Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan een vrouw is voor het jaar 2004 een voorlopige teruggaaf van de algemene heffingskorting toegekend. Dit is gebeurd naar aanleiding van een verzoek door de belastingadviseur van haar echtgenoot, van wie zij inmiddels gescheiden is. Conform het verzoek is de teruggave op een bankrekening van de toenmalige echtgenoot gestort. Later is een definitieve aanslag aan de vrouw opgelegd, waarbij de heffingskorting deels is teruggenomen.
De Rechtbank heeft de aanslag vernietigd en heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat de vrouw bij het verzoek niet rechtsgeldig was vertegenwoordigd door de belastingadviseur. Volgens het Hof heeft de Rechtbank met dit oordeel geen juist criterium aangelegd. Het oordeelt dat de inspecteur terecht aan het verzoek om de voorlopige teruggave gevolg heeft gegeven omdat de toenmalige echtelieden in het jaar 2004 fiscale partners waren. De voorlopige aanslag is voorts op de juiste wijze bekend gemaakt door deze naar het woonadres te zenden en voldoende is dat vaststaat dat het bedrag van de teruggave op de bankrekening van één van de toenmalige echtelieden is gestort. Alle door de vrouw aangevoerde feiten en omstandigheden doen niet af aan de rechtsgeldigheid van de definitieve aanslag en de daarbij toegepaste verrekening van de voorlopige teruggave. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd en de aanslag wordt gehandhaafd.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2004
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
22 januari 2010
Rolnummer
09/00184
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BL0677
bwbid=bwbr0&artikel=2.1,bwbid=bwbr0&artikel=9.4,bwbr0011353&artikel=9.4&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina