Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het verzoek van belanghebbende te woonplaats (hierna: belanghebbende) (gemachtigde: mr. A. Laghmouchi) om de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen te Apeldoorn (hierna: de Inspecteur) te veroordelen in de kosten van belanghebbende naar aanleiding van de intrekking van het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 mei 2021, nummer AWB20/945
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 4 juli 2014 tot en met 3 juli 2019 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd van € 6.958, alsmede bij beschikking een boete van € 5.278.
1.2. De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 527.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). Belanghebbende heeft hiervoor € 48 griffierecht voldaan. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft hiervoor € 134 griffierecht voldaan.
1.5. Bij brief van 10 februari 2022 heeft belanghebbende het hoger beroep ingetrokken omdat de ontvanger van de Belastingdienst (hierna: de Ontvanger) aan belanghebbende kwijtschelding heeft verleend van de naheffingsaanslag en de boete. Belanghebbende heeft tegelijk met die intrekking het Hof verzocht de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De Inspecteur heeft hiertegen verweer gevoerd.
1.6. Partijen zijn uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting op 22 juni 2022. Beide partijen hebben het Hof bericht van het recht te worden gehoord geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende staat sinds 1978 ingeschreven op een Nederlands adres. Op 4 juli 2019 is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van een personenauto met een buitenlands (Belgisch) kenteken gebruik maakte van de openbare weg in Nederland.
2.2. Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur aan belanghebbende op grond van artikel 34 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) een naheffingsaanslag MRB van € 6.958 opgelegd, alsmede op grond van artikel 37 van de Wet MRB en artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bij beschikking een boete van € 5.278.
2.3. Belanghebbende heeft bij brief van 29 oktober 2019, door de Inspecteur ontvangen op 5 november 2019, bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 17 januari 2020 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete op grond van de financiële omstandigheden van belanghebbende verminderd tot € 527. Het hiertegen door belanghebbende op 14 februari 2020 ingestelde beroep is door de Rechtbank op 4 mei 2021 ongegrond verklaard. Op 15 juni 2021 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
2.4. Belanghebbende heeft in bezwaar, beroep en hoger beroep gemotiveerd aangevoerd dat de auto hem niet, althans niet gedurende de gehele periode van naheffing, ter beschikking heeft gestaan. Tevens heeft belanghebbende grieven aangevoerd tegen de opgelegde boete.
2.5. Op 17 november 2021 heeft de Ontvanger aan belanghebbende bij beschikking kwijtschelding verleend van de naheffingsaanslag en de boete. In de “Beschikking kwijtschelding belastingen” is voor zover van belang het volgende vermeld.
“Waarom krijgt u deze brief?U bent één van de ouders die gedupeerd is door problemen met de kinderopvangtoeslag. Het kabinet heeft besloten om schulden aan de Belastingen kwijt te schelden. Zij willen graag dat u een nieuwe start kunt maken, zonder schulden aan de Belastingen.U hoeft uw schulden aan ons niet terug te betalenWij schelden uw schuld aan de Belastingen kwijt. U ziet in het overzicht bij deze brief om welke schulden het gaat.Waarom hoeft u uw schulden aan ons niet terug te betalen?U bent één van de ouders die gedupeerd is door de problemen met de kinderopvangtoeslag. We herstellen de situatie voor deze ouders. Daarom geven we geld, dat noemen we compensatie. Het zou erg jammer zijn als u die moet gebruiken om uw schulden af te betalen. Het is dan moeilijk om een nieuwe start te maken. En dat is juist wel wat we willen. Daarom schelden wij uw schulden kwijt.”
2.6. Bij brief van 10 februari 2022 heeft belanghebbende zijn hoger beroep ingetrokken en verzocht de Inspecteur op de voet van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Tevens verzoekt belanghebbende toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn.
2.7. De bezwaarprocedure is door belanghebbende zelf gevoerd. In beroep en hoger beroep is rechtsbijstand verleend door een advocaat.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op vergoeding van proceskosten en op een vergoeding voor immateriële schade. De Inspecteur concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Voor zover van belang luidt artikel 8:75a van de Awb (dat op grond van artikel 8:108 van de Awb ook voor het hoger beroep geldt) als volgt:
“In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.”
4.2. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen aanspraak bestaat op vergoeding van proceskosten omdat: (a) uit de uitspraak van de Rechtbank volgt dat de naheffingsaanslag en de boete tot de juiste bedragen zijn opgelegd, (b) de naheffingsaanslag en boete in hoger beroep niet door de Inspecteur zijn verminderd of vernietigd en (c) de kwijtschelding van de uit de aanslag en boetebeschikking voortvloeiende betalingsverplichtingen een besluit is van een ander bestuursorgaan, te weten de Ontvanger.
4.3. Het Hof overweegt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb sprake is indien het bestuursorgaan dat een besluit heeft genomen, in (hoger) beroep alsnog aan de bezwaren van de indiener van het beroepschrift tegemoetkomt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan door de indiener zijn aangevoerd (vgl. ABRvS 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1754). Daaraan wordt in dit geval niet voldaan. De aanslag en boete zijn opgelegd door de Inspecteur. In de in beroep en hoger beroep aangevoerde gronden heeft de Inspecteur geen aanleiding gezien de aanslag en de boete alsnog te verminderen of te vernietigen. De uit de aanslag en boete voortvloeiende betalingsverplichtingen zijn vervallen door kwijtschelding door een ander bestuursorgaan, te weten de Ontvanger. Daarnaast heeft die kwijtschelding, die klaarblijkelijk gegrond is op artikel 28abis van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, geen enkele relatie met de door belanghebbende aangevoerde beroepsgronden.
4.4. Het verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wijst het Hof af. Zoals uit de feiten blijkt, heeft de Rechtbank uitspraak gedaan binnen twee jaar na indiening van het bezwaarschrift en is de procedure bij het Hof binnen twee jaren na aanvang van het hoger beroep afgerond.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande moeten de verzoeken van belanghebbende worden afgewezen.
5. Beslissing
Het Hof wijst het verzoek om veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten en het verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.