Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende), gevestigd te Bonaire, exploiteert een appartementencomplex. De appartementen worden zowel kortdurend (aan toeristen) als langdurend verhuurd.

Vanaf 1 januari 2007 is aan X een zogenoemde tax holiday toegekend. Per 1 januari 2011 is een nieuw fiscaal stelsel in werking getreden en is de vastgoedbelasting ingevoerd. In geschil zijn aan X opgelegde aanslagen in de vastgoedbelasting en eilandelijke opcenten voor de jaren 2011 en 2012.

X betoogt dat het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ten onrechte heeft geoordeeld dat het beëindigen van de taxholidayregeling niet in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP).

Het GHvJ geeft X geen gelijk. De beëindiging van de tax holiday door wijziging van het wettelijk stelsel, zonder dat daarbij een adequate overgangsregeling is getroffen, vormt geen inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom als bedoeld in artikel 1 EP.

Ingevolge artikel 4.9, lid 1, Belastingwet BES is het reguliere belastingtarief 15% (tekst 2011 en 2012). Indien de onroerende zaak een hotel betreft, bedraagt het belastingtarief 5% (tekst 2011 en 2012).

Het GHvJ acht de ingebrachte feiten en omstandigheden onvoldoende om te concluderen dat in 2011 en 2012 sprake is van een hotel. Daarvoor ontbreken te veel gemeenschappelijke voorzieningen die normaliter in een hotel beschikbaar zijn. Gelet daarop kan het appartementencomplex in 2011 en 2012 niet als hotel worden aangemerkt en komt X niet in aanmerking voor het hoteltarief.

Het GHvJ bevestigt ten slotte het oordeel van het Gerecht in eerste aanleg dat het door de wetgever gemaakte onderscheid tussen hotels (lage tarief) en appartementencomplexen (reguliere tarief) geen ongeoorloofde discriminatie in de zin van artikel 14 EVRM oplevert.

Deze uitspraak is een bevestiging van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (GHvJ) van 18 april 2018 en de Raad van Beroep voor Belastingzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (RvBB) van 9 maart 2015. Per 1 januari 2011 is in verband met de nieuwe staatkundige structuur van de BES-eilanden een nieuw fiscaal stelsel ingevoerd, waarbij de winstbelasting vervangen is door de vastgoedbelasting. Met het vervallen van de winstbelasting was ook de winstbelastingfaciliteit van de tax holiday niet langer van toepassing.

In de onderhavige zaak exploiteerde belanghebbende een appartementencomplex op Bonaire. Vanaf 1 januari 2008 genoot belanghebbende op basis van een tax holiday een vrijstelling van grondbelasting en winstbelasting; laatstgenoemde vrijstelling betekende de facto een verminderd tarief winstbelasting (inclusief opcenten) van 2%. In de procedure die heeft geleid tot bovenstaande uitspraak stelde belanghebbende zich ten eerste op het standpunt dat het beëindigen van de taxholidayregelingen in strijd was met het ongestoorde genot van eigendom van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP).

Metadata

Rubriek(en)
Heffingen Caribisch Koninkrijk
Belastingtijdvak
2011-2012
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie
Datum instantie
6 april 2020
Rolnummer
BON2019H00027 en BON2019H00028
ECLI
ECLI:NL:OGHACMB:2020:69
Auteur(s)
Germaine Rekwest
University of Curaçao
NLF-nummer
NLF 2020/1012
Aflevering
30 april 2020
Judoreg
NFB3226
bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001000&artikel=14,bwbv0001001&artikel=1,bwbv0001001&artikel=1

Naar de bovenkant van de pagina