Uitgaven voor behandeling eczeem geen uitgaven voor ‘andere hulpmiddelen’
undefined, 12 mei 2021
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft in de aangifte IB/PVV 2017 een Wajong-uitkering van € 15.136 en aftrek specifieke zorgkosten van € 7.160 aangegeven.
In hoger beroep is in geschil of X recht heeft op een hogere aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten dan reeds is toegestaan. Meer in het bijzonder is in geschil of de door X gedane uitgaven voor de behandeling van constitutioneel eczeem als specifieke zorgkosten voor aftrek in aanmerking komen. X stelt in dit verband dat sprake is van uitgaven voor andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 (tekst 2017).
Hij heeft in beroep facturen van zijn aankopen bij ‘Groene Wereld’ overgelegd. Die aankopen betreffen diverse oliën, shampoos en zepen. Volgens Hof Den Haag is X met hetgeen hij heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd niet in zijn bewijslast geslaagd. Weliswaar lijdt X aan een chronische vorm van eczeem, maar de in de facturen vermelde aankopen zijn geen hulpmiddelen van een zodanige aard dat zij voor 70% of meer door zieke of invalide personen worden gebruikt. De oliën, shampoos en zepen zijn immers hulpmiddelen die tevens worden gebruikt door mensen die niet ziek of invalide zijn, zodat niet aan het bepaalde in artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 is voldaan.
BRON
Uitspraak van 12 mei 2021 in het geding tussen:
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: C.J. van der Have),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 september 2020, nummer SGR20/1737.
Procesverloop
1.1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.136 en een voordeel uit sparen en beleggen van nihil. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 157 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de onder 1.1.1. genoemde aanslag en beschikking ongegrond verklaard.
1.1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht van € 48 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.545;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”
1.1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep is een griffierecht van € 131 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 april 2021. Partijen hebben deelgenomen aan de zitting via Skype, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
2.1.1. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.976 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De aangifte vermeldt een Wajong-uitkering van het UWV van € 15.136 en een persoonsgebonden aftrek (pga) van € 7.160, bestaande uit uitgaven voor specifieke zorgkosten.
2.1.2. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 heeft de Inspecteur de in de aangifte opgenomen uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 7.160 niet in aftrek toegestaan.
2.1.3. De Inspecteur heeft het tegen de aanslag IB/PVV 2017 gemaakte bezwaar bij uitspraak op bezwaar afgewezen.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is in geschil of belanghebbende voor het belastingjaar 2017 recht heeft op een hogere aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten dan reeds is toegestaan. Meer in het bijzonder is in geschil of de door belanghebbende gedane uitgaven voor de behandeling van constitutioneel eczeem als specifieke zorgkosten voor aftrek in aanmerking komen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.
4.3. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1.1. Belanghebbende stelt recht te hebben op aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, aanhef en onder d, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001; tekst 2017). Belanghebbende heeft daartoe in beroep een overzicht van zijn huisarts met zijn medische klachten overgelegd. Daaruit blijkt dat belanghebbende aan constitutioneel (erfelijk) eczeem lijdt. Belanghebbende stelt voorts dat hij op advies van zijn huisarts deze aandoening met natuurlijke middelen, die hij aanschaft bij de winkel ‘Groene Wereld’, behandelt. De Inspecteur betwist dat die uitgaven voor aftrek in aanmerking komen.
5.1.2. In artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 is bepaald dat uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk, dat wil zeggen 70% of meer, door zieke of invalide personen worden gebruikt. Het is aan belanghebbende om dit aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft in beroep facturen van zijn aankopen bij ‘Groene Wereld’ overgelegd. Die aankopen betreffen diverse oliën, shampoos en zepen. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd niet in zijn bewijslast geslaagd. Weliswaar lijdt belanghebbende aan een chronische vorm van eczeem, maar de in de facturen vermelde aankopen zijn geen hulpmiddelen van een zodanige aard dat zij voor 70% of meer door zieke of invalide personen worden gebruikt. De oliën, shampoos en zepen zijn immers hulpmiddelen die tevens worden gebruikt door mensen die niet ziek of invalide zijn, zodat niet aan het bepaalde in artikel 6.17, lid 1, aanhef en onderdeel d, Wet IB 2001 is voldaan.
Slotsom
5.2. Het hoger beroep is ongegrond.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 12 mei 2021 in het openbaar uitgesproken.