Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige is enig aandeelhouder van C BV. Hij heeft de aandelen verkregen voor fl. 62.000. C BV houdt alle aandelen in B BV. In januari 1990 hebben de belastingplichtige en zijn vader tegen betaling van in totaal fl. 1 aandelen verworven in A BV met een nominale waarde van fl. 35.000. Daarnaast hebben zij tegen betaling van in totaal fl. 61.250 een vordering van fl. 874.396 op A BV overgenomen. De belastingplichtige daarvan fl. 601.147 tegen betaling van fl. 42.110; zijn vader verwierf fl. 273.249 tegen betaling van fl. 19.140. In mei 1990 is de vordering omgezet in 茠 874.400 nominaal aandelenkapitaal in A BV. In 1997 is de vader van de belastingplichtige overleden. De aandelen van de vader in A BV zijn krachtens erfrecht overgegaan op de belastingplichtige. Deze overgang is op de voet van artikel 20a, lid 7, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) niet als vervreemding aangemerkt in de zin van artikel 20a, lid 1, aanhef en letter b, Wet IB 1964. In 2000 heeft de belastingplichtige de aandelen in A BV voor fl. 1 verkocht aan B BV. Bij beschikking van 13 april 2004 heeft de inspecteur op de voet van artikel 4.36 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) de verkrijgingsprijs van de aandelen in C BV per 1 januari 2001 vastgesteld op fl. 62.000. De belastingplichtige stelt zich op het standpunt dat de verkrijgingsprijs van de aandelen A BV 茠 909.400 (茠 35.000 plus 茠 874.400) bedraagt. Bij verkoop van deze aandelen in 2000 voor 茠 1 heeft belanghebbende een negatief vervreemdingsvoordeel van fl 909.399 behaald, dat bij de verkrijgingsprijs van de aandelen C BV moet worden gevoegd. De verkrijgingsprijs bedraagt dan fl. 971.399. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. Volgens de inspecteur moet de verkrijgingsprijs van de aandelen A BV ingevolge artikel 70c, lid 1, letter a, en lid 2, Wet IB 1964 worden gesteld op 茠 61.251. Het negatieve vervreemdingsvoordeel van 茠 61.250 moet ingevolge artikel 20c, lid 6, Wet IB 1964 bij de verkrijgingsprijs van de aandelen in C BV worden gevoegd. Nu dit negatieve vervreemdingsvoordeel bij de vaststelling van de aanslag voor het jaar 2000 reeds in aanmerking is genomen, is er geen ruimte om de verkrijgingsprijs van de aandelen in C BV op een hoger bedrag te stellen dan fl. 62.000. Dit standpunt wordt door het Hof en door de Hoge Raad bevestigd. Het cassatieberoep van de belastingplichtige wordt ongegrond verklaard. Conform A-G Van Ballegooijen.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
10 juli 2009
Rolnummer
43.436
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BA4679
ECLI:NL:PHR:2009:BA4679

Naar de bovenkant van de pagina