Direct naar content gaan

Samenvatting

De Adient-groep is een wereldwijde leverancier voor de grootste fabrikanten in de automobielindustrie. Met het oog op de in Roemenië verrichte werkzaamheden heeft Adient Ltd. & Co. KG (Duitsland) (hierna: X) zich in Roemenië rechtstreeks voor btw-doeleinden geregistreerd en heeft zij een btw-code toegewezen gekregen die deze onderneming gebruikt om belastbare handelingen op het grondgebied van Roemenië te verrichten. Adient is van mening dat de plaats van verrichting de plaats is waar X is gevestigd, namelijk in Duitsland.

De Roemeense belastingdienst stelt zich echter op het standpunt dat er sprake is van een vaste inrichting in Roemenië en dat aldaar btw verschuldigd is.

X betoogt dat Adient Roemenië ten onrechte aanvullend is aangeslagen voor de btw, aangezien X niet voldoet aan de voorwaarden om een vaste inrichting in Roemenië te hebben en evenmin beschikt over eigen personeel of technische middelen in Roemenië.

De Tribunalul Argeș (Roemenië) heeft hierover aan het HvJ (zeven) prejudiciële vragen gesteld.

Het HvJ verklaart het volgende voor recht:

  1. Artikel 44 Btw-richtlijn en artikel 11, lid 1, Uitvoeringsverordening 282/2011 moeten aldus worden uitgelegd dat een onderneming die onderworpen is aan de btw, die haar zetel van bedrijfsuitoefening in een lidstaat heeft en diensten afneemt van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, voor de vaststelling van de plaats van deze diensten niet kan worden geacht een vaste inrichting in laatstbedoelde lidstaat te hebben op de enkele grond dat de twee ondernemingen tot dezelfde groep behoren of met elkaar verbonden zijn door een overeenkomst voor het verrichten van diensten.
  2. Artikel 44 Btw-richtlijn en artikel 11 Uitvoeringsverordening 282/2011 moeten aldus worden uitgelegd dat noch de omstandigheid dat een aan de btw onderworpen onderneming die de zetel van haar bedrijfsuitoefening in een lidstaat heeft en verwerkingsdiensten van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming afneemt, in laatstbedoelde lidstaat over een structuur beschikt die betrokken is bij de levering van de afgewerkte producten die het resultaat zijn van die verwerkingsdiensten, noch het feit dat die leveringen grotendeels buiten die lidstaat worden verricht en de leveringen die binnen die lidstaat plaatsvinden aan btw zijn onderworpen, relevant is ter vaststelling, met het oog op de bepaling van de plaats van de dienst, dat die onderneming in laatstbedoelde lidstaat een vaste inrichting heeft.
  3. Artikel 44 en 192 bis Btw-richtlijn en artikel 11 en 53 Uitvoeringsverordening 282/2011 moeten aldus worden uitgelegd dat een aan de btw onderworpen onderneming die haar zetel van bedrijfsuitoefening in een lidstaat heeft en diensten afneemt van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming, geen vaste inrichting in laatstbedoelde lidstaat heeft indien het personeel en de technische middelen waarover zij in die lidstaat beschikt, niet verschillen van die waarmee de diensten voor haar worden verricht of indien dit personeel en deze technische middelen slechts voor voorbereidende of ondersteunende activiteiten worden ingezet.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
18 februari 2016 t/m 31 juli 2018
Instantie
HvJ
Datum instantie
13 juni 2024
Rolnummer
C-533/22
ECLI
ECLI:EU:C:2024:501
Auteur(s)
mr. drs. J. Gruson
Deloitte / Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2024/1557
Aflevering
2 juli 2024
Judoregnummer
JCDI:NFB6475
celex32006l0112&artikel=192bis,celex32006l0112&artikel=192bis,celex32006l0112&artikel=44,celex32006l0112&artikel=44

Naar de bovenkant van de pagina