De Belastingdienst/Toeslagen heeft de huurtoeslag van X (belanghebbende) voor het jaar 2020 definitief vastgesteld op € 2.182. Daarbij is rekening gehouden met de inkomensgegevens van X en haar broertje, omdat is gebleken dat het broertje sinds 23 januari 2020 staat ingeschreven op haar adres en dus haar medebewoner is. Als gevolg daarvan moet X het te veel ontvangen voorschot huurtoeslag terugbetalen, in totaal € 309.
X heeft beroep ingesteld, maar Rechtbank Den Haag verklaart dat ongegrond. De terugvordering is juist.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft toegelicht dat uit navraag naar de betalingscapaciteit van X is gebleken dat zij feitelijk 7 euro per maand zou kunnen afbetalen. Nu dit onder de minimale betalingsregelingsgrens van 20 euro per maand ligt, heeft hij erop gewezen dat X een verzoek tot kwijtschelding van de toeslagschuld kan indienen bij het Landelijk Incasso Centrum. Mocht vervolgens gedurende een periode van drie jaar blijken dat zij over onvoldoende betalingscapaciteit blijft beschikken, dan kan worden besloten om af te zien van verdere invorderingsmaatregelen.
Aangezien dit pas ter zitting voor het eerst met X is besproken, wordt de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen het door X betaalde griffierecht van € 50 aan haar te vergoeden.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen
eiseres, uit woonplaats, eiseres
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder (gemachtigden: A en B).
Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2020 definitief vastgesteld op € 2.182,-. Verweerder heeft een bedrag van € 309,- aan teveel ontvangen huurtoeslag teruggevorderd.
Bij besluit van 28 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Eiseres was hierbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Bij beschikking van 27 december 2019 is aan eiseres een voorschot huurtoeslag voor het jaar 2020 verleend van € 2.626,-. Het voorschot is gebaseerd op het inkomen van eiseres.
1.1. Bij het primaire besluit is het recht op huurtoeslag van eiseres voor het jaar 2020 definitief vastgesteld op € 2.182,-. Verweerder heeft daarbij rekening gehouden met de inkomensgegevens van eiseres en haar broertje, omdat is gebleken dat hij sinds 23 januari 2020 staat ingeschreven op haar adres en dus haar medebewoner is. Als gevolg daarvan moet eiseres het teveel ontvangen voorschot huurtoeslag terugbetalen, in totaal € 309,-.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres voert aan dat zij financieel nauwelijks kan rondkomen en de terugvordering dan ook niet kan terugbetalen. Naast het feit dat zij medische problemen heeft, ervaart zij door de terugvordering nu ook veel stress en heeft zij slaapproblemen. Ze eist een schadevergoeding omdat het allemaal teveel voor haar is geworden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Voor de vaststelling van het recht op huurtoeslag moet rekening worden gehouden met de inkomensgegevens van een medebewoner. Dit is in de wet bepaald en verweerder moet de wet toepassen. Nu gebleken is dat het broertje van eiseres per 23 januari 2020 op haar adres staat ingeschreven, moet hij vanaf die datum als haar medebewoner worden aangemerkt en moet bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag ook rekening worden gehouden met zijn inkomensgegevens. Nu eiseres niet vooraf heeft aangegeven dat haar broertje bij haar inwoont, is hier bij het voorschot geen rekening mee gehouden en wijkt de definitieve toeslag af van het voorschot. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat de hoogte van de vastgestelde huurtoeslag en het bedrag dat wordt teruggevorderd klopt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat haar beroep in zoverre ongegrond is. Voor zover eiseres in beroep heeft verzocht om schadevergoeding, bestaat daarvoor geen grondslag, nu het besluit van verweerder niet onrechtmatig is.
3.1. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat uit navraag naar de betalingscapaciteit van eiseres is gebleken dat zij feitelijk 7 euro per maand zou kunnen afbetalen. Nu dit onder de minimale betalingsregelingsgrens van 20 euro per maand ligt, heeft verweerder erop gewezen dat eiseres een verzoek tot kwijtschelding van de toeslagschuld kan indienen bij het Landelijk Incasso Centrum. Mocht vervolgens gedurende een periode van drie jaar blijken dat zij over onvoldoende betalingscapaciteit blijft beschikken, dan kan worden besloten om af te zien van verdere invorderingsmaatregelen. Verweerder heeft verder ter zitting aangegeven dat, nu dit pas op zitting voor het eerst zo met eiseres is besproken, hij bereid is om het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Gelet op hetgeen is overwogen onder punt 3.1., zal verweerder worden opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.