Direct naar content gaan

Samenvatting

In deze KB-Luxzaak zijn met toepassing van de verlengde navorderingstermijn navorderingsaanslagen in de IB/PVV en VB opgelegd. De inspecteur heeft zijn voornemen met betrekking tot de navorderingsaanslagen kenbaar gemaakt in een brief van 1 december 2003. Een aantal navorderingsaanslagen is vervolgens met dagtekening 31 december 2003 opgelegd. De overige navorderingsaanslagen zijn met dagtekening 31 juli 2004 opgelegd. De inspecteur maakt hierbij excuses voor de late toezending.
Hof Den Bosch heeft in dit verband geoordeeld dat bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 1996 en 1997 alsmede VB over de jaren 1997 en 1998 een vertraging is opgetreden, doch dat deze vertraging niet van dien aard is dat daarmee in strijd wordt gekomen met de eis van redelijke voortvarendheid. Volgens de Hoge Raad heeft de inspecteur bij het opleggen van deze navorderingsaanslagen echter niet de vereiste voortvarendheid in acht genomen nu een onverklaarbare vertraging is opgetreden van meer dan zes maanden. Het cassatieberoep van de belastingplichtige is op dit punt gegrond en deze navorderingsaanslagen worden vernietigd.
De staatssecretaris van Financiën heeft cassatieberoep ingesteld tegen het oordeel van het Hof dat het bewijs van het beboetbare feit niet is geleverd ten aanzien van verhoging met betrekking tot de navorderingsaanslag VB 1996. Ook het casatieberoep van de staatssecretaris is gegrond. Uit de berekening van het Hof volgt namelijk dat op 1 januari 1996 een belastbare som resteert van fl. 16.231.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1991 - 2000
Instantie
HR
Datum instantie
27 september 2013
Rolnummer
12/00738
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:717
bwbr0002320&artikel=16&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina