Vereiste aangiften niet gedaan; geen redelijke schatting (1)
Hof Arnhem-Leeuwarden, 31 maart 2020
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(487)
- Commentaar NLFiscaal(4)
- Literatuur(3)
- Recent(3)
- Kennisgroepstandpunt(1)
Samenvatting
Over de periode 2005 tot en met 2011 heeft bij X (bv; belanghebbende) een boekenonderzoek plaatsgevonden. In dat onderzoek zijn de dga/gemachtigde, diens echtgenote en andere groepsmaatschappijen betrokken. Ook heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden, waarbij de boekhoudingen van onder andere X over jaren vóór 2012 in beslag zijn genomen. Deze boekhoudingen zijn (in ieder geval deels) geretourneerd op 13 maart 2014.
In geschil zijn aan X opgelegde aanslagen vpb over de jaren 2012 en 2013. Deze zijn ambtshalve opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 500.000 voor beide jaren. Tevens zijn verzuimboetes opgelegd.
Hof Arnhem-Leeuwarden acht niet aannemelijk dat (incompleetheid als gevolg van) de inbeslagname van de boekhouding het voldoen aan de aangifteverplichting onmogelijk zou hebben gemaakt. X heeft voor beide jaren de vereiste aangifte niet gedaan. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
Het Hof acht de schatting van de Inspecteur niet redelijk. Het neemt hierbij in aanmerking dat de Inspecteur er – weliswaar in het kader van een later opgezegd compromis – mee akkoord is gegaan dat in de jaren 2008 tot en met 2010 geen belastbare winst door X is gehaald. Verder volgt uit de door X bij de KvK gedeponeerde jaarrekeningen niet een jaarlijkse aanwas van het eigen vermogen van € 500.000. Daarnaast heeft X gemotiveerd gesteld dat haar winst in sterke mate afhankelijk is van de (fiscale) advieswerkzaamheden van de gemachtigde, die in ieder geval een deel van 2012 en 2013 gedetineerd was. Voorts acht het Hof aannemelijk dat het strafrechtelijk onderzoek geen positief effect op het resultaat van X in de jaren 2012 en 2013 zal hebben gehad. Het Hof acht een schatting van € 50.000 voor beide jaren redelijk. De boetes zoals gematigd door Rechtbank Gelderland acht het Hof passend en geboden.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (20/01506)
BRON
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X bv te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2018, nummers AWB18/832 en AWB18/834, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 500.000. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 14.235. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 4.920.
1.2. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 ambtshalve een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 500.000. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 8.633. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 4.920.
1.3. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen, beschikkingen belastingrente en de verzuimboetes gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
1.5. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en wegens overschrijding van de redelijke termijn de verzuimboetes met 15% verminderd en vastgesteld op € 4.182 voor 2012 en 2013.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Het onderzoek ter zitting in de zaken met rolnummers 18/01055 en 18/01056 heeft met instemming van partijen gelijktijdig plaatsgevonden. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is opgericht op 7 mei 1998 en houdt zich bezig met het geven van rechtskundig en fiscaal advies. [A] B.V. is enig bestuurder van belanghebbende.
2.2. Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb over de jaren 2012 en 2013. Op haar verzoek is belanghebbende tot uiterlijk 1 januari 2015 uitstel van indiening van de aangiftes verleend. Op 30 januari 2015 heeft de Inspecteur herinneringsbrieven gestuurd en op 6 maart 2015 aanmaningsbrieven. Belanghebbende heeft geen aangiften ingediend.
2.3. De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve met dagtekening 16 mei 2015 de aanslag Vpb 2012 vastgesteld en met dagtekening 23 mei 2015 de aanslag Vpb 2013.
2.4. Over de periode 2005 tot en met 2011 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. In dat onderzoek zijn de directeur/ (uiteindelijk) grootaandeelhouder/gemachtigde, de echtgenote van de gemachtigde en andere groepsmaatschappijen betrokken.
2.5. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn in 2014 afspraken gemaakt, welke (onder meer) zijn neergelegd in een niet door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst van 2 september 2014 (hierna: het compromis). Het compromis is per brief van 5 november, gericht aan [B] , t.a.v. de heer [C] , door de Inspecteur opgezegd omdat niet aan de afspraken zou zijn voldaan.
2.6. In het kader van het compromis is een bedrag van € 460.000 betaald door of namens onder andere belanghebbende. Bij brief van 1 juli 2014 is door de Inspecteur op verzoek van de gemachtigde een toelichting gegeven over deze betaling. In deze toelichting staat dat voor wat betreft de Vpb het compromis niet ziet op de jaren 2011 en later. Er is afgesproken dat de belastbare winst over 2008 tot en met 2010 op nihil wordt gesteld. Er zijn in het compromis ook afspraken met betrekking tot de omzetbelasting gemaakt.
2.7. Later is (in ieder geval) nog eens een bedrag van € 112.000 betaald door of namens onder andere belanghebbende. Volgens belanghebbende is in totaal een bedrag van € 811.010 betaald, hetgeen de Inspecteur voor een bedrag van € 239.010 betwist.
2.8. Ook heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden, waarbij de boekhoudingen van onder andere belanghebbende over jaren vóór 2012 in beslag zijn genomen. Deze boekhoudingen zijn (in ieder geval deels) geretourneerd op 13 maart 2014.
2.9. Bij de Kamer van Koophandel zijn wel jaarrekeningen gedeponeerd over de jaren 2012 en 2013. In deze jaarrekeningen wordt per 31 december 2012 een eigen vermogen van € 2.376.096 en per 31 december 2013 een eigen vermogen van € 2.451.361 gerapporteerd.
3. Geschil
In geschil is of de aanslagen naar te hoge belastbare bedragen zijn opgelegd. Tevens zijn (is de hoogte van) de verzuimboetes in geschil. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aangiftes gedaan konden worden omdat de boekhouding niet geheel was geretourneerd en dat de status van het compromis en de betalingen die in dat kader waren gedaan onduidelijk was. Voor het opleggen van verzuimboetes en toepassing van de maatregel van omkering en verzwaring van de bewijslast is volgens belanghebbende geen plaats. Verder heeft belanghebbende zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de aanslagen niet berusten op redelijke schattingen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende heeft verzocht om de behandeling ter zitting aan te houden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij compromisbesprekingen wenst aan te gaan om tot onderlinge afspraken te komen. De Inspecteur heeft gesteld weinig vertrouwen te hebben dat compromisbesprekingen tot een oplossing zullen leiden. Partijen verkeren reeds geruime tijd in een patstelling en hebben ampel de tijd gehad met elkaar tot een oplossing te komen. Het Hof acht het niet aannemelijk dat compromisbesprekingen binnen afzienbare tijd tot een oplossing leiden. Gelet op het belang van een goede procesorde, waaronder begrepen het belang dat een juridisch geschil binnen een redelijke termijn wordt afgedaan, heeft het Hof het verzoek tot aanhouding afgewezen.
4.2. Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden aangifte te doen binnen een door de inspecteur gestelde termijn (artikel 8, eerste lid, in verbinding met artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; AWR). Vast staat dat belanghebbende aan deze verplichting geen gevolg heeft gegeven, ook niet na herinnering en aanmaning.
4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat het doen van aangifte niet mogelijk is, omdat bepaalde delen van de boekhouding na de inbeslagname niet zouden zijn geretourneerd. De Inspecteur heeft dit betwist. Belanghebbende heeft niet aangegeven welke specifieke onderdelen van de administratie van belanghebbende thans ontbreken en waarom het ontbreken daarvan het doen van aangifte volstrekt onmogelijk zouden maken. Bovendien blijkt uit het door belanghebbende aanvaarde compromis dat de boekhouding voor 2011 in ieder geval niet werd geaccepteerd door de Inspecteur, in die zin dat door belanghebbende over de jaren 2008-2010 een winstcorrectie van € 540.000 is geaccepteerd. Het Hof acht het al met al niet aannemelijk dat (incompleetheid als gevolg van) de inbeslagname van de boekhouding het voldoen aan de aangifteverplichting onmogelijk zou hebben gemaakt.
4.4. Belanghebbende heeft verder gesteld dat het onduidelijk is in hoeverre uitvoering is of (nog) moet worden gegeven aan het compromis. Nu het compromis doorwerkt naar latere jaren, in ieder geval voor wat betreft het eigen vermogen van belanghebbende, kan niet zonder voorbehoud stellig de juiste aangifte worden gedaan. Naar het oordeel van het Hof is het (voorgestelde) compromis bij brief van 5 november 2014 duidelijk en stellig opgezegd door de Inspecteur. Voor zover deze opzegging voor enige onduidelijkheid heeft gezorgd, bijvoorbeeld met betrekking tot reeds verrichte betalingen, laat dit onverlet dat dit niet in de weg staat aan het doen van aangifte. Met betrekking tot onduidelijkheden of onzekerheden kan op de normale wijze volgens goedkoopmansgebruik worden omgegaan.
4.5. Het bovenstaande brengt mee dat belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Deze omstandigheid leidt op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR tot omkering en verzwaring van de bewijslast (vgl. HR 9 oktober 2015, nr. 14/03968, ECLI:NL:HR:2015:2988, en HR 2 maart 2007, nr. 42311, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676). Dit betekent dat op belanghebbende de last rust om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de opgelegde aanslag te hoog is.
4.6. Belanghebbende is hierin niet geslaagd. Zij heeft ook in hoger beroep niets concreets aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij aannemelijk heeft gemaakt, laat staan overtuigend heeft aangetoond, dat de ambtshalve door de Inspecteur vastgestelde aanslagen Vpb 2012 en 2013 tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
4.7. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van de winst van eiseres. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld door een/de inspecteur (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401). Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.8. Belanghebbende heeft al enkele jaren geen aangifte gedaan. Bovendien is het uit de boekhouding volgend verlies over de jaren 2008 tot en met 2010 van € 540.000 door de Inspecteur niet geaccepteerd. Dit brengt mee dat de schatting van de belastbare winst noodzakelijkerwijs enigszins ruw is, hetgeen voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen. Daar staat tegenover dat de Inspecteur er - weliswaar in het kader van een later opgezegd compromis - mee akkoord is gegaan dat in de jaren 2008 tot en met 2010 geen belastbare winst door belanghebbende is gehaald. Verder volgt uit de door belanghebbende bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde jaarrekeningen niet een jaarlijkse aanwas van het eigen vermogen van € 500.000. Daarnaast heeft belanghebbende gemotiveerd gesteld dat de winst van belanghebbende in sterke mate afhankelijk is van de (fiscale) advieswerkzaamheden van de gemachtigde, die in ieder geval een deel van 2012 en 2013 gedetineerd was. Bovendien stelt belanghebbende dat haar vorderingen op cliënten deels oninbaar zijn geworden door het feit dat er een strafrechtelijk onderzoek naar de gemachtigde liep en het feit dat de gemachtigde gedetineerd was. Belanghebbende heeft verklaard dat met deze omstandigheden in de gedeponeerde jaarrekeningen nog geen rekening is gehouden. Het Hof acht het aannemelijk dat het strafrechtelijk onderzoek geen positief effect op het resultaat van belanghebbende in de jaren 2012 en 2013 zal hebben gehad.
4.9. Gelet op het bovenstaande is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet in redelijkheid de belastbare winst van belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 op € 500.000 heeft kunnen stellen. Het Hof acht een schatting van € 50.000 voor beide jaren redelijk.
Belastingrente
4.10. Het hoger beroep worden mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen inzake de belastingrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikkingen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het Hof zal bepalen dat de bij beschikkingen in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig zal worden verminderd.
Verzuimboetes
4.11. Het Hof is van oordeel dat van belanghebbende redelijkerwijs kon worden verlangd dat zij binnen de daartoe gestelde termijn aangiftes Vpb zou doen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Het Hof acht de boetes, zoals gematigd door de Rechtbank, passend en geboden. In hoger beroep is geen sprake van een verdere overschrijding van de termijn, zodat voor verdere matiging geen aanleiding bestaat.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.
6. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de boetebeschikkingen,
- verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen gegrond,
- vernietigt de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur,
- vermindert de aanslag Vpb 2012 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 50.000 en de aanslag Vpb 2013 tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 50.000,
- vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig en
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 338 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 508 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
Metadata
Vennootschapsbelasting