Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een gescheiden man fungeert ruim vijftien jaar als co-ouder van zijn dochter. Hij besteedt evenveel tijd aan de opvoeding van zijn dochter, de kosten worden gelijk verdeeld en de dochter verblijft even vaak bij hem als bij zijn ex-vrouw. In 2001 heeft de inspecteur hem de gevraagde alleenstaande-ouderkorting van artikel 8.15 Wet inkomstenbelasting 2001 niet verleend omdat de dochter niet op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Omdat het niet mogelijk is een kind bij beide ouders in te schrijven is volgens de vader sprake van discriminerende wetgeving. Volgens het Hof is dat niet het geval. Ter voorkoming dat voor één kind bij co-ouderschap een dubbele tegemoetkoming wordt gegeven, heeft de wetgever willen aansluiten bij een voor de uitvoeringspraktijk duidelijk criterium, te weten inschrijving van het kind op hetzelfde adres als de belastingplichtige. Aldus bestaat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling van de vader ten opzichte van de moeder die wel recht heeft op alleenstaande-ouderkorting. Dit oordeel wordt in cassatie door de Hoge Raad bevestigd. Het cassatieberoep van de vader wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Instantie
HR
Datum instantie
11 juli 2008
Rolnummer
42.106
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD6826

Naar de bovenkant van de pagina