Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(44)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een belastingplichtige oefende in 1999 samen met zijn broer en vader in de vorm van een vof een zeevisserijbedrijf uit. De ingediende aangiften IB 1999 en premie WAZ 1999 van de broers hebben tot correcties geleid waarbij boetes zijn opgelegd waarover door beide broers is geprocedeerd. De Hoge Raad heeft de onderhavige zaak in 2007 voor de eerste keer behandeld en verwezen omdat nagegaan moest worden of ten aanzien van de belastingplichtige zelf sprake is van opzet bij het doen van onjuiste aangiften. Verwijzingshof Amsterdam heeft de zaak van beide broers tegelijk behandeld. Tijdens de zitting van 25 januari 2008 zijn de onderhavige belastingplichtige en zijn broer afzonderlijk van elkaar ieder door het Hof als getuige gehoord. Bij deze verhoren was hun gezamenlijke gemachtigde aanwezig. Het Hof heeft geconcludeerd dat ten aanzien van de belastingplichtige sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het heeft zijn oordeel mede doen steunen op de door zijn broer ter zitting van 25 januari 2008 afgelegde getuigenverklaring. De belastingplichtige heeft in een tweede cassatieprocedure gesteld dat hij in zijn processuele positie is geschaad door de wijze waarop hij en zijn broer door Hof Amsterdam zijn gehoord. De Hoge Raad heeft de zaak daarop opnieuw verwezen omdat de belastingplichtige geen gelegenheid heeft gehad om te reageren op de in zijn zaak door zijn broer afgelegde getuigenverklaring.
Verwijzingshof Den Bosch heeft de belastingplichtige het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 25 januari 2008 van de broer door letterlijke voorlezing voorgehouden en hem in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De reactie van de belastingplichtige heeft het Hof geen aanleiding gegeven om te oordelen dat de beslissing van Hof Amsterdam onjuist was. Het heeft de overwegingen van Hof Amsterdam inzake (voorwaardelijke) opzet overgenomen.
De belastingplichtige is daarop opnieuw in cassatie gegaan. Hij betoogt dat Hof Den Bosch de verwijzingsopdracht te beperkt en daarmee onjuist heeft opgevat. De Hoge Raad is het daarmee niet eens. Gelet op de reactie van de belastingplichtige kon het verwijzingshof het oordeel van Hof Amsterdam zonder verder onderzoek overnemen. Het cassatieberoep wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
28 oktober 2011
Rolnummer
10.04492
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BU1988
bwbid=bwbr0&artikel=67d

Naar de bovenkant van de pagina