Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(103)
- Commentaar NLFiscaal(3)
- Literatuur(1)
- Recent(7)
Samenvatting
In deze WOZ-zaak heeft Rechtbank Oost-Brabant in aanloop naar de zitting contact opgenomen met de Heffingsambtenaar, omdat in het dossier geen verweerschrift aanwezig was. De Heffingsambtenaar heeft daarop laten weten dat hij, voor zover hij kon nagaan, in juli 2021 al een verweerschrift had ingediend. Hij heeft het stuk daarop (nogmaals) toegestuurd. De Rechtbank heeft dat stuk, dat is gedateerd op 22 juli 2021, op 17 mei 2022 ontvangen.
X stelt in hoger beroep dat de Rechtbank het stuk van 22 juli 2021 wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing had moeten laten. Hij heeft het stuk pas op 18 mei 2022 – vijf dagen vóór de zitting – ontvangen.
Hof Den Bosch oordeelt dat het stuk in dit geval terecht is toegelaten tot de procedure omdat (de gemachtigde van) X voor de zitting van de Rechtbank van de inhoud van het stuk kennis had kunnen nemen en er op de zitting adequaat op had kunnen reageren. Hij heeft besloten dat niet te doen. Dat komt voor zijn eigen rekening en risico.
Daarnaast is in geschil of sprake is van schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ.
De omstandigheid dat de KOUDV- en liggingsfactoren niet in de bezwaarfase zijn verstrekt terwijl dat wel had moeten gebeuren, leidt in dit geval niet tot een gegrond hoger beroep. X klaagt hierover namelijk pas voor het eerst in hoger beroep. Het Hof beschouwt dit als een schending van de goede procesorde.
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van belanghebbende, wonend in woonplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 20 juni 2022, nummer SHE21/257 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Geldrop-Mierlo, hierna: de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van de onroerende zaak [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Met ingang van 1 januari 2024 heeft de gemeente Geldrop-Mierlo een dienstverleningsovereenkomst gesloten met de Belastingsamenwerking Oost-Brabant op grond waarvan uitvoering van de WOZ- en belastingtaken zal plaatsvinden door de Belastingsamenwerking Oost-Brabant. In dat kader heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo het afdelingshoofd van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant aangewezen als heffingsambtenaar.
1.6. De zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het gaat om een vrijstaande woning uit 1980 met een inhoud van 930 m3, inclusief een aanbouw van 50 m3, met drie dakkapellen en een zwembad. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 581 m2.
2.2. De waarde van de woning is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 562.000. De heffingsambtenaar heeft deze waarde in beroep onderbouwd met een taxatierapport, opgesteld en ondertekend op 30 juni 2021 door taxateur [taxateur] . De waarde van de woning per 1 januari 2019 wordt in dit rapport bepaald op € 635.000.
2.3. De rechtbank heeft in aanloop naar de zitting van 23 mei 2022 contact opgenomen met de heffingsambtenaar, omdat in het dossier geen verweerschrift aanwezig was. De heffingsambtenaar heeft daarop laten weten dat hij, voor zover hij kon nagaan, in juli 2021 al een verweerschrift had ingediend. Hij heeft het stuk daarop (nogmaals) toegestuurd. De rechtbank heeft dat stuk, dat is gedateerd op 22 juli 2021, op 17 mei 2022 ontvangen. De rechtbank heeft het stuk diezelfde dag doorgezonden aan belanghebbende. Belanghebbende heeft ter zitting aan de rechtbank verzocht om het stuk tardief te verklaren en buiten beschouwing te laten. De rechtbank heeft het stuk niet tardief verklaard en het bij de beoordeling van het beroep betrokken.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- heeft de rechtbank het stuk van 22 juli 2021, dat op 17 mei 2022 door de rechtbank is ontvangen, ten onrechte in de procedure toegelaten?
- heeft de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, Wet WOZ geschonden?
3.2. Belanghebbende heeft zijn stelling dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld, op de zitting bij het hof ingetrokken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, en tot toekenning van een vergoeding voor de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
a) Stuk van 22 juli 2021
4.1. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de rechtbank het stuk van 22 juli 2021 wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing had moeten laten. Belanghebbende heeft het stuk pas op 18 mei 2022 – vijf dagen vóór de zitting – ontvangen. Hij had het ten tijde van de zitting nog niet gelezen en kon er niet adequaat op reageren. Het is voor belanghebbende onduidelijk wanneer en op welke wijze de rechtbank navraag heeft gedaan bij de heffingsambtenaar over het ontbreken van een verweerschrift in het dossier. Het doen van navraag is op zichzelf al in strijd met de goede procesorde en geeft de indruk dat partijen niet gelijk worden behandeld. Belanghebbende verzoekt het hof om de heffingsambtenaar te gelasten alle correspondentie met de rechtbank over deze procedure over te leggen.
4.2. Het hof merkt eerst op dat onduidelijk is of bij de indiening van het verweerschrift in juli 2021 iets is misgegaan bij de rechtbank of bij de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft op de zitting bij het hof verklaard dat hij destijds geen verzendadministratie bijhield en dat de rechtbank geen ontvangstbevestigingen stuurt voor verweerschriften, zodat voor hem niet te achterhalen is waar het is misgegaan. Het dossier van de rechtbank biedt geen aanknopingspunten voor de conclusie dat in juli 2021 al een verweerschrift zou zijn ingediend. Het hof gaat er daarom van uit dat het stuk pas op 17 mei 2022 door de rechtbank is ontvangen. Het stuk moet daarom naar het oordeel van het hof niet als ‘verweerschrift’ maar als ‘nader stuk’ in de zin van artikel 8:58, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden aangemerkt.
4.3. De omstandigheid dat de rechtbank het nadere stuk pas heeft ontvangen op de zesde dag vóór de zitting, en dus buiten de termijn van artikel 8:58, lid 1, Awb, dwingt niet zonder meer tot het buiten beschouwing laten van dat stuk. Daarvoor moet worden getoetst aan de goede procesorde. Daarvoor moet de rechter een belangenafweging maken tussen het belang dat een partij heeft bij het overleggen van een nader stuk, het algemeen belang van een doelmatige procesgang en het belang van de andere partij om adequaat op het stuk te kunnen reageren.
4.4. Het hof is van oordeel dat het toelaten van het nadere stuk door de rechtbank in dit geval geen strijd oplevert met de goede procesorde. Het nadere stuk betreft een voor de beoordeling van de zaak relevant stuk, dat niet omvangrijk of ingewikkeld is. Het gaat om de reactie van de heffingsambtenaar op de door belanghebbende aangedragen vergelijkingsobjecten, en heeft als bijlagen een taxatierapport, dat slechts bestaat uit een waardematrix, en vier iWOZ-rapportages. Daar komt bij dat het gaat om een niet-complexe zaak, waarin belanghebbende wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde die ruime ervaring heeft in dit soort zaken.
4.5. Uit de uitspraak en het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank volgt dat de gemachtigde van belanghebbende het nadere stuk voorafgaand aan de zitting van de rechtbank bewust niet gelezen heeft. Hij had vooraf al besloten om de rechtbank te verzoeken het nadere stuk tardief te verklaren, om bij afwijzing in hoger beroep te gaan en om dan pas inhoudelijk op het stuk te reageren. De gemachtigde van belanghebbende werd naar eigen zeggen structureel geconfronteerd met laat ingediende verweerschriften. Dit maakt het oordeel van het hof echter niet anders. In dit geval had (de gemachtigde van) belanghebbende voor de zitting van de rechtbank van de inhoud van het stuk kennis kunnen nemen en er op de zitting adequaat op kunnen reageren. Hij heeft besloten dat niet te doen, dat komt voor zijn eigen rekening en risico. Anders dan belanghebbende ter zitting van het hof heeft gesteld, hoefde de rechtbank de behandeling van de zaak ter zitting niet ambtshalve uit te stellen. De gemachtigde heeft geen verzoek om uitstel van de zitting gedaan. Van een professioneel gemachtigde mag verwacht worden dat hij om uitstel van de mondelinge behandeling ter zitting verzoekt als hij dat nodig acht, omdat hij niet goed op een laat ingediend stuk kan reageren.
4.6. Belanghebbende heeft verder gewezen op de uitspraak van dit hof van 1 juni 2022. Het hof kwam in die zaak tot een ander oordeel over de late indiening van het ‘verweerschrift’ dan in de onderhavige zaak. In dat geval was sprake van een vaste werkwijze van de rechtbank waarbij de heffingsambtenaar standaard tot tien dagen vóór de zitting in de gelegenheid werd gesteld om het verweerschrift in te dienen. Die werkwijze was volgens het hof in strijd met de goede procesorde. Wanneer aan de heffingsambtenaar structureel en bewust een lange termijn wordt gegund om een (eerste) reactie op het beroepschrift in te dienen, doet dat namelijk afbreuk aan het beginsel van gelijkwaardigheid van partijen. Onderhavig geval onderscheidt zich van die situatie, doordat de late indiening van het nadere stuk geen onderdeel van een vaste werkwijze is die de heffingsambtenaar bevoordeelt, maar het resultaat van incidentele omstandigheden zoals onder 2.3. van deze uitspraak omschreven. Ondanks deze omstandigheden, was het voor belanghebbende mogelijk om adequaat op het nadere stuk te reageren. Het hof ziet derhalve aanleiding voor een ander oordeel in de onderhavige zaak dan in de uitspraak van 1 juni 2022.
4.7. Anders dan belanghebbende heeft verzocht, zal het hof de heffingsambtenaar niet verzoeken om zijn correspondentie met de rechtbank over te leggen. De rechtbank heeft in aanloop naar de zitting geconstateerd dat een verweerschrift ontbrak, waarop zij navraag heeft gedaan bij de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat dit telefonisch is gebeurd, en dat geen andere correspondentie heeft plaatsgevonden. Er zijn geen aanwijzingen dat dit anders is gegaan. Naar het oordeel van het hof is het niet in strijd met de goede procesorde dat de rechtbank het dossier controleert op volledigheid en dat de griffier incidenteel navraag doet bij een partij in het geval dat een processtuk lijkt te ontbreken.
b) Schending artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.8. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte niet de taxatiekaart met daarop de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de gehanteerde vergelijkingsobjecten verstrekt heeft, terwijl belanghebbende daar wel om had verzocht.4.9. Wanneer belanghebbende een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde, is de heffingsambtenaar ertoe gehouden om die gegevens te verstrekken op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Die gegevens kunnen ook betrekking hebben op voor de waardevaststelling van gebruikte vergelijkingspanden.
4.10. Vaststaat dat belanghebbende in het bezwaarschrift van 5 maart 2020 verzocht heeft om het taxatieverslag met daarop de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar heeft het taxatieverslag en de grondstaffels aan belanghebbende verstrekt per e-mail, en heeft verder verklaard dat de gegevens over de KOUDV- en liggingsfactoren alleen ter inzage hebben gelegen en niet anderszins aan belanghebbende zijn verstrekt. Daarmee is naar het oordeel van het hof niet voldaan aan artikel 40, lid 2, Wet WOZ.
4.11. De omstandigheid dat de KOUDV- en liggingsfactoren niet in de bezwaarfase zijn verstrekt terwijl dat wel had moeten gebeuren, leidt in dit geval evenwel niet tot een gegrond hoger beroep. Belanghebbende klaagt namelijk pas in hoger beroep voor het eerst over het niet hebben ontvangen van de KOUDV- en liggingsfactoren in de bezwaarfase. Hij heeft in beroep bij de rechtbank in het geheel niet over het ontbreken van de betreffende stukken geklaagd. Daarom kan niet worden gezegd dat belanghebbende in beroep is gegaan (mede) omdat de KOUDV- en liggingsfactoren in de bezwaarfase niet zijn verstrekt, hij de vastgestelde waarde niet kon controleren en daarom niet kon beoordelen of het zinvol was om beroep in te stellen. Het vervolgens pas in de hogerberoepsfase wijzen op een schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ beschouwt het hof als een schending van de goede procesorde. Onder deze omstandigheden leidt het niet verstrekken van de gegevens in de bezwaarfase niet tot een gegrond hoger beroep.
Tussenconclusie
4.12. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13. Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14. Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, raadsheer, in tegenwoordigheid van R. Camps, als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
Metadata
Formeel belastingrecht