Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

In deze zaak is een rijnvarende in dienst bij een in Luxemburg gevestigde onderneming.
De Luxemburgse autoriteiten hebben aan hem een zogenaamde E-101-verklaring afgegeven, wat inhoudt dat hij wordt geacht aldaar verzekerd te zijn voor de sociale verzekeringen.
De Nederlandse autoriteiten vinden echter dat hij hier verzekerd is.
Hof Den Haag vindt dat ook, waarop de rijnvarende cassatieberoep instelde bij de Hoge Raad.
De eerste vraag die aan de orde is, is of Nederland gebonden is aan de Luxemburgse E-101-verklaring.
Dat is blijkens het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013, nr. 12/04012, ECLI:NL:HR:2013:CA0827, niet het geval.
Hof Den Bosch, 7 februari 2014, nr. 13/00040, ECLI:NL:GHSHE:2014:248, heeft in een andere zaak over dit onderwerp vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie.
Aangezien de beantwoording van die vraag van betekenis kan zijn voor de berechting van de onderhavige zaak, staat de Hoge Raad voor de vraag of hij in deze zaak mag beslissen in overeenstemming met zijn arrest van 11 oktober 2013 zonder prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie en zonder de beantwoording van de prejudiciële vragen van Hof Den Bosch af te wachten.
De Hoge Raad besluit hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie en heeft tevens gevraagd of Nederland gebonden is aan een afgegeven E-101-verklaring.
De zaak is aangehouden.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2007
Instantie
HR
Datum instantie
29 maart 2014
Rolnummer
12/03718
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:683

Naar de bovenkant van de pagina