Naheffingsaanslag BPM voor ingevoerde Dodge Challenger; redelijke termijn
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31 juli 2024
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft een BPM-aangifte gedaan voor de registratie van een ingevoerde en gebruikte Dodge Challenger 3.6 V6 SXT, waarbij hij de BPM heeft berekend op basis van een expertiseverslag.
De Inspecteur is uitgegaan van een hogere handelsinkoopwaarde en andere CO2-uitstootgegevens dan was aangegeven, en heeft aan X een naheffingsaanslag BPM van (na bezwaar) € 11.936 opgelegd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de Inspecteur terecht is uitgegaan van de gegevens van de RDW en de handelsinkoopwaarde zoals vastgesteld door Domeinen Roerende Zaken. De door X aangevoerde schade acht de Rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Wel heeft X recht op een immateriële schadevergoeding van € 500 vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende, (gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,
en
de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 6 december 2022.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 17.693 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete van € 1.769 opgelegd.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 11.936 en de verzuimboete tot nihil verminderd. Daarnaast heeft de inspecteur een kostenvergoeding toegekend van € 538 (tweemaal € 269).
1.3. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] als waarnemer van de gemachtigde en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.5. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Op 7 september 2021 is een bedrag van € 23.250 (zonder btw) aan belanghebbende gefactureerd inzake de aankoop van een gebruikte personenauto van het merk Dodge Challenger 3.6 V6 SXT (hierna: de auto) met een kilometerstand van 33.000. De auto is voor het eerst op 8 mei 2020 in het buitenland toegelaten tot het verkeer op de weg.
3.1. Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister op 11 januari 2022 een aangifte bpm ingediend naar een te betalen bpm van € 1.827. Dit bedrag is berekend met behulp van een expertiseverslag van [taxateur] (het rapport). Volgens de aangifte bedraagt de handelsinkoopwaarde, de historische nieuwprijs en bruto bpm van de auto respectievelijk € 2.500, € 74.465 en € 54.553. Volgens de aangifte heeft de auto een CO2-uitstoot van 253 gram per kilometer.
3.2. Het rapport is bij de aangifte verstrekt. In het rapport staat als opdrachtdatum 9 september 2021, als datum expertise 18 oktober 2021 en als rapportdatum 28 december 2021. Daarnaast vermeldt het rapport een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 31.253 en een calculatie van de reparatiekosten (inclusief btw) van € 30.696,94.
3.3. De Rijksdienst voor het wegverkeer heeft op 11 januari 2022 de auto goedgekeurd en inzake de CO2 uitstoot (gram per kilometer) vastgelegd dat deze volgens NEDC 253 bedraagt en volgens WLTP 273 bedraagt.
3.4. Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport van 21 januari 2022 vastgelegd. Volgens DRZ is de catalogusprijs van de auto € 91.106 en is de handelsinkoopwaarde van de auto, ná een waardevermindering wegens schade van € 5.057 (zijnde 72% van de gecalculeerde reparatiekosten van € 7.073) € 36.112. In het rapport van DRZ staat onder de bevindingen naar aanleiding van de fysieke controle vermeld:
3.5. De inspecteur heeft bij brieven van 8 februari 2022 en 22 februari 2022 aan belanghebbende medegedeeld een naheffingsaanslag op te gaan leggen. De inspecteur heeft de verschuldigde bpm als volgt berekend:
Netto catalogusprijs |
€ |
30.209 |
||
Bruto bpm |
€ |
54.553 |
||
btw |
€ |
6.343 |
||
Historische nieuwprijs |
€ |
91.105 |
||
Handelsinkoopwaarde |
€ |
36.112 |
||
Afschrijvingspercentage (A) |
60,37% |
|||
Bruto bpm op 1 juli 2020 (B) |
€ |
49.258 |
||
Verschuldigde bpm (100% minus A)* B |
€ |
19.520 |
3.6. De inspecteur heeft voor het verschil met dat wat in de aangifte is aangegeven aan verschuldigde bpm (zie 3.1) de bestreden naheffingsaanslag (zie 1.2) opgelegd.
3.7. Met dagtekening 18 maart 2022 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 11.936. De inspecteur bij zijn berekening uitgegaan van: (i) een historische nieuwprijs van € 91.105, (ii) een Bruto bpm van € 49.258 en (iii) een handelsinkoopwaarde van de auto van € 25.457 (koerslijstwaarde uit XRay van belanghebbende (€ 30.524), minus schade van DRZ (€ 5.067)).
Overwegingen
Historische Bruto bpm / CO2-uitstoot
4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de auto oorspronkelijk voor de Amerikaanse markt bestemd is en dat de auto daarom geen Europese typegoedkeuring heeft. De CO2-uitstoot van de auto dient op basis van de al in Nederland geregistreerde 10 referentieauto’s met een uitstoot van 235 gr/km te worden vastgesteld. Deze referentieauto’s hebben eveneens geen Europese typegoedkeuring, maar zijn toch op basis van de Europese NEDC CO2-uitstoot in de heffing betrokken. De CO2 uitstoot van de auto dien te worden bepaald op basis van de CO2 uitstoot van soortgelijke referentievoertuigen. Dit leidt volgens belanghebbende tot een bruto bpm (tarief 2017) van € 46.921. Anders is sprake van fiscale discriminatie.
4.1. De inspecteur heeft aangevoerd dat voor de onderhavige auto de wetgeving met ingang van 1 januari 2020 van toepassing is. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitvoeringen van de referentieauto’s exact overeenkomen met die van de auto.
4.2. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020, geldt dat de CO2-uitstoot van een auto als een vast gegeven van de auto moet worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in beginsel mag uitgaan van de CO2-uitstoot van de auto zoals de RDW die in het kentekenregister heeft vastgelegd. Daarnaast heeft als uitgangspunt voor de bruto bpm van de auto het tarief van het jaar 2020 te gelden. Vast staat immers dat de auto voor het eerst op 8 mei 2020 in het buitenland is toegelaten tot het verkeer op de weg. De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van (technisch) identieke auto’s. Gelet op de door de inspecteur genoemde verschillen (ouderdom, opties en uitvoeringen) - die van invloed kunnen zijn op de CO2-uitstoot - is niet aannemelijk geworden dat deze referentieauto’s technisch identiek zijn aan de auto van belanghebbende. Reeds daarom is geen sprake van een schending van het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU.
Handelsinkoopwaarde / schade en schadeverleden
4.3. Volgens belanghebbende dient de handelsinkoopwaarde van de auto zoals die door de inspecteur is gehanteerd nog verder te worden verlaagd met het bedrag uit de reparatienota van 1 maart 2022 (€ 7.641,68). Uit de schadecalculatie in het rapport van [taxateur] blijkt immers dat er meer schade is dan die door DRZ is bepaald, aldus belanghebbende.
4.4. De inspecteur heeft aangevoerd dat het rapport van belanghebbende buiten beschouwing moet worden gelaten. De auto is op 18 oktober 2021 geïnspecteerd en het rapport is op 28 december 2021 ondertekend, terwijl op 12 januari 2022 de aangifte bpm is ontvangen. Het rapport is dus niet opgemaakt naar de toestand waarop de auto zich op dat moment verkeerde. De medewerker van DRZ heeft ook geconstateerd dat de schade aan de auto op het moment van het doen van aangifte bpm deels was hersteld.
De factuur die door belanghebbende is overgelegd is van 1 maart 2022 en is een pro forma factuur, terwijl de auto op 11 januari 2022 al door de RDW is goedgekeurd. Het subframe, de hemelairbags, de veren en onder meer de achterlichten (werkzaamheden volgens de factuur) waren al vervangen bij het tonen van de auto. Daarnaast blijkt uit de factuur niet op welke auto die betrekking heeft en wanneer de werkzaamheden zijn uitgevoerd, aldus de inspecteur.
4.5. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in deze koerslijst verwerkte beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben.
4.6. De rechtbank is, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor de waardebepaling van handelsinkoopwaarde van de auto nog rekening moet worden gehouden met een waardevermindering wegens schade van € 7.641,68.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.7. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.8. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 19 april 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 31 juli 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 4 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 8 maanden heeft geduurd en daarmee 2 maanden te lang, komt de helft (€ 250) voor rekening van de inspecteur, en de andere helft voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een ISV van € 500.
5.1. Omdat het verzoek om ISV wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 875 en wegingsfactor 0,25, wat neerkomt op € 218,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed, omdat het verzoek om ISV is gedaan na het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 en de rechtbank daar onvoldoende aanleiding voor ziet.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 250;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 250;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 109,38 aan proceskosten aan belanghebbende;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 109,37 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 31 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.