Direct naar content gaan

Samenvatting

In de eerste volzin van het vierde lid van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting (Wet OB) is geregeld wanneer de in rekening gebrachte omzetbelasting mag worden afgetrokken. Dat is op het tijdstip waarop de belasting in rekening wordt gebracht dan wel wanneer de belasting wordt verschuldigd. In de tweede volzin van artikel 15, lid 4 Wet OB staat dat als op het tijdstip dat de ondernemer de geleverde goederen gaat gebruiken blijkt dat te veel omzetbelasting is afgetrokken, de ondernemer het te veel afgetrokken bedrag weer verschuldigd wordt. In deze zaak is aan de orde wanneer een ondernemer goederen en diensten is gaan gebruiken.
Een ondernemer had vier percelen grond gekocht om daarop tuinbouwkassen te plaatsen. Twee percelen waren als belaste bouwgrond geleverd, de twee andere waren vrij van OB verkregen. De in rekening gebrachte OB had de ondernemer afgetrokken en later ook de OB die in rekening was gebracht voor werkzaamheden die bestemd waren voor de bouw van tuinbouwkassen. Tijdens die voorbereidingshandelingen blijkt dat op die grond geen tuinbouwkassen mogen worden geplaatst en wordt de daarvoor reeds verleende vergunning ingetrokken. Daarna verkoopt de ondernemer de grond vrij van OB aan het Bureau Beheer Landbouwgronden. De ondernemer geeft vanwege die levering de eerder afgetrokken OB aan, draagt die ook af en maakt daartegen vervolgens bezwaar.
Het Hof is het in hoger beroep met de inspecteur en de Rechtbank eens dat in dit geval herziening van de gehele voordruk moet plaatsvinden en dat zulks conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie is. Tegen dit oordeel heeft de ondernemer cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat herziening van de voordruk ten aanzien van de percelen in ieder geval aan de orde is. De vraag is echter of herziening ook moet plaatsvinden met betrekking tot de omzetbelasting die aan de ondernemer in rekening is gebracht ter zake van de leveringen en/of diensten die na de aankoop ten behoeve van de percelen zijn afgenomen.
Daarbij geldt dat als het gaat om goederen of diensten die worden betrokken om een bedrijfsmiddel in goede staat te houden, ook in een periode dat het bedrijfsmiddel tijdelijk geen opbrengsten oplevert, er geen herziening hoeft plaats te vinden. De goederen en diensten worden dan gebruikt in het kader van de onderneming.
Dit is anders als het gaat om goederen en diensten die een ondernemer betrekt teneinde wijzigingen aan bedrijfsmiddelen aan te brengen (zoals een verbouwing en uitbreiding van een pand, HR 28 juni 2000, nr. 35.465, ECLI:NL:HR:2000:AA6317). Dan moet er wel herziening plaatsvinden. Op dit punt is het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk, aldus de Hoge Raad. De zaak is verwezen. Anders A-G van Hilten.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2001
Instantie
HR
Datum instantie
4 december 2009
Rolnummer
07/13230
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BG4109
ECLI:NL:PHR:2009:BG4109
bwbr0002629&artikel=15&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina