Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze zaak is in geschil of een lening al dan niet is verstrekt op grond van aandeelhoudersmotieven. Als er sprake is van aandeelhoudersmotieven is een fiscale afwaardering van de vordering niet mogelijk. Vast staat dat een persoon aandelen in een BV heeft verkregen als gevolg van het verstrekken van een geldlening (tegen onzakelijke voorwaarden).
De Hoge Raad stelt voorop dat van een onzakelijke lening sprake is, wanneer een aandeelhouder van een vennootschap aan die vennootschap een geldlening verstrekt en daarbij een debiteurenrisico aanvaardt dat een derde, niet zijnde aandeelhouder van die vennootschap, niet zou hebben aanvaard, ook niet voor een hogere rente (zie HR 25 november 2011, nr. 08/05323, LJN BN3442, BNB 2012/37, rechtsoverwegingen 3.3.2 en 3.3.3).
In dit geval is echter sprake van een verstrekking van een geldlening door een belastingplichtige die voorafgaande aan de geldverstrekking nog geen aandeelhouder in de BV was, maar die vanwege het verstrekken van de geldlening aandeelhouder is geworden.
Dit houdt in dat het aandeelhouderschap een hoedanigheid is die voortvloeit uit de verstrekking van de geldlening, zodat het verlies op de lening ten laste van het resultaat kan worden gebracht, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2006
Instantie
HR
Datum instantie
3 mei 2013
Rolnummer
12/04193
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:BZ9156
bwbr0011353&artikel=3.94

Naar de bovenkant van de pagina