Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) is geboren in India en heeft de Indiase nationaliteit. Hij staat vanaf 21 augustus 2018 ingeschreven in het bevolkingsregister in Nederland. X heeft een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in verband met het volgen van een universitaire studie. Hij heeft zich voor het collegejaar 2018-2019 ingeschreven voor de tweejarige master Computer Science. X wil zijn collegegeld als scholingskosten in aftrek brengen.

Bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant kreeg hij gelijk. De Rechtbank heeft de persoonsgebonden aftrek vastgesteld op € 15.325. De Inspecteur is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van X. De kosten voor rechtsbijstand in de bezwaarfase heeft de Rechtbank vastgesteld met toepassing van het Bpb, uitgaande van een waarde per punt in bezwaar van € 296.

De staatssecretaris heeft rechtstreeks beroep in cassatie (sprongcassatie) ingesteld. X heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld met betrekking tot de proceskostenveroordeling. Het incidentele beroep in cassatie vormt aanleiding tot het nemen van deze conclusie.

Volgens A-G Koopman heeft de staatssecretaris geen gelijk met zijn stelling dat het collegegeld in februari 2018 is betaald. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het collegegeld toen niet is betaald maar in een depot is gestort. Dat is een vooral feitelijk oordeel. De Hoge Raad mag feitelijke oordelen alleen beoordelen op de begrijpelijkheid en op de onderbouwing (motivering) ervan. A-G Koopman meent dat het oordeel van de Rechtbank niet onbegrijpelijk is en voldoende is gemotiveerd.

X heeft volgens de A-G wel gelijk met zijn klacht over de hoogte van de vergoeding voor de kosten die hij in de bezwaarfase heeft gemaakt. In het Bpb is het standaardtarief (forfait) in de bezwaarfase voor belastingzaken vastgesteld op € 296 (tarief 2023), terwijl dat voor andere zaken ruim het dubbele is, namelijk € 597. A-G Koopman is het eens met X dat dit verschil in strijd is met het discriminatieverbod. Het forfait in belasting- en premiezaken is wel onderbouwd, maar er is niet onderbouwd waarom er een verschil bestaat tussen dit forfait en het forfait in overige gevallen. X moet volgens de A-G een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase krijgen op basis van het hogere forfaitaire tarief.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2018
Instantie
A-G
Datum instantie
1 maart 2024
Rolnummer
23/03218
ECLI
ECLI:NL:PHR:2024:235
NLF-nummer
NLF 2024/0849
Aflevering
9 april 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6335

Naar de bovenkant van de pagina