen een 'fee' ontvangen van fl. w (bijlage A26 dupliek BK-01/01888).
In 1999 is belanghebbende toegetreden tot het directiebestuur van Stichting FF, de stichting die het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. bezit.
Voorts heeft hij, tezamen met een derde, NN B.V., activiteiten op het gebied van de x-productie ontplooid. Hiertoe hebben belanghebbende en NN B.V. een vennootschap, OO B.V., opgericht. Belanghebbende en NN B.V. participeerden in een 60:40-verhouding in OO B.V. Na verloop van tijd heeft belanghebbende, door middel van additionele kapitaalstortingen, een belang in OO B.V. verkregen van nagenoeg honderd percent.
2001
25 oktober:
EE B.V. richt een nieuwe vennootschap, PP B.V., op (p. 7 repliek BK-01/01888).
23 november:
Directie van EE B.V., PP B.V. en OO B.V. doen een voorstel tot een zogenoemde driehoeksfusie in de zin van artikel 2:309 BW juncto artikel 2:334 BW (p. 7 repliek BK-01/01888).
2002
1 januari:
Voormelde fusie wordt van kracht. Als gevolg van deze fusie verkrijgt PP B.V. (verkrijgende vennootschap) het vermogen van OO B.V. (verdwijnende vennootschap) onder algemene titel. Als groepsmaatschappij van PP B.V. kent EE B.V. 1.000 gewone aandelen, met een nominaal kapitaal van fl. 10 per aandeel, aan belanghebbende toe. Hierdoor houdt belanghebbende vanaf dat moment op één gewoon aandeel na alle gewone aandelen EE B.V.
Direct voorafgaand aan deze fusie bezat belanghebbende (. . .)aandelen OO B.V. en bezat NN B.V. 16 aandelen OO B.V. (p. 7 repliek BK-01/01888)
3.9.4.Het salaris van belanghebbende als algemeen directeur van het concern, exclusief zijn inkomsten uit werkzaamheden voor BB, bedroeg in 1996 fl. x, in 1997 fl. y, in 1998 fl. z en in 1999 fl. aa (rapport p. 5, bijlage A21 verweer).
Belanghebbende heeft voor door hem in het buitenland verrichte werkzaamheden voor BB gedurende de periode 24
december 1996 tot 1 april 1998 facturen uitgeschreven. Boven de facturen staat steeds als plaats Curaçao vermeld. Tot de ge-
dingstukken behoort een drietal facturen (bijlage A13 verweer):
factuurdatumperiode werkzaamhedenbedrag (afgerond)
7 juli 1997jaar 1997Nafl. e (fl. bb)
16 april 199824-12-1996 t/m 31-12-1996Nafl. - (fl. cc)
16 april 199801-01-1998 t/m 31-03-1998Nafl. - (fl. dd)
De facturen zijn gericht aan BB op het adres a-straat 1 te Z, Nederland. BB is in Nederland gevestigd.
In de facturen van 16 april 1998 verzoekt belanghebbende de bedragen in rekening-courant te verrekenen.
3.9.5.Namens belanghebbende is met dagtekening 16 juni 1997 een brief gezonden aan de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst betreffende te bespreken onderwerpen (bijlage C1 verweerschrift). Eén van deze onderwerpen betrof de opvolging van belanghebbende. Ter voorbereiding van dit onderwerp is bij de brief een memorandum gevoegd in vervolg op een brief van 24 april 1997 en een bespreking van 29 april 1997. In dit memorandum heeft de gemachtigde van belanghebbende de waarde van de winstbewijzen EE B.V. berekend. Hij heeft deze waarde berekend door vermenigvuldiging van de laatst vastgestelde commerciële jaarwinst met de meest recente gemiddelde koers/winstverhouding van een aantal met EE B.V. vergelijkbare aan de beurs genoteerde ondernemingen (de beurswaarde) en deze vervolgens te verhogen met het verschil tussen de intrinsieke waarde van EE B.V. volgens de laatstvastgestelde commerciële balans en het product van de beurswaarde en het gemiddelde percentage eigen vermogen per aandeel van de vergelijkbare ondernemingen. De waarde van de winstbewijzen komt volgens deze berekening van de gemachtigde uit op fl. ee.
Schenking
3.10.1.Namens belanghebbende (schenker) en zijn kinderen (begiftigden) is op 28 juli 2000 op Curaçao aangifte gedaan voor het recht van schenking in verband met de schenkingen aan de kinderen op 24 maart 1998 (bijlage A14a dupliek BK-01/01888). Overeenkomstig punt 3 van de in 3.3 vermelde ruling is de waarde van de geschonken vermogensrechten vastgesteld op fl. d.
3.10.2.Met dagtekening 15 augustus 2000 is een aanslag voor het recht van schenking opgelegd door de Landsontvanger
Curaçao. Als belastingschuldigen worden uitsluitend A en B genoemd. Ieder van hen is een belastingbedrag van fl. ff schuldig, zodat, overeenkomstig de inhoud van de in 3.3 vermelde ruling een totaalbedrag van fl. c aan belasting is berekend. Dit bedrag is betaald door de belastingschuldigen.
Aangifte Curaçao
3.11.Belanghebbende heeft op 1 april 1998 op Curaçao aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1998 gedaan (bijlage A14c verweer). In deze aangifte heeft hij een bedrag van Nafl. gg aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Dit betreft het door hem op 16 april 1998 gefactureerde bedrag wegens werkzaamheden voor BB in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998. Voor de jaren 1996 en 1997 heeft hij eveneens aangifte voor de inkomstenbelasting gedaan op Curaçao; in die jaren heeft hij de in 3.9.4 genoemde en door hem voor werkzaamheden voor BB in die jaren gefactureerde bedragen aangegeven als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking.
Aangifte en aanslagregeling Nederland
3.12.1.Aan belanghebbende is met dagtekening 12 februari 1999 een aangiftebiljet C (buitenlandse belastingplicht) uitgereikt. De uiterste datum van indiening was, na verleend uitstel, 29 februari 2000.
3.12.2.Bij brief van 5 februari 2001 is aan belanghebbende medegedeeld dat, ondanks het op 11 mei 2000 verzenden van een aanmaning aan de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, waarbij belanghebbende tot 25 mei 2000 respijt is verleend voor het doen van de aangifte, deze niet is ingediend en dat in verband met het uitblijven hiervan ambtshalve een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen zou worden opgelegd wegens binnenlandse belastingplicht, aangezien de Inspecteur het standpunt heeft ingenomen dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 1998 zijn woonplaats in Nederland heeft gehad. Met dagtekening 9 februari 2001 is de vorenbedoelde aanslag opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur het belastbare inkomen als volgt berekend:
fl.
Inkomen E B.V. z
Inkomen Sociale Verzekeringsbank hh
Inkomen BB jj
Privé-gebruik onder 3.7.1 genoemde auto aab
kk
Arbeidskostenforfait aah -/-
ii
Uitkering kapitaalverzekering
QQ (. . . ) mm
Inkomsten uit onroerende zaken aad
Winst uit aanmerkelijk belang D NA N.V. b
Vastgesteld belastbaar inkomen a
Er heeft geen verliesverrekening plaatsgehad, aangezien de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat geen verrekenbaar verlies bestaat.
3.12.3.Belanghebbende heeft met dagtekening 8 februari 2001 bezwaar gemaakt tegen de aanslag.
3.12.4.Op 20 februari 2001 heeft belanghebbende het onder 3.12.1 genoemde C-biljet ingediend voor de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998. Het in de aangifte opgenomen inkomen van E B.V. bedraagt fl. nn, de inkomsten uit onroerende zaken bedragen fl. 8.747 en het belastbare binnenlandse inkomen bedraagt volgens de aangifte fl. oo. Na verrekening van een verlies ad fl. pp bedraagt het belastbare binnenlandse inkomen volgens de aangifte nihil en resteert een verrekenbaar verlies van fl. qq.
3.12.5.Bij brief van 23 februari 2001 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitreiking van aangiftebiljetten voor het jaar 1998 voor de periode van binnenlandse belastingplicht voor belanghebbende en zijn echtgenote.
Bij brief van 13 maart 2001 heeft de Inspecteur de toenmalige gemachtigde te kennen gegeven aan dit verzoek geen gevolg te geven nu de aanslagen reeds ambtshalve zijn vastgesteld en deze het gehele jaar 1998 betreffen.
3.12.6.Met dagtekening 7 februari 2002 heeft de Inspecteur het door belanghebbende tegen de onder 3.12.2 vermelde aanslag gemaakte bezwaar afgewezen onder verwijzing naar artikel 25, zesde lid, van de AWR.
3.12.7.Bij het beroepschrift heeft belanghebbende een conceptaangifte (B-biljet) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht overgelegd voor de periode 2 april 1998 tot en met 31 december 1998. Belanghebbende heeft hierin het belastbare inkomen als volgt berekend:
fl.
Inkomen E B.V. (pro rata) rr
Inkomen Sociale Verzekeringsbank ss
Privé-gebruik onder 3.7.1 genoemde aac
auto (pro rata)
tt
Arbeidskostenforfait (pro rata) aai -/-
Zuivere inkomsten uit arbeid uu
Uitkering kapitaalverzekering QQ mm
Inkomsten uit onroerende zaken aaf
Rente-inkomsten (na rentevrijstelling) vv
Dividendinkomsten (na dividendvrijstelling) 199
ww
Premies voor particuliere verzekeringen xx -/-
Rente van schulden yy -/-
Belastbaar inkomen zz
Na verrekening van een verlies ad fl. pp bedraagt het belastbare inkomen over de periode 2 april 1998 tot en met 31 december 1998 volgens deze conceptaangifte nihil en resteert een verrekenbaar verlies van fl. aaa.
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.Tussen partijen is in geschil:
- primair: of belanghebbende, nu hij door de Inspecteur door middel van toezending van een zogenoemd C-biljet was uitgenodigd tot het doen van aangifte als buitenlands belastingplichtige, gehouden was tot het doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige voor de periode van 1 april 1998 tot en met 31 december 1998, met betrekking tot welke periode niet in geschil is dat sprake is van binnenlandse belastingplicht, en voorts of het niet doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige in dit geval leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- eerste subsidiair: of belanghebbende in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 zijn woonplaats in Nederland had. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- tweede subsidiair: of het voordeel dat belanghebbende heeft genoten ten gevolge van de vestiging van het recht van vruchtgebruik op de winstbewijzen D NA N.V. op 24 maart 1998 terecht als winst uit aanmerkelijk belang in het belastbare inkomen is betrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- derde subsidiair: of de door belanghebbende van BB ontvangen vergoeding terecht in het belastbare inkomen is betrokken. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- vierde subsidiair: of over de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 terecht een bedrag voor het privé-gebruik van de onder 3.7.1 genoemde auto in aanmerking is genomen bij het bepalen van het belastbare inkomen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend; de Inspecteur bevestigend.
- uiterst subsidiair: of, rekening houdend met de uitkomst van voornoemde geschilpunten, de door belanghebbende bij het beroepschrift overgelegde conceptaangifte gevolgd dient te
worden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de Inspecteur ontkennend.
4.2.Belanghebbende neemt - kort weergegeven - de volgende standpunten in.
