Direct naar content gaan

Samenvatting

De gemeenten A en B (hierna: A en B) hebben in de nabijheid van de A28 twee nieuwbouwwijken gerealiseerd. Om deze wijken te kunnen ontsluiten is een aansluiting op de A28 (kwart klaverblad) gerealiseerd, bestaande uit:

  • een viaduct over de A28;
  • een toe- en afrit aan oost- en westzijde van de A28;
  • een rotonde aan de oost- en westzijde van de A28.

A heeft een deel van deze kosten doorbelast aan B. In geschil is of B recht heeft op een bijdrage uit het Btw-compensatiefonds (hierna: BCF).

Hof Arnhem-Leeuwarden beantwoordt deze vraag bevestigend. B is de afnemer van de prestaties. Het andersluidende standpunt van de Inspecteur dat een bijdrage is uitgesloten omdat de prestatie is gebezigd om deze ter beschikking te stellen aan een individuele derde, te weten het Rijk, is uitgesloten. De aanleg van de op- en afritten was een voorwaarde voor de bouw van de wijk. De aanleg is dus gerealiseerd voor de bewoners. Daaraan doet niet af dat ook anderen, zoals niet-inwoners of het Rijk, belang hebben of gebaat zijn bij de aanleg van de op- en afritten, aldus het Hof.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld, maar de Hoge Raad verklaart dit ongegrond.

Aan alle in de Wet BCF neergelegde voorwaarden voor toekenning van een bijdrage uit het BCF is voldaan.

Daaraan doet niet af dat de op- en afritten na gereedkomen deel uitmaken van het rijkswegennet waarover het Rijk het beheer heeft en waarvoor het Rijk het onderhoud op zich dient te nemen. Evenmin doet daaraan af dat B later met de overdracht van de grond aan het Rijk ook de juridische eigendom van de op- en afritten aan het Rijk heeft overgedragen.

Afnemer van de prestatie

In geschil in deze zaak is allereerst de vraag of belanghebbende afnemer is van de prestatie. De Wet BCF sluit hiervoor aan bij de uitgangspunten die gelden op grond van de Wet OB 1968. Sinds de uitspraak van de Hoge Raad van 2 december 2011 weten we dat degene die de factuur heeft ontvangen geacht wordt de afnemer van de prestatie te zijn. Het is vervolgens aan degene die meent dat een ander de afnemer is van de prestatie om daarvoor het bewijs te leveren. Hiervoor zal hij moeten aantonen dat een rechtsbetrekking bestaat met een andere partij dan degene die de factuur heeft ontvangen. Dat de rechtsbetrekking hierbij het doorslaggevende criterium is, volgt uit zowel jurisprudentie van het HvJ als de Hoge Raad. In dit geval stelt de staatssecretaris van Financiën zich op het standpunt dat de toepassing van het criterium van de economische realiteit met zich brengt dat in dit soort kwesties niet belanghebbende, maar het Rijk als afnemer van de prestatie moet worden gezien. Dit criterium van de economische realiteit heeft het HvJ in de zaak Paul Newey genoemd als mogelijkheid om van de contractuele bepalingen af te wijken. Het criterium houdt naar mijn mening louter in dat vastgesteld wordt wie feitelijk de rechtsbetrekking heeft met degene die de prestatie verricht, waarbij de contracten opzij kunnen worden gezet. In dit geval heeft belanghebbende zowel contractueel als feitelijk de rechtsbetrekking met de gemeente Amersfoort die belanghebbende haar aandeel in de kosten van de aansluiting op de A28 heeft doorberekend. Hierop wijst de Hoge Raad mijns inziens ook wanneer hij overweegt dat sprake is van een contractuele relatie tussen de gemeente Amersfoort en belanghebbende en dat belanghebbende de aanleg van de op- en afritten voor eigen rekening heeft willen nemen met het oog op de realisatie van de wijk Corlaer.

Uitsluitingsgronden Btw-compensatiefonds

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2008
Instantie
HR
Datum instantie
2 december 2016
Rolnummer
15/03158
ECLI
ECLI:NL:HR:2016:2725
Auteur(s)
prof. mr. dr. M.M.W.D. Merkx
Universiteit Leiden/Deloitte
NLF-nummer
NLF 2016/0764
Aflevering
15 december 2016
Judoregnummer
JCDI:NFB190
,bwbr0013817,bwbr0013817&artikel=3,bwbr0013817&artikel=4&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina