Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) levert halffabrikaten voor veevoeder aan – onder meer – A te Q (Verenigde Staten). In 1975 heeft X een overeenkomst tot het verlenen van technische bijstand en marketingdiensten met B nv te Curaçao gesloten. Zij heeft de sedertdien aan B nv verrichte betalingen als kosten geboekt. In het onderhavige jaar (1982) heeft X ƒ 672.190 aan B nv betaald. Door B nv zijn geen activiteiten voor X verricht. In geschil is of de betalingen aan B nv behoren tot de kosten van de onderneming van X.
Volgens de Hoge Raad is dat niet het geval.
Indien vaststaat dat een belastingplichtig lichaam een betaling heeft gedaan zonder dat blijkt van enige tegenprestatie, kan deze uitgave slechts dan tot de kosten van de door de belastingplichtige gedreven onderneming worden gerekend, indien deze aannemelijk maakt dat de uitgave ten behoeve van die onderneming is gedaan. Door in de ten processe geschetste omstandigheden van X het bewijs te verlangen dat de betalingen zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, heeft het Hof derhalve de bewijslast niet onredelijk verdeeld. Nu het Hof heeft geoordeeld dat X voormeld bewijs niet heeft bijgebracht, welk oordeel als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst, heeft het Hof het beroep van X terecht verworpen.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1982
Instantie
HR
Datum instantie
21 september 1994
Rolnummer
29356
ECLI
ECLI:NL:HR:1994:AA2964
bwbr0002672&artikel=10&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina