Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft de Poolse nationaliteit en staat vanaf 11 juli 2013 ingeschreven in de BRP met een woonadres in Nederland. Op 25 mei 2016 is geconstateerd dat X als bestuurder van een auto met Pools kenteken gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse openbare weg. De auto is van de neef van de partner van X. Naar aanleiding van de constatering is aan X op grond van artikel 34 Wet MRB een naheffingsaanslag opgelegd van € 3.553. Het nageheven bedrag is berekend over de periode 11 juli 2013 tot en met 24 mei 2016. Gelijktijdig is een 100% verzuimboete opgelegd.

De naheffingsaanslag is, beoordeeld naar nationaal recht, terecht aan X opgelegd, oordeelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Voor wat betreft de periode waarover het na te heffen bedrag is berekend, wijkt de regeling van artikel 34 Wet MRB na wijziging bij het Belastingplan 2014 af van andere vergelijkbare naheffingsregelingen. Kort gezegd is (de hoogte van) het naheffingsbedrag niet meer gebaseerd op twaalf maanden, maar als uitgangspunt op de tijdsduur vanaf de BRP-inschrijving.

De Rechtbank vraagt zich af of hier sprake is van indirecte discriminatie naar nationaliteit en, zo ja, of deze discriminatie gerechtvaardigd is. Zij heeft over deze kwestie prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.

De Rechtbank wil weten (1a) of de bijzondere naheffing ex artikel 34 Wet MRB, die teruggaat naar de datum van (de verplichting tot) inschrijving in de BRP indirecte discriminatie naar nationaliteit inhoudt, (1b) of voor de beantwoording van deze vraag relevant is of de ingezetene al dan niet degene is op wiens naam het kenteken van het motorrijtuig in het buitenland is geregistreerd, (2 en 3) welke kracht van tegenbewijs is vereist dat de auto korter ter beschikking stond en of tegenbewijs alleen de aanvangsdatum kan betreffen, en (4) of bij de verzuimbeboeting (100%) meegewogen moet worden dat de boetegrondslag (de nageheven belasting) is berekend op basis van het vermoeden dat vanaf BRP-inschrijving MRB was verschuldigd.

A-G Wattel geeft de Hoge Raad in overweging de vragen als volgt te beantwoorden.

  1. a en b: neen.
  2. Voor het tegenbewijs is voldoende dat de belanghebbende aannemelijk maakt vanaf welke dag het motorrijtuig haar (wel) ter beschikking heeft gestaan.
  3. De wet geeft geen mogelijkheid tot tegenbewijs ter zake van andere delen van de berekeningsperiode dan de aanvang ervan, maar belanghebbenden kunnen zich op gunstiger beleid of toezeggingen beroepen.
  4. Ja.

Een lezenswaardige conclusie van A-G Wattel betreffende een lastig motorrijtuigenbelastinggebied. Kort samengevat, komt deze problematiek erop neer dat een bestuurder van een buitenlandse auto een aanzienlijk naheffingsrisico loopt. Uiteraard is hiervoor vereist dat men gebruikmaakt van de Nederlandse weg ex artikel 5 Wet MRB. De Nederlandse weg is in mijn woorden élke voor het verkeer openstaande weg, berm, enz. De naheffing van artikel 34 Wet MRB treft iedere in Nederland woonachtige bestuurder die in een buitenlandse auto aangetroffen wordt op de Nederlandse weg. Houderschap en/of eigendom van de desbetreffende auto is derhalve geen vereiste. De naheffing kent bovendien een terugwerkende kracht die in principe aansluit bij de periode dat deze bestuurder in het Nederlandse bevolkingsregister (BRP) ingeschreven staat, dan wel op grond van artikel 7, lid 3 of 4, Wet MRB ingeschreven had moeten staan in het BRP. De A-G merkt mijns inziens terecht op dat in casu geen sprake is van discriminatie naar nationaliteit. Let wel: iemand die zijn hele leven in Nederland woont, kan – ongeacht zijn nationaliteit – op grond van deze regeling beduidend slechter af zijn dan iemand die nog niet zo lang in Nederland woont. Per saldo is er derhalve wel sprake van discriminatie, maar dan op basis van de duur van het inwonerschap. 

Een ander onderdeel waar ik in dit kader ook mijn focus op wil leggen, is de tegenbewijsregeling van artikel 13, lid 2, Wet MRB. Hoewel de wettekst spreekt van aantonen, is in de jurisprudentie uitgemaakt dat er ‘slechts’ sprake hoeft te zijn van aannemelijk maken. Maar hoe maak je aannemelijk dat de desbetreffende auto je niet al die jaren ter beschikking heeft gestaan? Bij een kortdurende huur is dat eenvoudig, maar wat als je de auto geleend hebt? Verklaringen van de eigenaar, buitenlandse tankbonnen, verzekeringspapieren enz. ten spijt, wordt het tegenbewijs in de praktijk door menig Inspecteur niet gehonoreerd. U zou ook zelf in het buitenland getankt kunnen hebben, nietwaar? Ik sluit mij dan ook van harte aan bij de suggestie van de A-G om de tegenbewijsmogelijkheden te concretiseren in een beleidsbesluit. Daarnaast is de praktijk ook gebaat bij de suggestie van de A-G dat niet alleen tegenbewijs is toegestaan ten aanzien van de aanvang van de beschikbaarheid, maar ook voor tussenliggende perioden.

Metadata

Rubriek(en)
Autobelastingen
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
11 juli 2013 t/m 24 mei 2016
Instantie
A-G
Datum instantie
15 november 2018
Rolnummer
18/02986
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:1346
Auteur(s)
mr. H.A. Elbert
Elbert Fiscaal
NLF-nummer
NLF 2019/0081
Aflevering
10 januari 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2115
bwbr0006324&artikel=34,bwbr0006324&artikel=34

Naar de bovenkant van de pagina