De Inspecteur heeft belanghebbende uitsluitend uitgenodigd tot het doen van aangifte over de periode van buitenlandse belastingplicht; te weten 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998. Er is geen uitnodiging gedaan tot het doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige. Bij gebreke van zulk een uitnodiging met betrekking tot binnenlandse belastingplicht heeft de Inspecteur ten onrechte een beroep gedaan op de omkering van bewijslast als bedoeld in artikel 25, zesde lid, van de AWR. Belanghebbende was immers niet gehouden tot het doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige.
Van 24 december 1996 tot en met 31 maart 1998 had belanghebbende zijn woonplaats op Curaçao en derhalve dient hij gedurende die periode als buitenlands belastingplichtige te worden aangemerkt, zodat over die periode slechts inkomstenbelasting kan worden geheven naar het belastbare binnenlandse inkomen in de zin van de artikelen 48 en 49 van de Wet.
Nu belanghebbende op grond van artikel 34, eerste lid, onderdeel a, dan wel onderdeel b, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: de BRK) in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 inwoner was van Curaçao verhindert artikel 12, tweede lid, van de BRK dat Nederland de vestiging van een vruchtgebruik in maart 1998 op winstbewijzen op een Antilliaanse vennootschap in de heffing kan betrekken; het voordeel dat belanghebbende daaruit heeft genoten is derhalve ten onrechte in het belastbare binnenlandse inkomen begrepen. Op grond van artikel 20 van de BRK is het heffingsrecht over de in de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 van BB ontvangen vergoeding aan Curaçao toegewezen. Ook dit inkomen is derhalve ten onrechte in het belastbare binnenlandse inkomen begrepen.
In de periode 1 januari 1998 tot en met 31 maart 1998 stond aan belanghebbende geen auto in Nederland ter beschikking. Voor die periode kan dan ook geen forfaitaire bate voor privé-gebruik van de auto in aanmerking genomen worden. Dit bedrag dient te worden vastgesteld op basis van een periode van negen maanden.
Het inkomen over de periode van binnenlandse belastingplicht dient te worden vastgesteld conform de bij het beroepschrift overgelegde conceptaangifte met dien verstande dat het bedrag van de per 31 december 1995 te verrekenen verliezen fl. bbb bedraagt.
4.3.De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden en stelt zich - kort weergegeven - op de volgende standpunten.
Nu belanghebbende geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 heeft ingediend, heeft de Inspecteur terecht artikel 25, zesde lid, van de AWR toegepast. Primair stelt de Inspecteur dat de bewijslast ten aanzien van de onjuistheid van de gehele aanslag bij belanghebbende ligt en dat hij niet heeft doen blijken dat het belastbare inkomen onjuist is vastgesteld. Subsidiair stelt de Inspecteur dat de omkering van de bewijslast in ieder geval geldt ten aanzien van de periode 1 januari 1998 tot en met 1 april 1998, nu een C-biljet is uitgereikt en dit niet op tijd is ingediend.
Indien het Hof oordeelt dat niet sprake is van omkering van bewijslast, stelt de Inspecteur dat de woonplaats en het middelpunt van levensbelangen van belanghebbende het gehele jaar 1998 in Nederland is gelegen. Als binnenlands belastingplichtige in de periode 1 januari 1998 tot en met 1 april 1998 behoren achtereenvolgens de winst uit aanmerkelijk belang voortvloeiende uit de vestiging van het vruchtgebruik van de winstbewijzen D NA N.V., de inkomsten uit BB, alsmede het autokostenforfait voor die periode tot het belastbare binnenlandse inkomen.
Ook indien belanghebbende als buitenlands belastingplichtige aangemerkt dient te worden is de vergoeding van BB op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK, in Nederland belast.
Indien het Hof oordeelt dat belanghebbende zijn fiscale woonplaats vanaf 24 december 1996 alleen op Curaçao heeft gehad, stelt de Inspecteur dat belanghebbende uiterlijk vanaf 3 februari 1998 zijn woonplaats weer in Nederland heeft.
Indien het Hof de Inspecteur op enig punt in het ongelijk stelt, beroept hij zich op interne compensatie. Hij stelt dat belanghebbende in 1998 in zijn hoedanigheid van (voormalig en toekomstig) aandeelhouder fl. ccc miljoen als (vermomde) winstuitdeling heeft ontvangen.
Voorts dient, indien belanghebbende in de procedures over het jaar 1996 en/of 1997 in het gelijk wordt gesteld, alsnog rekening te worden gehouden met eventuele te verrekenen verliezen.
4.4.Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1.Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van fl. zz vóór verliesverrekening.
5.2.De conclusie van de Inspecteur strekt primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot vermindering van de aanslag rekening houdend met zijn subsidiaire stellingen opgenomen in 4.3, slotzin.
5.3.Partijen concluderen dat met betrekking tot de hoogte van de verliesverrekening dient te worden aangesloten bij de beslissing van het Hof met betrekking tot de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor de jaren 1996 en 1997.
6.Overwegingen omtrent het geschil
6.1.Ten aanzien van het primaire geschilpunt: aangifteplicht en omkering bewijslast
6.1.1.De Inspecteur stelt dat bij de uitspraak op het bezwaar terecht op de voet van artikel 25, zesde lid, van de AWR omkering van de bewijslast is toegepast, nu belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte en hij geen aangifte heeft gedaan.
6.1.2.Belanghebbende heeft dienaangaande gesteld dat hem slechts een aangiftebiljet voor buitenlands belastingplichtigen is uitgereikt en niet een aangiftebiljet voor binnenlands belastingplichtigen.
6.1.3.1.Vooropgesteld dient te worden dat de onderhavige aanslag aan belanghebbende is opgelegd wegens binnenlandse belastingplicht voor het gehele jaar 1998 en dat belanghebbende gelet op het hierna onder 6.2 overwogene naar 's Hofs oordeel ook terecht als binnenlands belastingplichtige is aangemerkt voor het gehele onderhavige jaar.
6.1.3.2.Belanghebbende is voor het onderhavige jaar uitgenodigd tot het doen van aangifte door middel van uitreiking van een zogenoemd C-biljet, een biljet voor aangifte als buitenlands belastingplichtige. Het enkel uitreiken van een dergelijk biljet, zonder dat een biljet wordt uitgereikt voor het doen van aangifte als binnenlands belastingplichtige, leidt niet tot een aangifteplicht voor belanghebbende als binnenlands belastingplichtige in het onderhavige jaar. De Inspecteur is er derhalve bij het doen van uitspraak op het bezwaar ten onrechte van uitgegaan dat op de voet van artikel 25, zesde lid, van de AWR de bewijslast is omgekeerd.
6.1.3.3.Dat belanghebbende in eerste instantie geen verzoek om uitreiking van een aangiftebiljet wegens binnenlandse belastingplicht heeft gedaan, althans niet voordat de onderhavige aanslag ambtshalve is opgelegd, leidt op zichzelf niet tot omkering of verzwaring van de bewijslast (vgl. HR 28 maart 1979, nr. 18 917, BNB 1979/170* en HR 21 april 1982, nr. 20 949, BNB 1982/309*).
6.2.Ten aanzien van het eerste subsidiaire geschilpunt: woonplaats
Nederlandse belastingwetgeving
6.2.1.Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft naar de omstandigheden beoordeeld zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
6.2.2.De Inspecteur, die een natuurlijk persoon als binnenlands belastingplichtig aanmerkt, dient feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat die persoon in Nederland woont.
6.2.3.Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting hiervan door belanghebbende, geslaagd in dit bewijs. Daarvoor acht het Hof de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en oordelen van belang:
- belanghebbende is de enig statutair directeur van het in Nederland gevestigde internationaal opererende concern en heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap. Aan zijn zoon zijn weliswaar ook taken binnen het bestuur van het concern toebedeeld, maar de belangrijkste beslissingen zijn naar het oordeel van het Hof aan belanghebbende voorbehouden;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Nederland. De stelling van belanghebbende dat de woning gedurende die periode niet voor bewoning geschikt was, acht het Hof niet aannemelijk. Gelet op het onder 3.7.2 vastgestelde stond de woning belanghebbende duurzaam ter beschikking.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat het in rekening-courant met X-bedrijf B.V. verrekenen van een huurwaarde voor de woning op een vergissing berust, maar het Hof acht dit evenmin aannemelijk. Uit de gedingstukken zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat in verband hiermee een correctie heeft plaatsgehad. Evenmin is op dit punt tegen de aanslagen in de vennootschapsbelasting ten name van X-bedrijf B.V. bezwaar gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden voorts gedurende voornoemde periode het in 3.7.3 genoemde, in de jachthaven van R gelegen, zeewaardig en voor permanente bewoning geschikt jacht tot hun beschikking;
- de telefoon en het beveiligingsabonnement in de woning zijn aangehouden;
- de omroepbijdrage voor het jaar 1997 is voldaan;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben verschillende, reeds bestaande, bankrekeningen in Nederland aangehouden en van een aantal van deze rekeningen gebruik gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben in voornoemde
periode hun ziektekostenverzekering, hun huisarts en hun tandarts in Nederland aangehouden. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland medisch specialisten en is in R de apotheek bezocht;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben de onder 3.7.6 genoemde lidmaatschappen en dat van het Rode Kruis aangehouden en zijn lid en/of geldelijk ondersteuner van de onder 3.7.8 genoemde kerken gebleven;
- de Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende, gedurende de periode dat hij geen lid is geweest van de Rotary Club S te Nederland, wel degelijk deel heeft genomen aan activiteiten van de Rotary. Gelet op hetgeen onder 3.7.7 na de eerste volzin is vermeld, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende aan dergelijke clubactiviteiten heeft deelgenomen. Gelet op de datum van het faxbericht, acht het Hof voorts aannemelijk dat tocht nummer -- en de tocht -- gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben plaatsgevonden en dat belanghebbende deze betalingen heeft laten verrichten met het oog op deelname aan die tochten;
- belanghebbende heeft in deze procedure aangevoerd steeds de wil te hebben gehad Nederland metterwoon te verlaten. Dienaangaande geldt dat niet de louter innerlijke wil, maar de objectief uit omstandigheden en belanghebbendes gedragingen af te leiden wil van belang is bij de beoordeling van de woonplaats van een belastingplichtige. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat bij belanghebbende niet de wil aanwezig was om Nederland metterwoon te verlaten, in die zin dat hij zijn duurzame betrekkingen met Nederland heeft willen verbreken. Het Hof heeft in dit oordeel mede betrokken de inhoud van de onder 3.7.9 opgenomen verklaring. Voorts is het door belanghebbende gestelde ook in tegenspraak met zijn mededeling aan het beveiligingsbedrijf en de inboedelverzekeraar dat hij voor één jaar Nederland zou verlaten.
6.2.4.Gelet op de vorenvermelde omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, en 's Hofs oordelen ten aanzien daarvan, kan het Hof tot geen andere conclusie komen dan dat belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 zijn duurzame betrekkingen, zowel van financiële als van persoonlijke aard, met Nederland niet heeft verbroken en dat zulks nimmer in het voornemen van belanghebbende heeft gelegen. Aldus heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een zodanige duurzame betrekking met Nederland gehad dat voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet belanghebbende moet worden geacht in Nederland te wonen. Al hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Curaçao acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
6.2.5. Ter staving van het door hem, onder 3.5 genoemde, overgelegde en in 3.5 weergegeven overzicht van verblijf op Curaçao, Nederland en overige landen, heeft belanghebbende ter zitting en in zijn pleitnota aangeboden desgewenst het dagboek van zijn echtgenote ter inzage te verstrekken en zijn/hun agenda, vliegtickets en visa over te leggen. Nu het Hof niet twijfelt aan de juistheid van dit overzicht en aannemelijk acht dat belanghebbende tevens inwoner is geweest van de Nederlandse Antillen, ziet het Hof geen aanleiding gebruik te maken van dit bewijsaanbod.
6.2.6.1.Belanghebbende heeft gesteld dat uit de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 1970
(nr. B70/20 263, BNB 1970/263) blijkt dat ter bepaling van de fiscale woonplaats van naar het buitenland uitgezonden werknemers van een Nederlandse onderneming grote waarde wordt gehecht aan het feit of gehuwde werknemers naar het buitenland gaan met medeneming van hun gezin. Gehuwde werknemers, van wie de gezinnen meegaan naar het buitenland, worden voor toepassing van de Wet en de Wet op de vermogensbelasting 1964 geacht Nederland metterwoon te hebben verlaten. Belanghebbende stelt dat hij, nu zijn echtgenote met hem naar Curaçao is vertrokken, er op mocht vertrouwen dat de Inspecteur het standpunt zou innemen dat hij Nederland metterwoon had verlaten.
6.2.6.2.Gelet op de tekst en de inhoud van punt 2 van voormelde resolutie heeft deze niet de strekking af te wijken van het wettelijke woonplaatsbegrip. In punt 2 van voormelde resolutie staat vermeld dat toepassing van de regeling onder andere achterwege zal blijven indien zelfstandige toetsing van het wettelijke woonplaatsbegrip tot een andere uitkomst zou leiden dan waartoe de regeling zou voeren. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gaat niet op.
6.2.7.1.Voorts heeft belanghebbende een beroep gedaan op de zogenoemde 35%-regeling voor tijdelijk in Nederland te werk gestelde buitenlandse werknemers (Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243; hierna: de 35%-regeling). Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze werknemers veelal in gemeubileerde woningen of appartementen wonen, dat er in redelijkheid geen twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of zij in Nederland wonen, welke vraag bevestigend moet worden beantwoord, en dat zij kunnen kiezen voor fictieve buitenlandse belastingplicht. In de omgekeerde situatie zou er, naar belanghebbende stelt, geen twijfel over mogen bestaan dat sprake is van wonen buiten Nederland.
6.2.7.2.Het Hof vat voornoemde stellingname van belanghebbende op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De 35%-regeling is een regeling waarin, in verband met de praktische uitvoerbaarheid, is goedgekeurd dat aan buitenlandse werknemers, die tijdelijk hier te lande werkzaam zijn en beschikken over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is zodat deze werknemer slechts in het buitenland kan worden aangetrokken, onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding (35%) kan worden verstrekt voor de extra uitgaven waarvoor de buitenlandse werknemers zich in verband met hun tewerkstelling door de binnenlandse werkgever zien geplaatst. Voorts kan op gezamenlijk verzoek van de binnenlandse werkgever en de buitenlandse werknemer de buitenlandse werknemer voor de heffing van loonbelasting, inkomstenbelasting en vermogensbelasting als fictief buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. De regeling ontleent haar bestaansrecht aan de omstandigheid dat uit het buitenland afkomstige werknemers bij hun tijdelijke verblijf hier te lande doorgaans hogere kosten van levensonderhoud hebben dan werknemers die hier vast geworteld zijn en heeft mede het karakter van een loonkostensubsidie voor binnenlandse werkgevers die vanwege schaarste op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn genoodzaakt werknemers met specifieke deskundigheid uit het buitenland aan te trekken. Een belangrijke doelstelling van de regeling is het scheppen van een mogelijkheid om gefacilieerd know-how naar Nederland aan te trekken (vgl. Hoge Raad 30 mei 2001, nr. 35 903, BNB 2001/302*).
6.2.7.3. Ook bij toepassing van de 35%-regeling zal, net als in het geval van belanghebbende, steeds aan de hand van artikel 4 van de AWR worden beoordeeld waar een belastingplichtige woont. Er is derhalve naar 's Hofs oordeel reeds daarom geen sprake van een ongelijke behandeling. Voorts kan niet worden gezegd dat het geval van belanghebbende die, gelet op de inhoud van zijn verklaring opgenomen in 3.7.9, met het oog op besparing van schenkingsrechten tijdelijk naar het buitenland is vertrokken, voldoende vergelijkbaar is met de gevallen waarop de 35%-regeling ziet.
Belastingregeling voor het Koninkrijk
6.2.8.1.Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK) verstaat de BRK onder inwoner van een van de landen een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
6.2.8.2.Ingevolge het bepaalde in artikel I, tweede lid, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 geldt voor de toepassing van de Nederlands-Antilliaanse belastingwetgeving te dezen in hoofdzaak een zelfde criterium als is opgenomen in artikel 4 van de AWR (vgl. Hoge Raad 21 december 2001,
nr. 36 531, V-N 2002/2.5). Gelet op voormelde bepaling en de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.2.9.1.Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen).
6.2.9.2.Zoals in 6.2.3 is overwogen heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel in Nederland tenminste één duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Het Hof zal hierna veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat het door belanghebbende en zijn echtgenote op Curaçao voor één jaar gehuurde appartement kan worden aangemerkt als een duurzaam tehuis in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK. Alsdan dient te worden onderzocht met welk land belanghebbendes persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Naar 's Hofs oordeel zijn zowel de persoonlijke als de economische betrekkingen van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 6.2.3 vermelde feiten en omstandigheden.
6.2.9.3.Gelet op het vorenoverwogene is belanghebbende naar 's Hofs oordeel in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 ook voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland. Derhalve is terecht voor het gehele jaar 1998 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht aan belanghebbende opgelegd.
6.3.Ten aanzien van het tweede subsidiaire geschilpunt: vestiging recht van vruchtgebruik
6.3.1.Ingevolge artikel 20a, negende lid, onderdeel d, van de Wet, wordt voor de winst uit aanmerkelijk belang met een aandeelhouder gelijkgesteld degene die slechts gerechtigd is tot voordelen uit aandelen en diens gerechtigdheid aangemerkt als aandeel, tenzij er sprake is van een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid, van de Wet.
Ingevolge artikel 25, vijftiende lid, aanhef en onderdeel b, eerste volzin, van de Wet wordt onder een tijdelijke gerechtigdheid tot voordelen uit een zaak of uit een recht dat niet op zaken betrekking heeft of tot gebruik van een zaak verstaan: elke gerechtigdheid tot voordelen of gebruik die niet uitsluitend eindigt bij overlijden of waarbij de persoon van wiens leven de gerechtigdheid afhankelijk is ten tijde van het ontstaan ervan reeds de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, met dien verstande dat een eeuwigdurende gerechtigdheid niet als een tijdelijke gerechtigdheid wordt beschouwd.
6.3.2.Gelet op de tekst van artikel 25, vijftiende lid, aanhef en onderdeel b, eerste volzin, van de Wet betreft het onderhavige recht van vruchtgebruik, nu dit voor de duur van dertig jaren is gevestigd en derhalve niet uitsluitend eindigt bij overlijden, een tijdelijk recht van vruchtgebruik.
6.3.3.Ingevolge artikel 20b, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet behoort tot de reguliere voordelen hetgeen wordt genoten ter vervanging van gederfde of te derven reguliere voordelen alsmede hetgeen als zodanig wordt genoten ter zake van de vestiging van een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid, van de Wet, van een ander tot voordelen uit tot het vermogen van de belastingplichtige behorende aandelen of winstbewijzen. De Inspecteur heeft - hetgeen op zichzelf in het geval van binnenlandse belastingplicht van belanghebbende voor het gehele jaar 1998, naar het Hof begrijpt, overigens niet in geschil is - de door belanghebbende voor de vestiging van het tijdelijk recht van vruchtgebruik genoten vergoeding terecht en tot het juiste bedrag tot de winst uit aanmerkelijk belang gerekend.
6.4.Ten aanzien van het derde subsidiaire geschilpunt: inkomen BB
6.4.1.Belanghebbende heeft op 16 april 1998 een tweetal facturen uitgeschreven ter zake van voor BB verrichte werkzaamheden in de periode 24 december 1996 tot en
31 december 1996 en de periode 1 januari 1998 tot en met
31 maart 1998 ten bedrage van (omgerekend in Nederlandse guldens en afgerond) fl. cc respectievelijk fl. dd, in totaal derhalve fl. jj. De Inspecteur heeft dit bedrag in het belastbare inkomen begrepen. Naar belanghebbende stelt, is de heffing over dit inkomen op grond van artikel 20 van de BRK (overige inkomsten), dan wel op grond van artikel 15, eerste lid, van de BRK (niet-zelfstandige arbeid) aan de Nederlandse Antillen toegewezen. De Inspecteur stelt dat de heffing over het door belanghebbende van BB ontvangen inkomen op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK (niet-zelfstandige arbeid) aan Nederland is toegewezen, aangezien belanghebbende dit inkomen heeft genoten in zijn hoedanigheid van bestuurder.
6.4.2.Naar 's Hofs oordeel behoort het inkomen dat belanghebbende van BB heeft genoten tot de inkomsten uit niet-zelfstandige arbeid en derhalve wordt de heffingsbevoegdheid over deze inkomsten geregeld door artikel 15 van de BRK. Ingevolge artikel 15, derde lid, van de BRK mogen inkomsten genoten door een inwoner van een van de landen als bestuurder of als commissaris van een lichaam dat inwoner is van een van de andere landen worden belast in dat andere land. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt het inkomen van BB in een andere hoedanigheid dan als bestuurder te hebben ontvangen. Gelet op de tekst van artikel 15, derde lid, van de BRK heeft de Inspecteur, nu belanghebbende als inwoner van Nederland dient te worden aangemerkt en het inkomen betreft van een in Nederland gevestigd lichaam, dit inkomen terecht in de heffing betrokken.
6.4.3.Voorts overweegt het Hof het volgende. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de BRK kan, voor zover te dezen van belang, het land van inwoning in het inkomen of vermogen begrijpen de bestanddelen welke ingevolge de voorgaande artikelen van afdeling I van de BRK (Belastingen naar inkomen en vermogen) mogen worden belast in een van de andere landen met dien verstande, dat op de berekende belasting een vermindering wordt toegepast welke gelijk is aan het bedrag dat tot die belasting in dezelfde verhouding staat als het totaal van de bestanddelen, welke in laatstbedoeld land mogen worden belast, staat tot het totale belastbare inkomen of vermogen. Nu naar 's Hofs oordeel op grond van artikel 15, derde lid, van de BRK, de heffing over het inkomen uit BB aan Nederland is toegewezen, komt een vermindering van de Nederlandse inkomstenbelasting niet aan de orde.
6.5.Ten aanzien van het vierde subsidiaire geschilpunt: privé-gebruik auto
Gelet op hetgeen onder 3.7.1 is vermeld is het Hof van oordeel dat aan belanghebbende in het onderhavige jaar, net als in het jaar 1996, 1997 (vgl. de uitspraak van heden in zaak met Hofkenmerk BK-02/00946) en een gedeelte van het jaar 1999, de a-auto in verband met het verrichten van arbeid door het concern ter beschikking is gesteld. De enkele stelling van belanghebbende dat hem in de eerste drie maanden van het onderhavige jaar geen auto door het concern ter beschikking is gesteld is onvoldoende om anders te oordelen. Niet is gebleken dat belanghebbende de auto tijdens zijn verblijf op Curaçao aan het concern heeft teruggegeven en voorts is niet gebleken dat de auto door belanghebbende in het onderhavige jaar minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 23 maart 1983 (nr. 21 588,
V-N 1983/831, pt. 19) en 10 februari 1988 (nr. 25 284,
BNB 1988/111) heeft de Inspecteur terecht voor het gehele jaar de autokostenfictie van artikel 42, derde lid, van de Wet toegepast.
6.6.Ten aanzien van het uiterst subsidiaire geschilpunt: volgen conceptaangifte op aantal punten?
Belanghebbende heeft in de bij het beroepschrift overgelegde conceptaangifte, naast de hiervoor genoemde posten waarover het Hof thans heeft beslist, nog de volgende inkomsten en aftrekposten opgegeven:
Inkomsten:
- Rente-inkomsten (na rentevrijstelling)fl. vv
- Dividendinkomsten (na dividendvrijstelling)fl. 199
Totaal inkomstenfl. ddd
Aftrekposten:
- Premies voor particuliere verzekeringenfl. xx
- Rente van schuldenfl. yy
Totaal aftrekpostenfl. eee.
Belanghebbende stelt dat de conceptaangifte moet worden gevolgd. Het volgen van deze conceptaangifte kan echter, gelet op de wijze waarop het Hof op de onder 6.1 tot en met 6.5 genoemde geschilpunten heeft beslist, niet tot een verlaging van de aanslag leiden, aangezien de niet in de aanslag betrokken inkomsten meer bedragen dan de niet in de aanslag betrokken aftrekposten.
Verliesverrekening
6.6.In de uitspraak van heden met Hofkenmerk BK-01/01888, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor het jaar 1996, heeft het Hof beslist dat belanghebbende in dat gehele jaar binnenlands belastingplichtig is. Over dat jaar resteert een verlies van fl. fff. Dit te verrekenen verlies is in de uitspraak van heden met Hofkenmerk BK-02/00946, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens
binnenlandse belastingplicht voor het jaar 1997 reeds volledig verrekend, zodat thans geen te verrekenen verlies resteert.
Conclusie
6.7.Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
7.Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen. De beslissing is op 2 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst, thans de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst (. . .), betreffende na te noemen aanslag.
1.Aanslag en bezwaar
1.1.Aan belanghebbende is een aanslag in het recht van schenking opgelegd wegens een verkrijging in het jaar 2002 ten bedrage van € a.
1.2.Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.Loop van het geding
2.1.Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 29. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.3.De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 24 juni 2003, gehouden
te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.4.Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van de vader van belanghebbende, A, tegen aan hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens buitenlandse belastingplicht voor de jaren 1996 en 1997 met Hofkenmerken BK-01/01887 respectievelijk BK-02/00948, aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen wegens binnenlandse belastingplicht voor de jaren 1996, 1997 en 1998 met Hofkenmerken BK-01/01888, respectievelijk BK-02/00946 en BK-02/01386, aanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1997, 1998 en 1999 met Hofkenmerken BK-01/01889, respectievelijk BK-02/00947 en BK-02/02221 en de beroepen van de zusters van belanghebbende mevrouw B en mevrouw C tegen aan hen opgelegde aanslagen in het recht van schenking met Hofkenmerken BK-02/03756 respectievelijk BK-02/03757. Hetgeen is aangevoerd en overgelegd in een van die zaken geldt tevens als aangevoerd en overgelegd in de andere zaken.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1.De vader van belanghebbende, geboren op (. . .), is gehuwd met mevrouw XY, geboren op (. . .)(hierna tezamen: de ouders van belanghebbende). De vader van belanghebbende heeft drie kinderen uit een eerder huwelijk, een zoon, belanghebbende, geboren op (. . .), een dochter, C, geboren op (. .. ) en een dochter, B, geboren op (. . .).
3.2.1.De vader van belanghebbende heeft ongeveer dertig jaren geleden een onderneming opgericht die is uitgegroeid tot een concern, genaamd D (hierna: het concern). Het concern is een van de leidinggevende bedrijven in de x-industrie in de wereld en heeft fabrieken in alle werelddelen. Het hoofdkantoor van het concern is in Q gevestigd. De vader van belanghebbende is in het onderhavige jaar algemeen, enig statutair directeur van de tot het concern behorende holding en werkmaatschappijen.
3.2.2.Belanghebbende is ook werkzaam in het concern; zijn zusters niet. Belanghebbende en zijn vader delen de bestuurstaken met betrekking tot het concern. In een notitie van 18 december 1996 ten behoeve van de vergadering van commissarissen en directie van de van het concern deel uitmakende besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (. . . ) van 19 december 1996 is de taakverdeling tussen hen vastgelegd. Een afschrift hiervan behoort tot de gedingstukken (bijlage A10 verweer). Aan de vader van belanghebbende zijn onder meer de volgende taken toebedeeld:
- formuleren/goedkeuren en beoordelen van lange termijnplannen inzake:
- (. . . )
- productie
- verkoop en marketing
- financiën;
- voorzitten maandelijkse resultatenbespreking;
- goedkeuren jaarbudgetten en investeringen;
- begeleiding strategische key-accounts;
- public relations;
- toezicht op bank- en verzekeringsrelaties, en
- valuta- en financieel beleid.
Blijkens de notulen van de vergadering (bijlage A11 verweer) is de notitie besproken en is onder punt 6 vastgelegd dat belanghebbende en zijn vader voornemens zijn maandelijks twee dagen bijeen te komen om alle voorkomende onderwerpen te bespreken, dat de vader van belanghebbende ook het komende jaar zal aanblijven als enig statutair directeur en dat topbenoemingen binnen de organisatie aan de vader van belanghebbende blijven voorbehouden.
3.3.1.Gedagtekend 15 november 1996 (bijlage A14b dupliek BK-01/01888) hebben de gemachtigde van belanghebbende en zijn vader aan de Directeur der Belastingen te Curaçao een brief gezonden, luidende - voor zover hier van belang - als volgt:
"Ter bevestiging van de afspraken die zijn gemaakt tijdens het onderhoud dat de heren (. . .) en (. . . ) alsmede ondergetekende met U en Uw medewerkers de (. . .) en (. . . ) met U te Uwent op 12 november 1996 mochten hebben, bericht ik U als volgt.
1 De heer A, thans woonachtig te Q, Nederland, zal vóór 1 januari 1997:
a er zorg voor dragen dat zijn aandelen in 'D'- op één na - worden omgezet in preferente aandelen en aanspraken die recht geven op de winst en het liquidatiesaldo van D (hierna vermogensrechten);
b zijn aandelen - het gewone aandeel en alle preferente aandelen - overdragen aan een van hem onafhankelijke stichting;
c Nederland metterwoon verlaten;
d zich op Curaçao, Nederlandse Antillen, als inwoner in de zin van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk, vestigen.
2 De heer A is voornemens aan zijn in Nederland woonachtige kinderen een deel van de hiervoor bedoelde vermogensrechten op enigerlei wijze te schenken en wel nadat de in artikel 29 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk bedoelde periode verstreken is, derhalve in 1998.
De schenking zal geschieden onder verrekening van de schuld van de heer A jegens zijn kinderen.
3 De waarde van de vermogensrechten is gelijk aan de intrinsieke waarde van die rechten volgens de jaarrekening van D over 1997.
4 De hiervoor bedoelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over een waarde van NLF b;
- 3 percent voorzover de vermogensaanspraken NLF b overtreffen,
met een maximum van NLF d aan schenkingsrecht.
5 De heer A zal als loon uit dienstbetrekking bij D Nafl z per jaar (naar tijdsgelang) aangeven, welke inkomsten conform het vigerende tarief voor de inkomstenbelasting belast zullen worden.
(...)."
3.3.2.Gedagtekend 29 november 1996 heeft voormelde directeur, F, de brief voor akkoord ondertekend, met dien verstande dat rekening zal worden gehouden met hetgeen aan de ommezijde staat vermeld, luidende:
"3.De waarde van de te schenken vermogensrechten wordt gesteld op de intrinsieke waarde van de aandelen op dit moment i.c. NLF c.
4.De hiervoor gestelde schenking zal worden belast naar een tarief van:
- 2 percent over de waarde die niet meer dan NLF b bedraagt en
- 3 percent over de waarde die het bedrag van NLF b te boven gaat,
resulterend in een te betalen bedrag aan schenkingsrechten van NFL d op het moment aangegeven onder punt 2 van deze brief."
3.3.3.De aldus voor akkoord ondertekende brief zal hierna worden aangeduid als "de ruling".
3.4.1.Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een verklaring van de gemeente R van 16 december 1996 (bijlage 2 repliek), waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"(...)
In verband met de uitklaring van goederen wordt hierbij verklaard, dat de hieronder vermelde, in de basisadministratie van deze gemeente opgenomen persoon heeft te kennen gegeven het voornemen te hebben naar het buitenland te vertrekken.
Naam: A
Voorna(a)m(en): aa
(...)
Datum vertrek : 24-12-1996
Vertrekland: Curacau
Bijzonderheden: met gezin
(...)"
3.4.2.Op 20 december 1996 hebben de ouders van belanghebbende zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente R. Blijkens afschriften uit de basisadministratie zijn zij uit de basisadministratie afgevoerd wegens "Emigratie" naar de Nederlandse Antillen (bijlage 2 repliek).
3.4.3.Op 12 februari 1997 (bijlage 3 repliek) is aan beide ouders van belanghebbende een "vergunning tot verblijf" afgegeven door de Vreemdelingendienst van Curaçao. Voorts hebben zij zich op die datum laten inschrijven in het bevolkingsregister van Curaçao (stempel paspoort, bijlage A1a verweer). Belanghebbende en zijn twee zusters, die allen in 1996 al op zichzelf woonden, en de kleinkinderen zijn in Nederland achtergebleven.
3.4.4.Op 24 december 1996 zijn de ouders van belanghebbende naar Curaçao gevlogen. Blijkens tot de gedingstukken behorende documenten zijn van hen de volgende goederen naar Curaçao verzonden (bijlage A5 verweer):
- op 27 december 1996 een koffer met reizigersbagage bestaande uit gebruikte kleding en dergelijke met een aangegeven waarde van fl. 250, en
- op 12 januari 1997 een kist met kleding, boeken, CD's en enkele persoonlijke bezittingen met een aangegeven waarde van fl. 490.
3.5.Volgens een door de gemachtigde van belanghebbende bij de conclusie van repliek overgelegd overzicht verbleef de vader van belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 in de volgende landen met, indien het geen verblijf op Curaçao betreft en voor zover opgegeven, de volgende reden:
periodeland van verblijfreden
24-12-1996 t/m 21-01-1997Curaçao
22-01-1997 t/m 27-01-1997Nederlandgeboorte
28-01-1997 Frankrijk
29-01-1997Zwitserlandprivé
30-01-1997 t/m 01-02-1997Nederlandoverleg met belanghebbende
02-02-1997 t/m 18-02-1997Curaçao
19-02-1997 t/m 28-02-1997 Nederland
01-03-1997 t/m 09-03-1997Curaçao
10-03-1997 t/m 15-03-1997Argentinië zakelijk
16-03-1997 t/m 17-03-1997Chilizakelijk
18-03-1997Curaçao
19-03-1997 t/m 28-03-1997Nederlandgeboorte
29-03-1997 t/m 23-04-1997Curaçao
24-04-1997 t/m 29-04-1997Puerto Ricovakantie/zakelijk
30-04-1997 t/m 11-05-1997Curaçao
periodeland van verblijfreden
12-05-1997Nederland
13-05-1997 t/m 15-05-1997Polenzakelijk
16-05-1997 t/m 24-05-1997Nederland1)
25-05-1997 t/m 18-06-1997Curaçao
19-06-1997Aruba2)
20-06-1997 t/m 22-06-1997Curaçao
23-06-1997Nederlandoverleg met belanghebbende
24-06-1997 t/m 27-06-1997Polenzakelijk
28-06-1997 t/m 19-07-1997Nederland3)
20-07-1997 t/m 03-08-1997Curaçao
04-08-1997 t/m 08-08-1997Argentiniëzakelijk 2)
09-08-1997 t/m 19-08-1997Curaçao
20-08-1997 t/m 22-08-1997Nederlandgeboorte
23-08-1997 t/m 26-08-1997Roemeniëzakelijk
27-08-1997 t/m 29-08-1997NederlandRvC, jubileumviering D,
overleg met belanghebbende
30-08-1997 t/m 02-09-1997Polen zakelijk 4)
03-09-1997 t/m 06-09-1997Nederland
07-09-1997 t/m 21-09-1997Curaçao
22-09-1997 t/m 25-09-1997Nederland5)
26-09-1997 t/m 27-09-1997 Polenzakelijk 5)
28-09-1997 t/m 01-10-1997Nederland5)
02-10-1997 t/m 19-10-1997Curaçao
20-10-1997Nederland
21-10-1997 t/m 23-10-1997Polenzakelijk
24-10-1997 t/m 31-10-1997Nederland
01-11-1997 t/m 08-11-1997Curaçao
09-11-1997 t/m 14-11-1997Braziliëzakelijk 2)
15-11-1997 t/m 13-12-1997Curaçao
14-12-1997 t/m 20-12-1997Nederland6)
21-12-1997 t/m 28-01-1998Curaçao
29-01-1998 t/m 12-02-1998Costa Rica
13-02-1998 t/m 06-03-1998Curaçao
07-03-1998 t/m 08-03-1998Bonaire
09-03-1998 t/m 31-03-1998Curaçao
1) Op (. . ) mei 1997 kwam een zakelijke relatie uit Puerto Rico op bezoek in Nederland. Op (. . .) mei 1997 had de vader van belanghebbende overleg.
2) De stiefmoeder van belanghebbende is op Curaçao gebleven.
3) In de periode (. . .) mei 1997 tot en met (. . .)juni 1997 was de reden van het verblijf in Nederland vakantie.
4) De stiefmoeder van belanghebbende verbleef of bezocht op (. . .) en (. . .) september 1997 (in) het ziekenhuis in Nederland.
5) De stiefmoeder van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . .) september 1997 vond overleg met belanghebbende plaats en hield de vader van belanghebbende een lezing op de (. . .)Universiteit te P.
6) De stiefmoeder van belanghebbende is op Curaçao gebleven. Op (. . .) december 1997 vond overleg met belanghebbende plaats.
De vader van belanghebbende heeft op 20 februari 1997, 27 augustus 1997, 31 oktober 1997 en 18 december 1997 de vergaderingen van de Commissarissen en Directie E B.V. ten kantore van het concern te Q bijgewoond (bijlagen A11 en A12 verweer).
3.6.Op 1 april 1998 zijn de ouders van belanghebbende teruggekeerd naar Nederland en op 2 april 1998 hebben zij zich weer laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie van R. Op 1 maart 2000 hebben zij zich laten uitschrijven uit het bevolkingsregister op Curaçao.
Nederland
3.7.1.Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 werd de vader van belanghebbende bij aankomst in Nederland op Schiphol steeds door een werknemer van het concern opgehaald met de vóór 24 december 1996 aan de vader van belanghebbende voor het verrichten van arbeid ter beschikking gestelde personenauto.
3.7.2.Tot de uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie per 24 december 1996 bewoonde de vader van belanghebbende een woning aan de a-straat 1a te Q(hierna: de woning). De woning is in eigendom van X-Bedrijf B.V. (. . .), van welke vennootschap de vader van belanghebbende enig directeur en aandeelhouder is. De woning is gelegen naast het perceel waar het hoofdkantoor en de fabriek van het concern zijn gevestigd. Door X-Bedrijf B.V. is in rekening-courant voor de woning ook in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, met de omschrijving: huurwaarde, aan de vader van belanghebbende een bedrag in rekening gebracht.
Met betrekking tot de woning staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
- In november 1996 is in opdracht en voor rekening van de vader van belanghebbende de slaapkamer van de woning heringericht voor een totaalbedrag van fl. . . .
- De woning is na 1 april 1998 weer door de vader van belanghebbende betrokken. In de tussenliggende periode is de woning niet verkocht of verhuurd. De inboedel van de vader van belanghebbende is in die periode in de woning achtergebleven; de meubels waren afgedekt met plastic hoezen.
Gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 heeft de op naam van de vader van belanghebbende afgesloten inboedelverzekering geen wijziging ondergaan; de verzekerde waarde bedroeg fl. . . . (bijlage A6 verweer). In een zogenoemde mutatieopgave van de polis inboedelverzekering van 17 december 1996 staat als bijzondere bepaling opgenomen dat het de maatschappij bekend is dat verzekerde voor één jaar in het buitenland verblijft en dat gedurende deze periode de dekking onverminderd van kracht is. De facturen over het jaar 1997 zijn steeds gericht aan de vader van belanghebbende op het adres van de woning.
- G was gedurende de gehele periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, net zoals daarvoor en daarna het geval was, belast met de beveiliging van de woning. In een faxbericht van 23 december 1996 heeft de vader van belanghebbende - voor zover te dezen van belang - het volgende aan G geschreven (bijlage A3 verweer):
"Hierbij deel ik u mede dat met ingang van 24 december 1996 mijn
woonhuis, a-straat 1a, gedurende een jaar niet bewoond zal worden
wegens vertrek naar het buitenland. Ik verwacht met ingang van ja-
nuari 1998 weer terug te zijn. (...)"
Het abonnement betreffende het "alarm" bij G en de facturen ter zake staan op naam van de vader van belanghebbende op het adres a-straat 1 respectievelijk 1a te Q(bijlage A19f verweer). De factuur betreffende het servicecontract ten behoeve van de beveiliging over de periode 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 van G B.V. van 2 januari 1997 is gericht aan de vader van belanghebbende op het adres a-straat 1 (bijlage A19e verweer).
- Vanuit de woning is na het vertrek van de ouders van belanghebbende nog diverse malen getelefoneerd. De telefoonnota's van de telefoongesprekken in de periode van 28 november 1996 tot en met 28 juli 1997 behoren tot de gedingstukken (bijlage A19d verweer). In de periode 28 november 1996 tot en met 29 januari 1997 betreffen dit telefoongesprekken binnen (67) en buiten het basistariefgebied (291), internationaal (3), naar mobiele diensten (7) en naar 06-informatienummers (1); in de perioden daarna betreft het uitsluitend een beperkt aantal telefoongesprekken binnen het basistariefgebied en een groot aantal buiten het basistariefgebied. Een aantal tikken is veroorzaakt door testen van het beveiligingssysteem door het beveiligingsbedrijf.
- Voor het jaar 1997 is voor het adres van de woning de omroepbijdrage voldaan.
3.7.3.Aan de vader van belanghebbende stond gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 een zeiljacht genaamd H ter beschikking, dat gedurende die gehele periode een ligplaats had in S, tot 31 december 1999 in eigendom was bij I B.V. en uitsluitend aan de ouders van belanghebbende ter beschikking was gesteld voor gebruik. Het betreft een zeewaardig motorjacht voorzien van dubbele beglazing, verwarming en alle wooncomfort.
3.7.4.De ouders van belanghebbende hebben in Nederland gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hun Postbankrekening(en), girotelabonnement, (. . .)bankrekening(en) en een (. . .)Spaarbankrekening aangehouden. Met (een aantal van) deze rekeningen zijn betalingen/geldopnamen in Nederland verricht. Ook beschikte de vader van belanghebbende in Nederland over een effectendepot. Gedurende de voormelde periode werden via de rekening-courant met X-Bedrijf B.V. voor de vader van belanghebbende huishoudelijke betalingen in Nederland gedaan.
3.7.5.Voorts hebben de ouders van belanghebbende hun huisarts en tandarts in Nederland aangehouden en hebben zij of heeft één van hen deze in de periode 24 december 1996 tot
1 april 1998 ook bezocht. De desbetreffende nota's zijn verzonden naar het adres van de woning. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland door de vader van belanghebbende en/of zijn echtgenote ziekenhuizen, een tandtechnisch laboratorium, de Stichting J en de apotheek bezocht voor onderzoek(en) en het ophalen van medicijnen. Ook de nota's voor deze (be)handelingen zijn in een aantal gevallen naar het adres van de woning gezonden. De ouders van belanghebbende hebben hun ziektekostenverzekering in Nederland aangehouden.
3.7.6.De ouders van belanghebbende zijn in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 lid gebleven van de vereniging K, L, de Evangelische Omroep (tientjeslid), de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij, Kruiswerk Zuidhollandse Eilanden, Watersportvereniging M te S (in verband met de ligplaats van het onder 3.7.3 genoemde jacht) en Amnesty International.
3.7.7.Tot 24 december 1996 was de vader van belanghebbende lid van Rotary Club S. In mei 1998 is hij opnieuw lid geworden (bijlage A21 verweer). Op 10 maart 1997 heeft de directiesecretaresse van D Nederland B.V. te Q namens de vader van belanghebbende per faxbericht aan het accountantskantoor, dat voor hem een bankrekening in Nederland beheerde, verzocht twee maal een bedrag van fl. 100 over te maken voor tocht nr. -- en tocht -- van de Rotary (bijlage 19c verweer BK-01/01888).
3.7.8.De ouders van belanghebbende zijn in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 voorts lid dan wel geldelijk ondersteuner gebleven van de Christelijk Gereformeerde Kerk T en de Nederlands Hervormde Kerk.
3.7.9.Tot de gedingstukken behoort een ambtsedige verklaring van 14 februari 2000, die is opgemaakt naar aanleiding van een gesprek van een aantal medewerkers van de Belastingdienst van 10 februari 2000 met de vader van belanghebbende (bijlage A1b verweer). In deze verklaring is, onder meer, het volgende opgenomen:
"(...)
Vraag: Wat was voor u de reden om naar de Antillen te gaan?
De heer A stelt dat hij waarschijnlijk de beste twee adviseurs van Nederland heeft. Hij had het voornemen om het bedrijf over te dragen aan de kinderen.
A vertelt over zijn slechte ervaringen met de Belastingdienst naar aanleiding van het overlijden van zijn vorige echtgenote. Dit heeft toen zeer veel geld gekost.
Volgens zijn adviseurs was het mogelijk om door middel van een verblijf van een jaar op de Antillen een aanzienlijke belastingbesparing te realiseren met betrekking tot de voorgenomen schenking aan de kinderen.
Vraag: Het was dus altijd de bedoeling dat u weer terug zou komen?
Ja, ik heb hier 3 kinderen en 8 kleinkinderen. Dat blijft trekken.
Vraag: Waar overnachtte u tijdens uw verblijf in Nederland gedurende de Antilliaanse periode?
Op de H. (zeilboot)
Vraag: Waarom verbleef u niet in de boerderij? Deze was immers niet bewoond en alle meubelen stonden er nog?
De meubelen waren afgedekt met plastic hoezen. We vonden het ook beter naar de fiscus toe om deze zaken gescheiden te houden.(...)"
Curaçao
3.8.1.Op Curaçao hebben de ouders van belanghebbende in eerste instantie een kamer gehuurd in het (. . .)Hotel te U (bijlage A4a verweer). Met ingang van 1 februari 1997 hebben zij voor de duur van een jaar van nn zijn gemeubileerde appartement in het complex (. . .)aan de b-straat 1 te U gehuurd tegen een maandelijkse huur van Nafl. 2.500 (bijlage A8 verweer). De kosten voor de Vereniging van Eigenaars, airconditioning, elektra, schoonmaakkosten en dergelijke in dat jaar zijn voor rekening van belanghebbendes vader gekomen. De telefoonaansluiting is op naam van nn blijven staan en kosten van de met de telefoon in het appartement gevoerde gesprekken in dat jaar zijn door hem aan de vader van belanghebbende doorberekend.
3.8.2.Uit gespecificeerde telefoonnota's van "Servisio di Telekomunikashon" blijkt dat de vader van belanghebbende in de periode 1 januari 1997 tot en met 20 augustus 1997 van de in totaal 480 gesprekken 362 maal naar Nederland, 111 maal naar overige landen en 7 maal lokaal heeft gebeld of gefaxt. De vader van belanghebbende beschikte op Curaçao over een faxapparaat en een mobiele telefoon.
3.8.3.Op 27 december 1996 heeft de vader van belanghebbende op Curaçao een a-auto aangeschaft voor een bedrag van Nafl. - - inclusief wegenbelasting en keuringskosten (bijlage 11 repliek BK-01/01888).
3.8.4.De ouders van belanghebbende hebben op Curaçao gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 regelmatig kerkdiensten bijgewoond van de Verenigde protestantse gemeente van Curaçao. Zij zijn echter geen lid geworden van de kerkelijke gemeente aldaar. Wel hebben zij een gift gedaan van Nafl. 1.000 (bijlage 8 repliek BK-01/01888).
3.8.5.In het onder 3.5 genoemde overzicht heeft de vader van belanghebbende bij verschillende data vermeld dat er familieleden en/of kennissen uit Nederland te Curaçao zijn ontvangen.
3.8.6.In de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben de ouders van belanghebbende een aantal malen een op Curaçao gevestigde huisarts (telefonisch) geconsulteerd. Ook hebben zij medicijnen betrokken van een apotheek aldaar. De echtgenote van belanghebbendes vader heeft gedurende voormelde periode twee maal een fysiotherapeut bezocht op Curaçao.
3.8.7.De ouders van belanghebbende waren in de periode
24 december 1996 tot 1 april 1998 op Curaçao geabonneerd op de, speciaal voor Nederlanders die in het buitenland verblijven uitgegeven, weekedities van het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad.
3.8.8.De ouders van belanghebbende hebben op 2 januari 1997 op Curaçao een bankrekening, een zogenoemde private current account non resident, geopend bij de (. . .)-bank; ook beschikten zij aldaar in de eerdergenoemde periode over een spaarrekening bij de (. . .)-bank.
Concern
3.9.1.Volgens een bankverklaring (bijlage A9 verweer) van (. . .)Bank N.V. was de vader van belanghebbende naar de stand van 31 december 1997 zelfstandig bevoegd de volgende, van het concern deel uitmakende, vennootschappen jegens de bank te verbinden:
- D B.V. ( . . .);
- E B.V.;
- N B.V. (. . .);
- O B.V.;
- AA B.V.;
- BB V.O.F. (. . .);
- CC N.V.;
- DD B.V.
- EE B.V. (. . .).
3.9.2.Tot 27 december 1996 hield de vader van belanghebbende alle (certificaten van) aandelen in EE B.V. De tot dat moment belangrijkste vermogensbestanddelen van de vader van belanghebbende met betrekking tot het concern waren 60 certificaten van aandelen A in EE B.V. en 40 aandelen B in EE B.V. De 60 aandelen A waren gecertificeerd via de Stichting Administratiekantoor Q. EE B.V. hield alle aandelen in E B.V. en E B.V. hield alle aandelen in N B.V.
3.9.3. Vanaf eind december 1996 heeft in verschillende jaren een groot aantal (rechts)handelingen plaatsgehad:
1996
23 december:
Stichting FF (. . . ) wordt opgericht; als bestuurders worden benoemd GG (directeur van de (. . .)-bank), HH (de huisnotaris) en JJ (goede vriend van de vader van belanghebbende).
27 december:
27 december (vervolg):
Aandelen A in EE B.V. worden gedecertificeerd. Stichting Administratiekantoor Q wordt ontbonden en de vader van belanghebbende verkrijgt 60 aandelen A in EE B.V.
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- Het maatschappelijk kapitaal fl. 500.000 bedraagt (voorheen fl. 500.000; 460 aandelen A en 40 aandelen B à fl. 1.000, waarvan fl. 100.000 geplaatst);
- Dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 1 gewoon aandeel à fl. 10 en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10;
- 49.999 winstbewijzen worden geïntroduceerd, die op gelijke voet met een volgestort gewoon aandeel delen in de winst en het liquidatiesaldo van de B.V.
Na deze statutenwijziging bedraagt het geplaatste aandelenkapitaal, net als voordien, fl. 100.000 (1 gewoon aandeel à fl. 10 en 9.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10). Ook zijn 9.999 winstbewijzen geplaatst. Alle aandelen en winstbewijzen waren in handen van de vader van belanghebbende.
- De vader van belanghebbende verkoopt en levert alle geplaatste aandelen EE B.V. (1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen) aan de Stichting FF voor een bedrag van fl. f. Deze prijs is tot stand gekomen aan de hand van de reserves die toerekenbaar zijn aan het gewone aandeel, waarbij de waarde van de preferente aandelen gelijk is gehouden aan hun nominale waarde (p. 29 repliek). Stichting FF blijft de koopsom schuldig.
- Statuten van E B.V. worden gewijzigd, waarbij onder andere is bepaald dat:
- Het maatschappelijk kapitaal fl. 7.500.000 bedraagt;
- Dit maatschappelijk kapitaal is verdeeld in 74.990 gewone aandelen à fl. 100 en 10 prioriteitsaandelen à fl. 100;
- De 2.000 geplaatste aandelen A à fl. 1.000 worden omgezet in 20.000 gewone aandelen à fl. 100.
- E B.V. geeft 3 prioriteitsaandelen à fl. 100 uit aan de vader van belanghebbende. Hij heeft aan zijn stortingsverplichting voldaan door middel van storting van contanten. Volgens artikel 36, eerste lid, van de statuten van E bepaalt "de prioriteit" welk deel van de winst wordt gereserveerd en volgens artikel 44 heeft de prioriteit een versterkt stemrecht.
1997
18 december:
Door KK N.V. wordt een stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen, Stichting LL (. . .), opgericht; als bestuurders worden benoemd (. . .)(de Antilliaanse belastingadviseur van de vader van belanghebbende), (. . .) en (. . .), allen woonachtig te Curaçao.
22 december:
Stichting FF verkoopt het ene gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting LL. De koopsom ad fl. e wordt schuldig gebleven.
24 december:
Stichting LL richt de naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen, D NA N.V. (. . .), op. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt fl. 500.000 en is verdeeld in 1 gewoon aandeel en 49.999 cumulatief preferente aandelen à fl. 10. Tevens zijn 49.999 winstbewijzen geïntroduceerd. De akte met statuten is nagenoeg gelijkluidend aan de akte met statuten van 27 december 1996 van EE B.V. In de slotverklaringen van de akte wordt vermeld dat:
- tot directeur van D NA N.V. de Stichting LL wordt benoemd;
- de vader van belanghebbende is medeverschenen voor de notaris;
- de vader van belanghebbende verklaarde zijn 9.999 winstbewijzen EE B.V. over te dragen aan D NA N.V.;
- D NA N.V. verklaarde 9.999 winstbewijzen D NA N.V. over te dragen aan de vader van belanghebbende.
29 december:
- Stichting LL brengt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 1 gewoon aandeel en 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V.
De vader van belanghebbende brengt de 9.999 winstbewijzen EE B.V. in in D NA N.V. tegen uitreiking van 9.999 winstbewijzen D NA N.V.
1998
23 maart:
- Statuten van EE B.V. worden gewijzigd, waarbij het maximaal uit te geven aantal winstbewijzen (49.999) wordt verdeeld in 18.626 winstbewijzen A en 31.373 winstbewijzen B. In artikel 30 van de akte wordt de waarde van de winstbewijzen bepaald op fl. g.
- D NA N.V. vervreemdt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. aan Stichting FF. De koopsom ad fl. h wordt schuldig gebleven.
- D NA N.V. vervreemdt de winstbewijzen EE B.V. aan belanghebbende en zijn zusters voor in totaal fl. g. Belanghebbende koopt 3.725 winstbewijzen A voor fl. i. De beide zusters kopen ieder 3.137 winstbewijzen B voor fl. j. De koopsommen blijven zij allen schuldig.
- Afkoop van winstbewijzen EE B.V. Belanghebbende laat 500 winstbewijzen A afkopen voor fl. k. Beide zusters laten ieder 421 winstbewijzen B afkopen voor ieder fl. m. EE B.V. blijft de afkoopsommen schuldig; de afkoopsommen worden omgezet in drie dertigjarige leningen.
24 maart:
- Stichting LL verkoopt het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen D NA N.V. aan een Antilliaanse vennootschap, MM N.V. (. . .), voor fl. h. MM is een dochtermaatschappij van de (. . .)-bank, de huisbankier van het concern en van belanghebbende (p. 16 dupliek). In de akte wordt als derde partij de vader van belanghebbende vermeld. De koopschuld wordt bij wijze van novatie omgezet in een schuld wegens geldlening. Op de lening is van toepassing hetgeen is bepaald in een akte van geldlening tussen de vader van belanghebbende en MM. De echtgenote van de vader van belanghebbende heeft voor zoveel nodig haar toestemming verleend voor de garanties die haar echtgenoot in dit kader heeft verstrekt.
- De vader van belanghebbende laat een recht van vruchtgebruik voor de periode van dertig jaren op de 9.999 winstbewijzen D NA N.V. vestigen door MM voor fl. 181.714.756. De verschuldigde vergoeding wordt omgezet in een drietal dertigjarige leningen (vorderingen van de vader van belanghebbende op MM) van respectievelijk fl. n en twee maal fl. o. Het jaarlijks rendement van de leningen bedraagt 7 percent. De vader van belanghebbende verstrekt aan MM een groot aantal garanties en vrijwaart haar tegen niet uit de overnamebalans blijkende verplichtingen van D NA N.V. en haar dochtermaatschappijen uit hoofde van afgegeven garanties en andere verplichtingen. Voorts neemt de vader van belanghebbende de kosten van de akte voor zijn rekening. (bijlage B17 verweer)
- De vader van belanghebbende schenkt de drie dertigjarige vorderingen met een totale waarde van fl. 181.714.756 aan zijn kinderen onder verrekening van de bedragen die hij aan zijn kinderen verschuldigd is. Zijn kinderen cederen de drie leningen aan D NA N.V. Het restant van de schulden van de kinderen aan D NA N.V. ad fl. p wordt omgezet in drie dertigjarige leningen met een jaarlijks rendement van 7 percent.
