Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De hoofdzaak van een vijftal (uitvoerige) conclusies waarin A-G Overgaauw de mislukte poging beschrijft van de enig aandeelhouder van een door hem opgebouwd concern om aan de heffing van Nederlandse aanmerkelijk belangwinst te ontkomen betreft het volgende. In de eerste plaats heeft het Hof volgens de A-G terecht beslist dat de enig aandeelhouder eind 1996 zijn woonplaats niet tijdelijk naar Curaçao had verlegd, maar in Nederland was blijven wonen. De voornaamste reden voor dit standpunt is dat hij zijn woning in Nederland had aangehouden en slechts voor een waarde van minder dan fl. 1.000 aan kleding en inboedel had meegenomen. De woning waarin hij in Nederland woonde was weliswaar eigendom van één van zijn BV’s, maar zij was gedurende het gehele verblijf in Curaçao met al zijn meubilair ter beschikking van de enig aandeelhouder blijven staan, zonder dat hij er overigens gebruik van gemaakt had. In Curaçao had hij slechts tijdelijk een appartement gehuurd. Voorts had hij in Nederland onder meer al zijn lidmaatschappen inclusief die van zijn kerkelijke gemeente voortgezet. Ook mislukt de winstbewijsconstructie. De enig aandeelhouder brengt kort gezegd eind 1996 alle aandelen in een stichting, maar verkrijgt bij die gelegenheid wel nieuw uitgegeven winstbewijzen die aanspraak geven op nagenoeg alle winst(reserves). De uitreiking van die winstbewijzen wordt weliswaar niet als vervreemding van aandelen aangemerkt, maar de winstbewijzen moeten zelf aan de hand van Hoge Raad, 17 december 2004, nr. 39.561, ook in het jaar 1997 als aanmerkelijk belang worden aangemerkt. De vervreemding daarvan is belast, ook al heeft die binnen het concern plaatsgevonden. De winstrechten zijn namelijk niet helemaal gelijk. De aanslagen die op grond van buitenlandse belastingplicht zijn opgelegd, zijn volgens de A-G terecht vernietigd en die op grond van de binnenlandse belastingplicht zijn opgelegd zijn, behoudens die welke betrekking heeft op het belasten van de uitreiking van winstbewijzen, wat de hoofdzaak betreft terecht gehandhaafd. Het gaat hier voor 1997 om fl. 208.806.619 en voor 1998 om fl. 181.714.756 aanmerkelijk belangwinst.
Annex aan deze zaken is de vraag of de enig aandeelhouder belastingplichtig was voor de VB 1997, 1998 en 1999. Die vraag wordt door A-G Niessen op grond van de beslissing omtrent de woonplaats van de man bevestigend beantwoord. Als gevolg van schenkingen en de hiervoor beschreven fiscale consequenties daalt het vermogen echter op de peildata van fl. 188.367.000 tot nihil. De Staatssecretaris vindt echter dat de IB niet tot de vastgestelde bedragen kan worden afgetrokken. Dat bestrijdt de A-G aan de hand van HR 19 januari 1955 nr 12.901, BNB 1955/81.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1996-1999
Instantie
A-G
Datum instantie
30 november 1999
Rolnummer
41.390
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV1223
ECLI:NL:PHR:2006:AV1223

Naar de bovenkant van de pagina