Samenvatting
Of Nederland vennootschapsbelasting wil heffen, en zo ja over welke grondslag, is een zuiver nationale aangelegenheid. De enige EU-rechtelijke begrenzing van de nationale bevoegdheid om vennootschapsbelasting te heffen, bestaat (t/m 2018) uit de inachtneming van de verkeersvrijheden (vrij vertaald: een verbod van discriminatie) en het staatssteunverbod. Omdat in de Hunkemöller- en Aon-zaak geen sprake is van discriminatie of staatssteun, is het volgens Philippe Albert terecht dat de Hoge Raad geen prejudiciële vragen heeft gesteld.
NLF-W artikel
1. Inleiding
Maarten de Wilde en Ciska Wisman (hierna: de auteurs) betogen dat de Hoge Raad prejudiciële vragen had moeten stellen in de zaak Aon en in de zaak Hunkemöller. In de zaak Aon was de rente aftrekbaar, omdat de belastingplichtige volgens de Hoge Raad aan de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, onderdeel a Wet VpB 1969 voldeed (de rente op de groepslening was materieel verschuldigd aan derden). In de zaak Hunkemöller daarentegen weigerde de Hoge Raad renteaftrek met een beroep op fraus legis. Anders dan de auteurs ben ik van mening dat de Hoge Raad het stellen van prejudiciële vragen terecht achterwege heeft gelaten. Hierna motiveer ik die opvatting, eerst voor de zaak Aon, daarna voor de zaak Hunkemöller. Tot slot maak ik nog enkele opmerkingen over ‘misbruik van recht’.