Precariorechten / geen precariorechten voor nutsbedrijven die door gebiedsuitbreiding in Den Haag actief zijn geworden
Hof Den Haag, 13 juni 2001
Samenvatting
Het Nutsbedrijf Westland voorziet zeven Westlandse gemeenten waaronder Wateringen van gas en elektriciteit. Op 1 januari 1994 is het gebied Wateringse Veld van de gemeente Wateringen overgegaan naar de gemeente Den Haag. Daardoor zijn gasbuizen en elektriciteitskabels van het nutsbedrijf in de grond van de gemeente Den Haag komen te liggen die daarvoor over 1994 en 1996 precariorecht vordert tot bedragen van respectievelijk fl. 93.966 en fl. 96.071. Het Hof oordeelt dat het nutsbedrijf op grond van een provinciale vergunning gerechtigd en verplicht is gas en elektriciteit in Wateringen te leveren en als gevolg daarvan gerechtigd en verplicht was werken te hebben binnen die gemeente. Omdat de gemeente Den Haag voor het gebied Wateringse Veld in de plaats is getreden van de gemeente Wateringen dient zij de op die laatste gemeente rustende verplichting tot het gedogen van die werken over te nemen. De aanslagen worden dus vernietigd.BRON
UITSPRAAK op het beroep van naamloze vennootschap Nutsbedrijf Westland N. V. te Poeldijk tegen de uitspraak van de directeur der Gemeentebelastingen van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen aanslag.
1. Aanslag en bezwaar
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de precariorechten opgelegd ten bedrage van 93.966. De tegen de aanslag gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. LOOP van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van 80. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 maart 2000, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen [A]als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [B], en de Inspecteur, tot bijstand vergezeld van [C]en [D].
2.3. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. Ter zitting zijn voorts door belanghebbende, als bijlagen bij de pleitnota, twee door de griffier als zodanig gekenmerkte stukken overgelegd, zulks zonder bezwaar van de kant van de wederpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud daarvan kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Ook de inhoud van deze stukken moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2.4. De Inspecteur heeft ingevolge een door het Hof ter zitting tot hem gericht verzoek als aanvulling op het aldaar verhandelde een brief, gedagtekend 8 maart 2000, nog enkele gegevens feitelijke aard ingezonden. Belanghebbende heeft ter zitting bij voorbaat verklaard tegen inzending van deze gegevens geen bezwaar te zullen maken en naar aanleiding hiervan geen nadere zitting te zullen verlangen.
2.5. Op dezelfde zitting zijn behandeld de zaken van belanghebbende met de nummers: BK-97/02713 en BK-97/04000. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat de in die zaken in het geding gebrachte stukken en aangevoerde stellingen -voor zover van belang voor de onderhavige zaak -tevens gelden als ingebracht c-q. aangevoerd in de onderhavige zaak. Voor zover door partijen naar stukken in die zaken is verwezen, worden die stukken geacht ook in deze zaak te zijn overgelegd. Tevens
wordt hetgeen in die zaken door partijen is aangevoerd aangemerkt als aangevoerd in de onderhavige zaak.
3. Verordening
3.1. In casu is van toepassing de Precarioverordening 1972 van de gemeente Den Haag (hierna: de Verordening), opnieuw vastgesteld en gewijzigd bij besluit van de raad van de gemeente Den. Haag in zijn openbare vergadering van 28 november 1991, welk besluit is goedgekeurd bij koninklijk besluit van 21 februari 1992, nr. 92001623, en laatstelijk gewijzigd bij besluit van de raad van 7 oktober 1993, dictum I goedgekeurd bij besluit van gedeputeerde staten van 2 november 1993, dictum II goedgekeurd bij koninklijk besluit van 25 november 1993. Van de Verordening maakt deel uit een Tarieventabel. De tekst van de Verordening en van de Tarieventabel behoort in kopie tot de stukken van het geding.
3.2. De Verordening luidt -voor zover hier van belang -als volgt:
Artikel 1
Onder de naam precariorechten worden retributies en rechten geheven voor:
a.(. . . )
b.(..)
C . het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond voor de openbare dienst bestemd.
Artikel 2
Belastingplichtig is:
a. (. . . )
b. (. .. )
C . degene van wie, danwel ten behoeve van wie, de in artikel 1, onder c, bedoelde voorwerpen worden aangetroffen.
d. . (.. )
Artikel 5
Het heffingstijdvak is de in één kalenderjaar gelegen periode gedurende welke zich een belastbaar feit in de zin van deze verordening voordoet of zal voordoen.
Artikel 6
Het recht voor de in artikel 1 bedoelde belastbare feiten wordt berekend aan de hand van de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Artikel 8
1. Geen rechten zijn verschuldigd [voor]:
(. . . )
4. voorwerpen welke ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden gedoogd;
(. . . ).
4. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan we1 door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan.
4.1. Belanghebbende heeft tot doe1 het bevorderen van goede openbare nutsvoorzieningen in de zeven Westlandse gemeenten. Belanghebbende verzorgde in het onderhavige jaar onder andere de elektriciteits-en gaslevering in de gemeente Wateringen.
4.2. In verband daarmee is aan belanghebbende op grond van de Energieverordening Zuid-Holland en de Gasverordening Zuid-Holland vergunning verleend voor de levering van elektriciteit respectievelijk uitoefening van het gasbedrijf in (onder meer) de gemeente Wateringen.
4.3. Per 1 januari 1994 is naar aanleiding van een gemeentelijke grenswijziging grondgebied, genaamd het Wateringse Veld, van de gemeente Wateringen overgegaan naar de gemeente Den Haag. De grenswijziging heeft tot gevolg gehad dat de door belanghebbende beheerde gasleidingen en elektriciteitskabels in de grond van de gemeente Den Haag zijn komen te liggen. Belanghebbende is geen concessiehouder voor de gemeente Den Haag en heeft eveneens niet statutair ten doe1 het zorg dragen voor energielevering in die gemeente.
4.5. Per 1 oktober 1996 is de betreffende infrastructuur overgenomen door ENECO dat de rechtsopvolger is van het GEB en vindt de energielevering sedertdien plaats door ENECO. De gemeente Den Haag valt onder het verzorgingsgebied van ENECO die de concessiehouder is tot levering van elektriciteit en gas in deze gemeente.
4.6. De gemeente Den Haag heeft wegens het hebben van leidingen en kabels in voor openbare dienst bestemde gemeentegrond de onderhavige aanslag aan belanghebbende opgelegd.
5. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
5.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag precariorechten terecht aan belanghebbende is opgelegd, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord. Het bedrag van de aanslag is niet in geschil.
5.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken, waaronder de eerder vermelde pleitnota. Partijen hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan de door hen in de gedingstukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd. Van de zijde van belanghebbende is aldaar nog het volgende aangevoerd: Belanghebbende was niet eerder precariorechten verschuldigd aangezien de Westlandse gemeenten geen precarioverordening kennen.
6. Conclusies van partijen
6.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de aanslag.
6.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
7. Overwegingen omtrent het geschil
7.1. Op grond van de Energieverordening Zuid-Holland onderscheidenlijk de Gasverordening Zuid-Holland zijn aan belanghebbende met uitsluiting van anderen vergunningen verleend voor de levering van elektriciteit en gas in onder meer de gemeente Wateringen.
7.2. Naar belanghebbende heeft gesteld en door de Inspecteur ter zitting is beaamd, is aldus aan belanghebbende door de provincie Zuid-Holland een concessie verleend om elektriciteit en gas te leveren binnen het gebied van de gemeente Wateringen.
7.3. Naar belanghebbende voorts onweersproken heeft gesteld, is zij op grond van de haar verleende concessie verplicht tot levering van energie en is zij daaruit voortvloeiend gerechtigd en verplicht tot het hebben van de werken met behulp waarvan gas en elektriciteit worden geleverd. Hieruit volgt dat belanghebbende krachtens die concessie gerechtigd en verplicht was tot het hebben van die werken binnen het grondgebied van de gemeente Wateringen.
7.4. Nu de gemeente Den Haag op grond van de artikelen 44 en 45 van de Wet algemene regels herindeling ten aanzien van de rechten en verplichtingen die verband houden met de voorziening van drinkwater, elektriciteit en gas in de plaats is getreden van de gemeente Wateringen, dient zij de op die gemeente rustende verplichting tot gedogen van die werken over te nemen. Naar 's Hofs oordeel is belanghebbende ook na de overgang van het Wateringse Veld naar de gemeente Den Haag nog steeds aan te merken als concessiehouder voor dat gebied.
7.5. Nu niet in geschil is dat de vorenbedoelde werken behoren tot de voorwerpen welke ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden gedoogd in de zin van artikel 8, lid 4, van de Verordening, had ter zake daarvan geen precariorechten mogen worden geheven.
7.6. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep van belanghebbende gegrond is.
8. Proceskosten en griffierecht
8.1. Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken bedoelde proceskosten.
Het Hof stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten fiscale procedures als volgt vast. Kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand 3.550 (punten voor proceshandelingen: 2,5; waarde per punt: 710; factor gewicht van de zaak: 2; factor samenhangende zaken: 1). Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 97/02713 en 97/04000 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van genoemd besluit. Van het totale bedrag zal het Hof aan deze zaak een derde deel toerekenen.
8.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 5, lid 7, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken dient het door belanghebbende gestorte griffierecht ad 80 te worden vergoed door de Inspecteur.
9. Beslissing
Het Gerechtshof
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de daarbij gehandhaafde aanslag,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op 1.184, en wijst de gemeente Den Haag aan als de rechtspersoon die de kosten moet vergoeden, en
- gelast dat door de Inspecteur aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep gestorte griffierecht ten bedrage van 80.
Deze uitspraak is vastgesteld op 13 juni 2001 door mrs. Tijnagel, Schuurman en Vonk. De beslissing is die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Derks.