Terugbetaling van ten onrechte ontvangen vergoeding geen negatief loon
Rechtbank Gelderland, 7 juni 2024
Samenvatting
Op 7 september 2007 werd de voormalig werkgever van X (belanghebbende) veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van € 750.0000 aan X. Deze vergoeding is met toepassing van de stamrechtvrijstelling van het destijds geldende artikel 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964 door de voormalig werkgever op 14 november 2007 ondergebracht bij een bedrijf.
Op 16 december 2015 is X veroordeeld tot het terugbetalen van de vergoeding van € 750.000, vermeerderd met de wettelijke rente en tot het vergoeden van de gemaakte proceskosten. De terug te betalen vergoeding is deels verrekend met vorderingen die X nog had op zijn voormalige werkgever.
Rechtbank Gelderland verwerpt het standpunt van X dat ter zake van de terugbetalingen aan de voormalig werkgever een bedrag van € 683.979 in aftrek kan worden gebracht als negatief loon.
Het bedrag van € 750.000 is door toepassing van de stamrechtvrijstelling niet eerder met loon- of inkomstenbelasting belast. Daarom kan de terugbetaling ervan geen negatief loon vormen. Hetzelfde heeft te gelden voor de wettelijke rente (€ 202.159) en de proceskosten (€ 44.299).
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende (gemachtigde: naam gemachtigde),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, de inspecteur.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 april 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 226.861 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 50.371. Tevens is bij beschikking € 15.985 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Belanghebbende heeft hieraan deelgenomen, bijgestaan door de gemachtigde en [persoon A] . Namens de inspecteur hebben hieraan deelgenomen [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] .
Feiten
1. Belanghebbende heeft op [datum] [bedrijf] opgericht, waarvan hij alle aandelen bezit.
2. Op 7 september 2007 werd de voormalig werkgever van belanghebbende veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van € 750.0000 aan belanghebbende. Deze vergoeding is met toepassing van de stamrechtvrijstelling van het destijds geldende, artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) door de voormalig werkgever op 14 november 2007 ondergebracht bij [bedrijf]
3. Op 16 december 2015 is belanghebbende door de rechtbank veroordeeld tot het terugbetalen van de ontvangen vergoeding van € 750.000, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast is belanghebbende veroordeeld tot het vergoeden van de gemaakte proceskosten. De terug te betalen vergoeding is deels verrekend met vorderingen die belanghebbende nog had op zijn voormalig werkgever.
4. Het terug te betalen bedrag na verrekening is als volgt opgebouwd:
Onverschuldigde ontslagvergoeding |
€ 750.000 |
Verrekening reeds ontvangen bruto loon |
-/- € 641.050 |
Ingehouden loonbelasting |
€ 328.571 |
Terug te betalen ontslagvergoeding na verrekening |
€ 437.521 |
Onverschuldigd ontvangen nettoloon |
€ 14.434 |
Wettelijke rente |
€ 202.159 |
Proceskosten |
€ 44.299 |
Totaal terug te betalen door belanghebbende |
€ 698.413 |
5. Belanghebbende heeft op 28 en 29 september 2015 in totaal een bedrag van € 698.136 betaald aan zijn voormalig werkgever om te voldoen aan het vonnis van de rechtbank. Het verschil met het bedrag dat moest worden terugbetaald (€ 698.413) is niet in geschil.
6. In de aangifte IB/PVV van 2015 is door belanghebbende het volgende verzamelinkomen vermeld:
Loon uit dienstbetrekking |
€ 265.373 |
Negatief loon |
-/- € 698.136 |
Resultaat uit overige werkzaamheden |
€ 12.794 |
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning |
-/- € 35.106 |
Voordeel uit sparen en beleggen |
€ 50.371 |
Aftrekbare giften |
-/- € 16.200 |
Verzamelinkomen |
€ 420.904 |
7. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 de post ‘negatief loon’ niet in aftrek toegestaan.
Overwegingen
8. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2015 te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
9. In geschil is of de inspecteur ten onrechte de aftrek van het bedrag van € 698.413 niet heeft aangemerkt als negatief loon. Verder is in geschil of de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een bezitting in box 3 voor een bedrag van € 312.479 en een schuld in box 3 voor een bedrag van € 1.005.902.
10. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. De inspecteur heeft in beroep gesteld dat het inkomen uit werk en woning tot een te hoog bedrag is vastgesteld omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met negatief loon voor een bedrag van € 14.434. Verder heeft de inspecteur in beroep gesteld dat het inkomen uit sparen en beleggen tot een te hoog bedrag is vastgesteld omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met een bezitting ten bedrage van € 312.479 en een schuld ten bedrage van € 991.461 (zijnde € 1.005.902 minus € 14.434). In zoverre is het beroep gegrond. Tussen partijen is evenmin in geschil dat belanghebbende loon van € 641.050 heeft genoten waarop € 328.571 loonbelasting is ingehouden. Dit is ten onrechte niet in de aanslag opgenomen.
12. In geschil is nog of ter zake van terugbetalingen aan de voormalige werkgever een bedrag van € 683.979 (zijnde € 698.413 minus € 14.434) in aftrek kan worden gebracht als negatief loon.
Wettelijk kader
13. Artikel 3.81 van de Wet IB luidt voor zover hier van belang als volgt:
14. In artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is het volgende bepaald:
15. In artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB (tekst 2007) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
(…)
1º. deze aanspraken voorzien in aan de werknemer of gewezen werknemer toekomende periodieke uitkeringen (…);
2º. voor deze aanspraken als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a (…) en
3º. deze aanspraken niet zijn opgekomen ingevolge artikel 19b.”
Beoordeling
16. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat op het door [bedrijf] ontvangen bedrag van € 750.000 op dat moment geen loonheffing is ingehouden door toepassing van de stamrechtvrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet LB (tekst 2007).
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft te gelden dat indien negatieve inkomsten bestaan uit uitgaven waarmee een voordeel dat eerder is genoten in de vorm van positieve inkomsten geheel of gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt, zulke negatieve inkomsten slechts aftrekbaar zijn indien en voor zover de positieve inkomsten in de belastingheffing zijn betrokken. Uit het feit dat het bedrag van € 750.000 met toepassing van de stamrechtvrijstelling door [bedrijf] is ontvangen, vloeit voort dat dat bedrag niet eerder met loon- of inkomstenbelasting is belast. Daarom kan de terugbetaling ervan naar het oordeel van de rechtbank ook geen negatief loon vormen. Hetzelfde heeft te gelden voor de wettelijke rente (€ 202.159) en de proceskosten (€ 44.299). In zoverre is het beroep van belanghebbende ongegrond.
Belastingrente
18. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente aangevoerd. De rechtbank zal de in rekening gebrachte belastingrente verminderen overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
Conclusie en gevolgen
19. Het beroep is gegrond gelet op hetgeen in punt 11. van deze uitspraak is vermeld. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag.
20. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend en bedraagt in totaal € 2.370.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een bedrag waarbij rekening is gehouden met hetgeen in punt 11. van deze uitspraak is overwogen;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.370 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L van Benthem, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier.