Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een tandarts verricht via een holding werkzaamheden voor een BV waarin een tandartspraktijk wordt uitgeoefend. De BV heeft de werkzaamheden van de tandarts ten behoeve van de patiƫnten van de BV aan de holding in rekening gebracht. Hiervan wordt het salaris van de tandarts bekostigd. In geschil is of met betrekking tot de aan de holding door de BV in rekening gebrachte vergoeding sprake is van het inlenen van personeel ter zake waarvan het algemene tarief van toepassing is (standpunt inspecteur) of dat sprake is van een vrijgestelde prestatie op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel g, ten eerste Wet OB (standpunt holding). Het Hof volgt in hoger beroep het standpunt van de holding.
In het arrest van 24 april 1991, nr. 26.878, heeft de Hoge Raad overwogen, dat de vrijstelling van artikel 11, lid 1, aanhef en letter g, van de Wet, berust op de rechtvaardigingsgrond dat doorgaans de diensten van medici met de meest noodzakelijke levensbehoeften behoren te worden gelijkgesteld. Met deze strekking van de vrijstelling is onverenigbaar onderscheid te maken tussen diensten die door artsen en andere beoefenaars van medische en paramedische beroepen voor eigen rekening worden verricht, en diensten die door deze personen door tussenkomst van een naamloze vennootschap of een ander lichaam worden verricht.
Naar het oordeel van het Hof geldt dit eveneens in een geval als het onderhavige, waarbij naast de werkmaatschappij gebruik is gemaakt van een holding, waarbij de holding geen andere activiteiten ontplooit dan het houden van de aandelen in de werkmaatschappij en het in dienst hebben van de medicus, die uiteindelijk de diensten aan patiƫnten verricht. De vrijstelling is derhalve van toepassing op de vergoeding.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2006-2008
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
22 juni 2012
Rolnummer
12/00065-00066-00067
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0076
bwbid=bwbr0&artikel=11

Naar de bovenkant van de pagina