Samenvatting
Een gescheiden man fungeert ruim vijftien jaar als co-ouder van zijn dochter. Hij besteedt evenveel tijd aan de opvoeding van zijn dochter, de kosten worden gelijk verdeeld en de dochter verblijft even vaak bij hem als bij zijn ex-vrouw. In 2001 heeft de inspecteur hem de gevraagde alleenstaande-ouderkorting van artikel 8.15 Wet inkomstenbelasting 2001 niet verleend omdat de dochter niet op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Omdat het niet mogelijk is een kind bij beide ouders in te schrijven is volgens de vader sprake van discriminerende wetgeving. Volgens het Hof is dat niet het geval. Ter voorkoming dat voor één kind bij co-ouderschap een dubbele tegemoetkoming wordt gegeven, heeft de wetgever willen aansluiten bij een voor de uitvoeringspraktijk duidelijk criterium, te weten inschrijving van het kind op hetzelfde adres als de belastingplichtige. Aldus bestaat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling van de vader ten opzichte van de moeder die wel recht heeft op alleenstaande-ouderkorting. Dit oordeel wordt in cassatie door de Hoge Raad bevestigd. Het cassatieberoep van de vader wordt ongegrond verklaard.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 1 april 2005, nr. BK 224/04, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
De klachten falen. Het Hof heeft op goede gronden met juistheid geoordeeld dat de wetgever, door voor de toepassing van de alleenstaande-ouderkorting als voorwaarde te stellen dat het kind op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, binnen de hem toekomende (ruime) beoordelingsbevoegdheid is gebleven, en dat belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel, zoals dat zijn uitdrukking heeft gevonden in de door het Hof vermelde verdragen, daarom ongegrond is.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2008.