Samenvatting
X (belanghebbende) heeft de Amerikaanse nationaliteit. Hij heeft voor de jaren 2014-2017 verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV in verband met een correctie buitenlandse werkdagen. Deze correctie is door de Inspecteur geweigerd omdat X volgens de Inspecteur niet tijdig heeft geopteerd om als partiële buitenlands belastingplichtige te worden aangemerkt.
X heeft beroep en hoger beroep ingesteld. Hij meent dat belastingplichtigen die gebruikmaken van de 30%-regeling van rechtswege dienen te worden aangemerkt als partiële buitenlands belastingplichtigen.
Hof Den Bosch is het evenals Rechtbank Zeeland-West-Brabant niet met X eens. Toepassing van de regeling vereist een (actieve) keuze. De regeling voor de partiële buitenlandse belastingplicht kan in beginsel niet meer worden toegepast in de in geschil zijnde jaren, omdat de aanslagen, zonder een keuze voor de partiële buitenlandse belastingplicht, onherroepelijk vaststaan. Alleen wanneer X een geslaagd beroep doet op het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel kan de juiste wetstoepassing opzij worden gezet. Het Hof oordeelt evenwel dat geen sprake is van gewekt vertrouwen en dat evenmin het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Het hoger beroep is ongegrond.
Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond met toepassing van artikel 81 Wet RO.