Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) woonde van 1 januari 2020 tot 31 juli 2020 in Nederland (de binnenlandse periode) en van 31 juli 2020 tot 31 december 2020 in Brazilië (de buitenlandse periode).

X was in de binnenlandse periode in loondienst werkzaam voor een stichting. Gedurende de binnenlandse periode is X verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen in Nederland.

X was in de buitenlandse periode ook in loondienst werkzaam.

Tussen partijen is uitsluitend de hoogte van de arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) en de algemene heffingskorting in geschil.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant komt in deze zaak tot het voorlopige oordeel dat er geen grond is om voor het IB-deel en premiedeel van de arbeidskorting en de iack en het premiedeel van de algemene heffingskorting ook de niet-Nederlandse inkomsten van X uit de buitenlandse periode mee te tellen. De Rechtbank acht het echter gezien de vele gevallen waarin dezelfde kwestie kennelijk speelt van belang hierover een oordeel van de Hoge Raad te krijgen.

Zij verzoekt de Hoge Raad de volgende vraag door middel van een prejudiciële beslissing te beantwoorden:

Hoe moeten het inkomstenbelastingdeel en het premiedeel van de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het premiedeel van de algemene heffingskorting worden berekend voor een persoon die slechts een gedeelte van het jaar belastingplichtig is in Nederland en in de niet-Nederlandse periode niet-Nederlands inkomen heeft genoten?

De Rechtbank heeft op 18 augustus 2023 in een zaak over de berekening van het premiedeel van de ouderenkorting van een buitenlands belastingplichtige ook een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd (22/3519, ECLI:NL:RBZWB:2023:5776, NLF 2023/2090, met noot van Douven). De vraag die de Rechtbank in deze zaak aan de Hoge Raad voorlegt, ziet juist op de heffingskortingen met uitzondering van de ouderenkorting en op de situatie waarin in een gedeelte van het jaar geen belastingplicht bestond. In zoverre vult de onderhavige vraag dan ook de eerder aan de Hoge Raad voorgelegde prejudiciële vraag aan.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2020
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum instantie
29 januari 2024
Rolnummer
22/4927
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:467
Auteur(s)
mr. E. Thomas
Erasmus Universiteit Rotterdam / Zelfstandig belastingadviseur
NLF-nummer
NLF 2024/0840
Aflevering
9 april 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6326
bwbr0002320&artikel=27ga,bwbr0002320&artikel=27ga,bwbr0011353&artikel=2.7,bwbr0011353&artikel=2.7,bwbr0011353&artikel=7.2,bwbr0011353&artikel=7.2,bwbr0011353&artikel=7.8,bwbr0011353&artikel=7.8,bwbr0011353&artikel=8.4,bwbr0011353&artikel=8.4,bwbr0011353&artikel=8.5,bwbr0011353&artikel=8.5,bwbr0011353&artikel=8.6,bwbr0011353&artikel=8.6,bwbr0011353&artikel=8.10,bwbr0011353&artikel=8.10,bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1,bwbr0011353&artikel=8.11&lid=1,bwbr0011353&artikel=8.17,bwbr0011353&artikel=8.17

Naar de bovenkant van de pagina