Direct naar content gaan

Samenvatting

D (hierna: de certificaathouder) is houder van alle certificaten van de aandelen in X (bv; belanghebbende) en tevens bestuurder van X.

Op 31 december 2014 had X een vordering op de certificaathouder van € 5.140.420. Over het jaar 2014 is over deze vordering € 54.940 rente berekend (hierna: de rente). De certificaathouder is de rente schuldig gebleven.

X heeft de rentevordering ultimo 2014 afgewaardeerd tot nihil. Zij heeft het bedrag van € 54.940 aan de certificaathouder kwijtgescholden.

De certificaathouder heeft in 2014 een schenking van € 100.000 gedaan aan E, met wie hij in 2015 onder het maken van huwelijkse voorwaarden is gehuwd.

Bij het doen van de aangifte vennootschapsbelasting 2014 heeft X door de afwaardering van de rentevordering per saldo geen bate ter zake van rente begrepen in haar belastbare winst en daarom een verlies aangegeven. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de aangegeven belastbare winst verhoogd met het bedrag van € 54.940.

Voor Hof Den Haag was in geschil of de Inspecteur terecht het bedrag van € 54.940 tot de belastbare winst heeft gerekend.

Het Hof heeft geoordeeld dat de kwijtschelding van de rentevordering niet is ingegeven door zakelijke motieven en niet aan de certificaathouder is verleend in diens hoedanigheid van debiteur maar in diens hoedanigheid van houder van de certificaten van de aandelen in X.

Naar het oordeel van het Hof vormt de kwijtschelding daarom een uitdeling van winst en kan zij niet ten laste van de winst worden gebracht.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dit gegrond.

De onderbouwing van het oordeel van het Hof is onbegrijpelijk.

Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet begrijpelijk dat de door de certificaathouder gedane schenking maakt dat de kwijtschelding een onttrekking aan het vermogen van X oplevert.

Evenmin is zonder nadere motivering, die ontbreekt, begrijpelijk dat het Hof aan de omstandigheid dat de schenking is aangewend om te voldoen aan een primaire levensbehoefte van de certificaathouder, de gevolgtrekking heeft verbonden dat X zich bij de kwijtschelding heeft laten leiden door het belang van de certificaathouder.

Ten slotte wordt terecht erover geklaagd dat het Hof zich niet heeft uitgelaten over de stelling van X dat zij bij de kwijtschelding zakelijk handelde omdat de certificaathouder in 2014 tot een bedrag van € 30.166,27 kosten van X voor zijn rekening heeft genomen.

De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam voor een nieuwe inhoudelijke behandeling.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2014
Instantie
HR
Datum instantie
18 december 2020
Rolnummer
19/05006
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1949
Auteur(s)
drs. M.T.E. Robben
Erasmus Universiteit Rotterdam/Robben Fiscalisten BV
NLF-nummer
NLF 2021/0003
Aflevering
7 januari 2021
Judoregnummer
JCDI:NFB3913
bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=10,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina