Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(26)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een BV heeft in juli 2007 van de gemeente Middelburg twee percelen grond gekocht voor 2.187.500 euro exclusief omzetbelasting. De BV wilde de percelen gebruiken voor de bouw van een viersterrenhotel met bijbehorende parkeerruimte.
Aan de BV is over 2008 een aanslag OZB wegens het gebruik van de onroerende zaak opgelegd.
De BV bestrijdt deze met de stelling dat zij op 1 januari 2008 nog geen gebruikster van de onroerende zaak was. Pas op 1 augustus 2008 is met de bouw van het hotel aangevangen.
Anders dan het Hof stelt de Hoge Raad de BV in het gelijk.
Als gebruiker van een onroerende zaak in de zin van artikel 220, aanhef en letter a, van de Gemeentewet kan worden aangemerkt degene die de zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften (vgl. HR 7 oktober 1998, nr. 33767, LJN AA2318, BNB 1999/5). Daarvan is geen sprake in een geval als het onderhavige waarin de BV sinds de verwerving van percelen bouwgrond op of aan de onroerende zaak zelf nog in het geheel geen werkzaamheden heeft verricht en deze slechts aanhoudt in afwachting van het definitief vaststaan van de voor de voorgenomen bouwactiviteiten vereiste vergunningen.
De enkele omstandigheid dat de onroerende zaak intussen aan de BV ter beschikking stond is op zichzelf onvoldoende om de BV als gebruiker in voormelde zin te kunnen aanmerken (vgl. HR 22 juli 1985, nr. 22649, BNB 1985/258). Het cassatieberoep van de BV is daarom gegrond, aldus de Hoge Raad.

Metadata

Rubriek(en)
OMZETBELASTING
Belastingtijdvak
2008
Instantie
HR
Datum instantie
6 januari 2012
Rolnummer
10.02780
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV0250
bwbid=bwbr0&artikel=220

Naar de bovenkant van de pagina