Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Deze zaak gaat over een terugaafverzoek van bouwleges door een stichting, waarbij de redelijke termijn bij de gemeente, de Rechtbank en het Hof is overschreden. Het verzoek van de stichting om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is door het Hof afgewezen. Eén dag na de Hofuitspraak oordeelde de Hoge Raad op 10 juni 2011 dat ook in zuivere belastingzaken (dus zonder boete) schending van de redelijke termijn van berechting moet leiden tot schadevergoeding.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van de stichting tegen de Hof-uitspraak gegrond onder verwijzing naar zijn arrest van 10 juni 2011. Opmerking verdient dat, zoals uit dat arrest volgt, de omstandigheid dat het (hoger) beroep ongegrond is er niet aan in de weg staat dat een zodanige schadevergoeding wordt toegekend met overeenkomstige toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht.
De zaak wordt verwezen voor beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de redelijke termijn is overschreden, en voor beantwoording van de vraag of, en zo ja tot welk bedrag, dan een vergoeding voor immateriële schade moet worden toegekend. Van belang hierbij is dat de in aanmerking te nemen termijn in beginsel een aanvang neemt op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. De enkele omstandigheid dat de beslissing op een aanvraag lang op zich laat wachten, vormt geen aanleiding om een uitzondering op dit beginsel aan te nemen, aldus de Hoge Raad.
Nagenoeg conform A-G IJzerman.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2004
Instantie
HR
Datum instantie
30 november 2012
Rolnummer
11/03462
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BX4029
ECLI:NL:PHR:2012:BX4029

Naar de bovenkant van de pagina