28 april:
E B.V. neemt de schulden aan belanghebbende en zijn zusters over van EE B.V. ten titel van dividend.
N BV neemt de schulden aan belanghebbende en zijn zusters over van E B.V. ten titel van dividend.
1999
31 december:
- De vader van belanghebbende vervreemdt de bloot eigendom van de winstbewijzen van D NA N.V. aan MM voor fl. q.
- D NA N.V. cedeert de vorderingen op belanghebbende en zijn zusters (inclusief de rente) ad fl. r aan MM. De koopsom wordt schuldig gebleven. De koopsom voor de bloot eigendom van de winstbewijzen wordt door D NA N.V. voldaan door cessie van de vorderingen van belanghebbende en zijn zusters. Hun vader vergoedt het verschil ad fl. s tussen de koopsom en de hoofdsom van de vorderingen.
Belanghebbende en zijn zusters dragen hun vordering op N B.V. ad fl. t over aan hun vader, onder verrekening met de schulden aan hun vader en onder schuldigerkenning van het restant.
De aandeelhouder van MM, de (. . .)-bank, heeft voor haar rol bij de voormelde (rechts)handelingen een 'fee' ontvangen van fl. u (bijlage A26 dupliek).
In 1999 is de vader van belanghebbende toegetreden tot het directiebestuur van Stichting FF, de stichting die het gewone aandeel en de 9.999 cumulatief preferente aandelen EE B.V. bezit.
Voorts heeft de vader van belanghebbende, tezamen met een derde, NN B.V., activiteiten op het gebied van de x-productie ontplooid. Hiertoe hebben de vader van belanghebbende en NN B.V. een vennootschap, OO B.V., opgericht. De vader van belanghebbende en NN B.V. participeerden in een 60:40-verhouding in OO B.V. Na verloop van tijd heeft de vader van belanghebbende, door middel van additionele kapitaalstortingen, een belang in OO B.V. verkregen van nagenoeg honderd percent.
2001
25 oktober:
EE B.V. richt een nieuwe vennootschap, OO Holding B.V., op (p. 7 repliek BK-01/01888).
23 november:
Directie van EE B.V., PP B.V. en OO B.V. doen een voorstel tot een zogenoemde driehoeksfusie in de zin van artikel 2:309 BW juncto artikel 2:334 BW (p. 7 repliek BK-01/01888).
2002
1 januari:
Voormelde fusie wordt van kracht. Als gevolg van deze fusie verkrijgt PP B.V. (verkrijgende vennootschap) het vermogen van OO B.V. (verdwijnende vennootschap) onder algemene titel. Als groepsmaatschappij van PP B.V. kent EE B.V. 1.000 gewone aandelen, met een nominaal kapitaal van fl. 10 per aandeel, aan de vader van belanghebbende toe. Hierdoor houdt de vader van belanghebbende vanaf dat moment op één gewoon aandeel na alle gewone aandelen EE B.V.
Direct voorafgaand aan deze fusie bezat de vader van belanghebbende (. . .)aandelen OO B.V. en bezat NN B.V. 16 aandelen OO B.V. (p. 7 repliek BK-01/01888)
3.9.4.Het salaris van de vader van belanghebbende als algemeen directeur van het concern, exclusief zijn inkomsten uit werkzaamheden voor N, bedroeg in 1996 fl. v, in 1997 fl. w, in 1998 fl. x en in 1999 fl. y (rapport p. 5, bijlage A21 verweer).
Hij heeft voor door hem in het buitenland verrichte werkzaamheden voor BB gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 facturen uitgeschreven. Boven de facturen staat steeds als plaats Curaçao vermeld. Tot de gedingstukken behoort een drietal facturen (bijlage A13 verweer):
factuurdatumperiode werkzaamhedenbedrag (afgerond)
7 juli 1997jaar 1997Nafl. z (fl. aa)
16 april 199824-12-1996 t/m 31-12-1996Nafl. - (fl. bb)
16 april 199801-01-1998 t/m 31-03-1998Nafl. - (fl. cc)
3.9.5.Namens de vader van belanghebbende is met dagtekening 16 juni 1997 een brief gezonden aan de eenheid Grote Ondernemingen P van de Belastingdienst betreffende te bespreken onderwerpen (bijlage C1 verweerschrift BK-01/01888). Eén van deze onderwerpen betrof de opvolging van de vader van belanghebbende. Ter voorbereiding van dit onderwerp is bij de brief een memorandum gevoegd in vervolg op een brief van 24 april 1997 en een bespreking van 29 april 1997. In dit memorandum heeft de gemachtigde van de vader van belanghebbende de waarde van de winstbewijzen EE B.V. berekend. Hij heeft deze waarde berekend door vermenigvuldiging van de laatst vastgestelde commerciële jaarwinst met de meest recente gemiddelde koers/winstverhouding van een aantal met EE B.V. vergelijkbare aan de beurs genoteerde ondernemingen (de beurswaarde) en deze vervolgens te verhogen met het verschil tussen de intrinsieke waarde van EE B.V. volgens de laatstvastgestelde commerciële balans en het product van de beurswaarde en het gemiddelde percentage eigen vermogen per aandeel van de vergelijkbare ondernemingen. De waarde van de winstbewijzen komt volgens deze berekening van de gemachtigde uit op fl. dd.
Schuldverhoudingen belanghebbende en zijn vader
3.10.1.Tot 24 maart 1998 had belanghebbende een schuld aan zijn vader ten bedrage van € ee en een vordering op zijn vader van € ff. Bij akte van 24 maart 1998 hebben belanghebbende en zijn vader deze onderlinge schuld en vordering verrekend, zodat belanghebbende een resterende vordering op zijn vader had van € gg. Deze vordering werd direct opeisbaar.
3.10.2.Ook heeft de vader van belanghebbende op 24 maart 1998 een vordering op MM ad € hh (fl. n) met een looptijd van dertig jaren aan belanghebbende geschonken onder verrekening van de vordering die belanghebbende op zijn vader had. Het resterende bedrag bedraagt € a.
Schenking; aangifte en aanslagregeling Curaçao
3.11.1.Namens de vader van belanghebbende (schenker) en zijn kinderen (begiftigden) is op 28 juli 2000 op Curaçao aangifte gedaan voor het recht van schenking in verband met de schenkingen aan de kinderen op 24 maart 1998 (bijlage A14a dupliek BK-01/01888). Overeenkomstig punt 3 van de in 3.3 vermelde ruling is de waarde van de geschonken vermogensrechten vastgesteld op fl. c.
3.11.2.Met dagtekening 15 augustus 2000 is een aanslag voor het recht van schenking opgelegd door de Landsontvanger
Curaçao. Als belastingschuldigen worden uitsluitend X en C genoemd. Ieder van hen is een belastingbedrag van fl. ii schuldig, zodat, overeenkomstig de inhoud van de in 3.3 vermelde ruling een totaalbedrag van fl. d aan belasting is berekend. Dit bedrag is betaald door de belastingschuldigen.
Schenking; aangifte en aanslagregeling Nederland
3.12.1.Belanghebbende is op 14 september 2001 uitgenodigd aangifte voor het recht van schenking te doen. Op 24 oktober 2001 heeft belanghebbende het aangiftebiljet oningevuld retour gezonden.
3.12.2.Vervolgens is met dagtekening 25 januari 2002 de onderhavige aanslag opgelegd. Het bedrag van de belaste verkrijging is daarbij vastgesteld op € a.
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1.Tussen partijen is in geschil of de vader van belanghebbende (schenker) met ingang van 24 december 1996 Nederland metterwoon heeft verlaten en op 24 maart 1998, het moment van de schenking, woonachtig was op Curaçao. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de Inspecteur ontkennend.
4.2.Belanghebbende neemt - kort weergegeven - het volgende standpunt in. In strijd met het bepaalde in de artikelen 34, tweede lid en 27, derde lid, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK), heeft de Inspecteur de verkrijging door belanghebbende van de vordering op MM ten titel van schenking belast met het recht van schenking, omdat de vader van belanghebbende, de schenker, ten tijde van de schenking woonachtig was in Curaçao, zodat het heffingsrecht over deze schenking toekwam aan Curaçao.
4.3.De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en heeft daartoe - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. De vader van belanghebbende is in de
periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 steeds inwoner van Nederland gebleven. Indien het Hof oordeelt dat de vader van belanghebbende daarnaast tevens inwoner is geweest van Curaçao, zijn de persoonlijke en economische banden van de vader van belanghebbende het nauwst verbonden geweest met Nederland, dan wel heeft hij gewoonlijk in Nederland verbleven in die periode, zodat hij op grond van artikel 34, eerste lid, van de BRK voor de fiscale regelgeving als inwoner van Nederland moet worden beschouwd. Indien het Hof oordeelt dat de vader van belanghebbende zijn fiscale woonplaats alleen op Curaçao heeft gehad, was hij uiterlijk op 3 februari 1998 weer woonachtig in Nederland, zodat hij ook in dat geval ten tijde van de schenking in Nederland woonachtig was.
4.4.Voor een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1.Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de aanslag.
5.2.De conclusie van de Inspecteur strekt tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6.Overwegingen omtrent het geschil
Woonplaatsbepaling volgens Nederlandse belastingwetgeving
6.1.1.Ingevolge artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont. Een natuurlijk persoon heeft naar de omstandigheden beoordeeld zijn woonplaats hier te lande indien hij een duurzame betrekking van persoonlijke aard met Nederland heeft. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de belastingplichtige met Nederland voldoende sterk zijn om te kunnen aannemen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
6.1.2.De Inspecteur die een natuurlijk persoon als binnen Nederland wonend aanmerkt, dient daartoe de feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken.
6.1.3.Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting hiervan door belanghebbende, geslaagd in dit bewijs. Daarvoor acht het Hof de navolgende feiten en omstandigheden, die zich hebben voorgedaan en betrekking hebben op de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en oordelen van belang:
- de vader van belanghebbende is de enig statutair directeur van het in Nederland gevestigde internationaal opererende concern en heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap. Aan belanghebbende zijn weliswaar ook taken binnen het bestuur van het concern toebedeeld, maar de belangrijkste beslissingen zijn naar het oordeel van het Hof aan de vader van belanghebbende voorbehouden;
- de ouders van belanghebbende hadden in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Nederland. De stelling van belanghebbende dat de woning gedurende die periode niet voor bewoning geschikt was, acht het Hof niet aannemelijk. Gelet op het onder 3.7.2 vastgestelde stond de woning de vader van belanghebbende duurzaam ter beschikking.
Belanghebbende heeft weliswaar gesteld dat het in rekening-courant met X-Bedrijf B.V. verrekenen van een huurwaarde voor de woning op een vergissing berust, maar het Hof acht dit evenmin aannemelijk. Uit de gedingstukken zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat in verband hiermee een correctie heeft plaatsgehad. Evenmin is op dit punt tegen de aanslagen in de vennootschapsbelasting ten name van X-Bedrijf B.V. bezwaar gemaakt;
- de ouders van belanghebbende hadden voorts gedurende voornoemde periode het in 3.7.3 genoemde, in de jachthaven van S gelegen, zeewaardig en voor permanente bewoning geschikt jacht tot hun beschikking;
- de telefoon en het beveiligingsabonnement in de woning zijn aangehouden;
- de omroepbijdrage voor het jaar 1997 is voldaan;
- de ouders van belanghebbende hebben verschillende, reeds bestaande, bankrekeningen in Nederland aangehouden en van een aantal van deze rekeningen gebruik gemaakt;
- de ouders van belanghebbende hebben in voornoemde
periode hun ziektekostenverzekering, hun huisarts en hun tandarts in Nederland aangehouden. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland medisch specialisten en is in S de apotheek bezocht;
- de ouders van belanghebbende hebben de onder 3.7.6 genoemde lidmaatschappen en dat van het Rode Kruis aangehouden en zijn lid en/of geldelijk ondersteuner van de onder 3.7.8 genoemde kerken gebleven;
- de Inspecteur heeft gesteld dat de vader van belanghebbende, gedurende de periode dat hij geen lid is geweest van de Rotary Club S te Nederland, wel degelijk deel heeft genomen aan activiteiten van de Rotary. Gelet op hetgeen onder 3.7.7 na de eerste volzin is vermeld, acht het Hof aannemelijk dat de vader van belanghebbende aan dergelijke clubactiviteiten heeft deelgenomen. Gelet op de datum van het faxbericht, acht het Hof voorts aannemelijk dat tocht nummer -- en de tocht -- gedurende de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 hebben plaatsgevonden en dat de vader van belanghebbende deze betalingen heeft laten verrichten met het oog op deelname aan die tochten;
- belanghebbende heeft in deze procedure aangevoerd dat zijn vader steeds de wil heeft gehad Nederland metterwoon te verlaten. Dienaangaande geldt dat niet de louter innerlijke wil, maar de objectief uit omstandigheden en de gedragingen van belanghebbendes vader af te leiden wil van belang is bij de beoordeling van de woonplaats van een belastingplichtige. Naar 's Hofs oordeel heeft de Inspecteur met hetgeen hij heeft gesteld aannemelijk gemaakt dat bij de vader van belanghebbende niet de wil aanwezig was om Nederland metterwoon te verlaten, in die zin dat hij zijn duurzame betrekkingen met Nederland heeft willen verbreken. Het Hof heeft in dit oordeel mede betrokken de inhoud van de onder 3.7.9 opgenomen verklaring. Voorts is het door belanghebbende gestelde ook in tegenspraak met de mededeling van zijn vader aan het beveiligingsbedrijf en de inboedelverzekeraar dat hij voor één jaar Nederland zou verlaten.
6.1.4.Gelet op de vorenvermelde omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, en 's Hofs oordelen ten aanzien daarvan, kan het Hof tot geen andere conclusie komen dan dat de vader van belanghebbende in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998 zijn duurzame betrekkingen, zowel van financiële als van persoonlijke aard, met Nederland niet heeft verbroken en dat zulks nimmer in het voornemen van de vader van belanghebbende heeft gelegen. Aldus heeft de vader van belanghebbende in het onderhavige jaar een zodanige duurzame betrekking met Nederland gehad dat voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet de vader van belanghebbende moet worden geacht in Nederland te wonen. Al hetgeen hij heeft aangevoerd omtrent zijn verblijf op Curaçao acht het Hof van onvoldoende gewicht om tot een ander oordeel te komen.
6.1.5. Ter staving van het door hem, onder 3.5 genoemde, overgelegde en in 3.5 weergegeven overzicht van verblijf op Curaçao, Nederland en overige landen, heeft de vader van belanghebbende ter zitting en in zijn pleitnota aangeboden desgewenst het dagboek van zijn echtgenote ter inzage te verstrekken en zijn/hun agenda, vliegtickets en visa over te leggen. Nu het Hof niet twijfelt aan de juistheid van dit overzicht en aannemelijk acht dat de vader van belanghebbende tevens inwoner is geweest van de Nederlandse Antillen, ziet het Hof geen aanleiding gebruik te maken van dit bewijsaanbod.
6.1.6.1.Belanghebbende heeft gesteld dat uit de resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 10 oktober 1970
(nr. B70/20 263, BNB 1970/263) blijkt dat ter bepaling van de fiscale woonplaats van naar het buitenland uitgezonden werknemers van een Nederlandse onderneming grote waarde wordt gehecht aan het feit of gehuwde werknemers naar het buitenland gaan met medeneming van hun gezin. Gehuwde werknemers, van wie de gezinnen meegaan naar het buitenland, worden voor toepassing van de Wet en de Wet op de vermogensbelasting 1964 geacht Nederland metterwoon te hebben verlaten. Belanghebbende stelt dat hij, nu zijn vader samen met zijn echtgenote naar Curaçao is vertrokken, er op mocht vertrouwen dat de Inspecteur het standpunt zou innemen dat zijn vader Nederland metterwoon had verlaten.
6.1.6.2.Gelet op de tekst en de inhoud van punt 2 van voormelde resolutie heeft deze niet de strekking af te wijken van het wettelijke woonplaatsbegrip. In punt 2 van voormelde resolutie staat vermeld dat toepassing van de regeling onder andere achterwege zal blijven indien zelfstandige toetsing van het wettelijke woonplaatsbegrip tot een andere uitkomst zou leiden dan waartoe de regeling zou voeren. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gaat niet op.
6.1.7.1.Voorts heeft belanghebbende een beroep gedaan op de zogenoemde 35%-regeling voor tijdelijk in Nederland te werk gestelde buitenlandse werknemers (Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243; hierna: de 35%-regeling). Hij heeft daartoe aangevoerd dat deze werknemers veelal in gemeubileerde woningen of appartementen wonen, dat er in redelijkheid geen twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of zij in Nederland wonen, welke vraag bevestigend moet worden beantwoord, en dat zij kunnen kiezen voor fictieve buitenlandse belastingplicht. In de omgekeerde situatie zou er, naar belanghebbende stelt, geen twijfel over mogen bestaan dat sprake is van wonen buiten Nederland.
6.1.7.2.Het Hof vat voornoemde stellingname van belanghebbende op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De 35%-regeling is een regeling waarin, in verband met de praktische uitvoerbaarheid, is goedgekeurd dat aan buitenlandse werknemers, die tijdelijk hier te lande werkzaam zijn en beschikken over specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is zodat deze werknemer slechts in het buitenland kan worden aangetrokken, onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding (35%) kan worden verstrekt voor de extra uitgaven waarvoor de buitenlandse werknemers zich in verband met hun tewerkstelling door de binnenlandse werkgever zien geplaatst. Voorts kan op gezamenlijk verzoek van de binnenlandse werkgever en de buitenlandse werknemer de buitenlandse werknemer voor de heffing van loonbelasting, inkomstenbelasting en vermogensbelasting als fictief buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. De regeling ontleent haar bestaansrecht aan de omstandigheid dat uit het buitenland afkomstige werknemers bij hun tijdelijke verblijf hier te lande doorgaans hogere kosten van levensonderhoud hebben dan werknemers die hier vast geworteld zijn en heeft mede het karakter van een loonkostensubsidie voor binnenlandse werkgevers die vanwege schaarste op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn genoodzaakt werknemers met specifieke deskundigheid uit het buitenland aan te trekken. Een belangrijke doelstelling van de regeling is het scheppen van een mogelijkheid om gefacilieerd know-how naar Nederland aan te trekken (vgl. Hoge Raad 30 mei 2001, nr. 35 903, BNB 2001/302*).
6.1.7.3. Ook bij toepassing van de 35%-regeling zal, net als in het geval van de vader van belanghebbende, steeds aan de hand van artikel 4 van de AWR worden beoordeeld waar een belastingplichtige woont. Er is derhalve naar 's Hofs oordeel reeds daarom geen sprake van een ongelijke behandeling. Voorts kan niet worden gezegd dat het geval van de vader van belanghebbende die, gelet op de inhoud van zijn verklaring opgenomen in 3.7.9, tijdelijk naar het buitenland is vertrokken met het oog op besparing van schenkingsrechten, voldoende vergelijkbaar is met de gevallen waarop de 35%-regeling ziet.
Woonplaatsbepaling volgens BRK
6.2.1.Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, onderdeel d, van de Rijkswet houdende Belastingregeling voor het Koninkrijk van 28 oktober 1964 (hierna: de BRK) verstaat de BRK onder inwoner van een van de landen een persoon die, ingevolge de desbetreffende belastingregelingen van een van de landen, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, of enige andere soortgelijke omstandigheid.
6.2.2.1.Gelet op de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten de vader van belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.2.2.2.Ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de Successiebelastingverordening 1908 geldt voor de toepassing van de Nederlands-Antilliaanse belastingwetgeving te dezen in hoofdzaak een zelfde criterium als is opgenomen in artikel 4 van de AWR. Gelet op voormelde bepaling en de inhoud van de onder 3.3 vermelde ruling hebben de Curaçaose belastingautoriteiten belanghebbende als inwoner van Curaçao aangemerkt.
6.2.3.Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK wordt een natuurlijk persoon, die ingevolge de desbetreffende belastingregelingen inwoner is van beide landen, geacht inwoner te zijn van het land waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide landen een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van het land waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen).
6.2.4.Zoals in 6.1.3 is overwogen heeft de vader van belanghebbende naar 's Hofs oordeel in Nederland tenminste één duurzaam tehuis tot zijn beschikking. Het Hof zal hierna veronderstellenderwijs ervan uitgaan dat het door de ouders van belanghebbende op Curaçao voor één jaar gehuurde appartement kan worden aangemerkt als een duurzaam tehuis in de zin van artikel 34, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de BRK. Alsdan dient te worden onderzocht met welk land de persoonlijke en economische betrekkingen van belanghebbendes vader het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen). Naar 's Hofs oordeel zijn zowel de persoonlijke als de economische betrekkingen van de vader van belanghebbende met Nederland het nauwst. Van doorslaggevend gewicht voor dit oordeel zijn de in 6.1.3 vermelde feiten en omstandigheden.
6.2.5.Gelet op het vorenoverwogene is de vader van belanghebbende naar 's Hofs oordeel in de periode 24 december 1996 tot 1 april 1998, en dus ook op het moment van de schenking, ook voor de toepassing van de BRK inwoner van Nederland.
Conclusie
6.3.Gelet op het vorenoverwogene is ingevolge artikel 27, derde lid, van de BRK het heffingsrecht over de verkrijging aan Nederland toegewezen, zodat de Inspecteur terecht en, hetgeen overigens niet in geschil is, tot het juiste bedrag een aanslag in het recht van schenking aan belanghebbende heeft opgelegd.
7.Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Tijnagel, Savelbergh en Van Walderveen. De beslissing is op 2 november 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Metadata
Rubriek(en)
InkomstenbelastingInstantie
Hof Den HaagDatum instantie
2 november 2004Rolnummer
01.01888ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR7400ECLI:NL:GHSGR:2004:AR7401
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR7402
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR7403