De Heffingsambtenaar heeft X (belanghebbende) in de fase van bezwaar tegen een WOZ-beschikking verzocht om informatie te verstrekken over de toestand van de woning. Omdat een reactie hierop uitbleef, heeft de Heffingsambtenaar een informatiebeschikking genomen. Verlangd wordt dat X specifieke foto’s van zijn woning opstuurt.
X heeft beroep ingesteld inzake de informatiebeschikking.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat de Heffingsambtenaar was gerechtigd in de bezwaarfase een informatiebeschikking te nemen.
Het rechtszekerheidsbeginsel is niet geschonden. Indien X geen gebruik kan (of wil) maken van de app om foto’s in te sturen, kan hij met de Heffingsambtenaar contact opnemen over een alternatief om de informatie aan te leveren. Evenmin is het evenredigheidsbeginsel geschonden.
Dat X zijn woning beschikbaar heeft gesteld voor een inpandige opname, kan niet tot een andere uitkomst leiden. De Heffingsambtenaar wilde in de periode waarover het in deze zaak gaat juist geen inpandige opnames uitvoeren in verband met de situatie omtrent COVID-19. Dat dit gevaar toen zeer actueel was, blijkt onder andere uit het feit dat in diezelfde periode een lockdown en een avondklok golden juist om door het beperken van persoonlijke contacten de verspreiding van COVID-19 af te remmen.
X krijgt een nadere termijn om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking neergelegde verplichting. Dit betreft alleen nog informatie (foto’s) met betrekking tot (de renovatie van) het dak.
BRON
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen
eiser, te woonplaats, eiser (gemachtigde: naam),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant , de heffingsambtenaar (gemachtigde: mr. N.H.W. Elfers).
Zitting
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] , kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en vervolgens uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
stelt eiser een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van deze uitspraak, om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking neergelegde verplichting.
Inleiding
1.1. De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 24 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak aan [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) vastgesteld op € 385.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2020 en geldt voor het kalenderjaar 2021. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. Hierbij zijn ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffing gebouwd voor het kalenderjaar 2021 bekendgemaakt.
1.2. Eiser heeft op 27 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslagen.
1.3. Bij brief van 9 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar eiser verzocht om uiterlijk 23 maart 2021 informatie te verstrekken over de woning.
1.4. Omdat een reactie van eiser hierop uitbleef, heeft de heffingsambtenaar, op grond van artikel 52a, eerste lid, van de van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), op 6 april 2021 een informatiebeschikking verzonden aan eiser.
1.5. Eiser heeft op 8 april 2021, door de heffingsambtenaar ontvangen op 9 april 2021, bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking.
1.6. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 13 april 2021 een fout in de informatiebeschikking van 6 april 2021 hersteld en eiser daarom een nadere reactietermijn gegeven.
1.7. Met de uitspraak op bezwaar van 10 november 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de informatiebeschikking gehandhaafd.
1.8. Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
1.9. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft op dit verweerschrift gereageerd met een aanvullend beroepschrift.
1.10. De heffingsambtenaar heeft het doen van een uitspraak op bezwaar met betrekking tot de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 aangehouden in afwachting van de uitkomst van deze procedure.
Overwegingen
2.1. De vraag is of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase een informatiebeschikking mag nemen als hij niet voorafgaand aan de WOZ-beschikking zijn bevoegdheden uit artikel 47, eerste lid, van de AWR (het vragen van inlichtingen) heeft uitgeoefend. Eiser vindt van niet. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (HR) volgt dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de onderzoeksbevoegdheden van de heffingsambtenaar in de bezwaarfase te beperken. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ook in de bezwaarfase ruimte is voor de heffingsambtenaar om een verzoek om informatie te doen en eventueel een informatiebeschikking te nemen als de gevraagde informatie uitblijft. De beroepsgrond slaagt niet.
2.2. Eiser stelt dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd, omdat hij inmiddels heeft voldaan aan het verzoek om informatie te verstrekken. De heffingsambtenaar wijst er in dit verband terecht op dat eiser dat pas na het nemen van de informatiebeschikking is gedaan en dat slechts gedeeltelijk aan het verzoek is voldaan, omdat op de door eiser (in zijn taxatie opgenomen) overgelegde foto’s niet alle in de informatiebeschikking omschreven objectonderdelen staan. Eiser heeft dat niet gemotiveerd weersproken. De beroepsgrond slaagt niet.
2.3. Eiser voert verder aan dat het nemen van een informatiebeschikking in dit geval strijd oplevert met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Meer in het bijzonder is het nemen van een informatiebeschikking in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat de informatiebeschikking op onderdelen onduidelijk zou zijn. Ook is de informatiebeschikking volgens hem niet evenredig, omdat het een te zwaar middel zou zijn.
2.4. De rechtbank overweegt dat onder omstandigheden het vaststellen van een informatiebeschikking in het kader van de behandeling van het bezwaar tegen de aanslag onverenigbaar is met beginselen van behoorlijk bestuur. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken.
2.5. Naar het oordeel van de rechtbank is het rechtszekerheidsbeginsel in dit geval niet geschonden. In de informatiebeschikking (en het daaraan voorafgaande verzoek om informatie) staat voldoende duidelijk wat van eiser wordt verlangd, namelijk het insturen van foto’s van specifieke onderdelen van de woning. Dat de heffingsambtenaar de informatiebeschikking opent met een minder stevige tekst die – zoals de heffingsambtenaar heeft toegelicht – is bedoeld om de informatiebeschikking “zacht te laten landen”, doet daaraan niet af. Ook staat duidelijk in de informatiebeschikking hoe eiser dat moet doen en dat als hij geen gebruik kan (of wil) maken van de app om foto’s in te sturen, eiser met de heffingsambtenaar contact kan opnemen over een alternatief om de informatie aan te leveren. Dat de rechtsmiddelenverwijzing volgens eiser onvoldoende duidelijk zou zijn kan in beginsel enkel een rol spelen in het geval er te laat bezwaar wordt gemaakt en eiser stelt dat dit is te wijten aan een onduidelijke rechtsmiddelenverwijzing. Die situatie doet zich hier niet voor, wat blijkt uit het feit dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft anderszins niet inzichtelijk gemaakt hoe de volgens hem onduidelijke rechtsmiddelenverwijzing hem in zijn belangen zou hebben getroffen.
2.6. Ook ziet de rechtbank in dit geval geen strijd met het evenredigheidsbeginsel. De informatiebeschikking ziet alléén op de toestand van de woning. De bewijslast voor de juistheid van de aan de woning van eiser toegekende waarde van de woning blijft op de heffingsambtenaar rusten. Ook staat in de informatiebeschikking duidelijk dat de verkregen informatie in een beveiligde digitale omgeving wordt opgeslagen en enkel voor de waardering in het kader van de Wet WOZ wordt gebruikt. Niet gebleken is waarom dat niet evenredig zou zijn. Dat eiser zijn woning beschikbaar heeft gesteld voor een inpandige opname, kan niet tot een andere uitkomst leiden. De heffingsambtenaar wilde in de periode waarover het in deze zaak gaat juist geen inpandige opnames uitvoeren in verband met de situatie omtrent covid-19. Dat eiser zegt dat er beschermende maatregelen konden worden genomen kon voor zijn veiligheidssituatie wellicht volstaan, maar niet is gebleken dat dit ook gold voor de taxateur. Een taxateur zou in dat geval meerdere woningen moeten bezoeken met een telkens toenemende kans om besmet te raken met covid-19 dan wel dat virus zelf te verspreiden. Dat dit gevaar toen zeer actueel was, blijkt onder andere uit het feit dat in diezelfde periode een lockdown en een avondklok gold juist om door het beperken van persoonlijke contacten de verspreiding van covid-19 af te remmen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de informatiebeschikking rechtmatig heeft genomen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8. Eiser krijgt een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum van verzending van deze uitspraak, om alsnog te voldoen aan de in de informatiebeschikking neergelegde verplichting. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat hij alleen nog informatie (foto’s) nodig heeft met betrekking tot (de renovatie van) het dak.
2.9. Het verzoek van eiser om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat van een dergelijke overschrijding geen sprake is. De redelijke termijn bedraagt voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk twee jaren. De termijn vangt aan op de dag dat het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar is ontvangen en eindigt op de dag waarop de rechtbank uitspraak in beroep doet. Het bezwaarschrift is op 9 april 2021 door de heffingsambtenaar ontvangen en de rechtbank doet vandaag uitspraak. Deze termijn bedraagt minder dan twee jaren.
De rechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De rechter wijst erop dat partijen het recht hebben om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het hoger beroep moet zijn ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 7 februari 2023.