Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een directeur-grootaandeelhouder (dga) en zijn echtgenote emigreren eind 1995 naar Griekenland. Volgens artikel 4 van het verdrag tussen Nederland en Griekenland ter voorkoming van dubbele belasting, moeten niet alleen de dga en zijn echtgenote als inwoner van Griekenland worden aangemerkt, ook de BV wordt door de emigratie als inwoner van Griekenland aangemerkt (verplaatsing feitelijke leiding). De dga doet zijn best om de BV in Griekenland te laten registreren, maar dit lukt niet erg goed vanwege de bureaucratie. Dit leidt ertoe dat de BV over 1996 nog geen Griekse aanslagen vennootschapsbelasting heeft ontvangen. Daarop gaat de inspecteur tot navordering van vennootschapsbelasting over. Hij stelt daartoe dat artikel 4 van het belastingverdrag met Griekenland (waarbij de belastingheffing bij inwoners geheel aan Griekenland toekomt) eist dat er sprake is van een “feitelijke subjectieve onderworpenheid” aan de Griekse vennootschapsbelasting. Het Hof geeft hem echter geen gelijk. Het verdrag stelt aan het zijn van inwoner van één van de Staten, niet de voorwaarde dat die inwoner in de desbetreffende staat ook feitelijk aan belastingheffing moet zijn onderworpen. Er is ook geen sprake van een handelen in strijd met het doel en de strekking van het verdrag, aldus het Hof. De navorderingsaanslag wordt vernietigd.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1996
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
15 februari 2006
Rolnummer
04/01184
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2006:AV2110

Naar de bovenkant van de pagina