Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Deze zaak betreft de vraag of de vergoeding die een bankensyndicaat (hetsyndicaat) op een geldverstrekking heeft ontvangen een (fiscaal vrijgesteld) deelnemingsvoordeel is of een (belaste) rentebate. Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag hebben de door het syndicaat als ‘dividend’ aangemerkte beloningen op haar cumulatief-preferente aandelen in [G] (die resulteerden uit een financiële herstructurering van een geldverstrekking die oorspronkelijk een geldlening was) niet als dividend beschouwd en daarom niet vrijgesteld.
De Rechtbank heeft daarbij de feiten zelfstandig (abstraherend van de civielrechtelijke kwalificatie) fiscaalrechtelijk gekwalificeerd: hoewel het bankensyndicaat haars inziens civielrechtelijk aandelen in [G] hield en daarop dividenden ontving, heeft de Rechtbank die kapitaaldeelname fiscaalrechtelijk als geldlening aangemerkt en de dividenden (dus) als (belastbare) rentebaten.
Het Hof kwam tot hetzelfde resultaat (belaste rente), maar op andere gronden: zijns inziens was de omzetting van vreemd in eigen vermogen een (relatieve) schijnhandeling die genegeerd moet worden. Volgens het Hof is het syndicaat ook civielrechtelijk na de herfinanciering in werkelijkheid geen aandeelhouder, maar crediteur.
In cassatie stelt het syndicaat dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat hier sprake is van een discrepantie tussen de civielrechtelijke vorm en de materiële werkelijkheid (middel (i)).
Bovendien heeft het Hof ten onrechte de grieven tegen het rechtbankoordeel dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is, ongegrond verklaard (middel (ii)).
A-G Wattel concludeert dat het oordeeld van het Hof dat de partijen niet zouden hebben gewild hetgeen zij zijn overeengekomen, niet begrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd. Hij meent daarom dat middel (i) doel treft. Hij meent voorts dat de vastgestelde feiten geen andere conclusie toelaten dan dat de partijen vennootschapsrechtelijk en contractueel juist wél gewild hebben hetgeen zij zijn overeengekomen.
Dat laat echter de mogelijkheid open dat hetgeen de partijen vennootschapsrechtelijk en contractueel tot stand gebracht hebben, fiscaalrechtelijk anders gekwalificeerd moet worden met het oog op het andere doel en de andere strekking van het belastingrecht.
Volgens Wattel dient de zaak te worden verwezen voor nader feitenonderzoek.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
A-G
Datum instantie
26 juli 2013
Rolnummer
12/04640
ECLI
ECLI:NL:PHR:2013:701
13&g=2014-01-01,bwbid=bwbr0&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina