Ondeugdelijk kostenbesluit; kostendeel naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12 juni 2024
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(2)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(48)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent(12)
Samenvatting
X (belanghebbende) heeft beroep ingesteld inzake een door de Heffingsambtenaar (gemeente Roosendaal) opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het kostenbesluit ter zake van de naheffingsaanslag kostenposten bevat die zien op zowel de wettelijke bepalingen ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag (artikel 234 Gemw) als ter zake van een wielklem en/of het wegslepen van de auto (artikel 235 Gemw). Onder die omstandigheid is het mogelijk dat in het kostenbesluit kostenposten zijn opgenomen die niet samenhangen met het opleggen van de naheffingsaanslag en is het kostenbesluit naar het oordeel van de Rechtbank daarmee niet deugdelijk en dient buiten toepassing te worden verklaard.
X heeft ter zitting verklaard dat voor dat geval het kostendeel van de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en het belastingdeel van de naheffingsaanslag in stand moet blijven. De Rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen. De naheffingsaanslag wordt verminderd tot een bedrag van € 2,10.
BRON
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juni 2024 in de zaak tussen
belanghebbende, uit plaats, belanghebbende (gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal, de heffingsambtenaar,
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 november 2022.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan de [naam] (de kentekenhouder) een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft gemachtigde deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar is niemand verschenen. Direct na afloop van de zitting heeft de rechtbank kennis genomen van het feit dat de heffingsambtenaar zich vlak voor de zitting heeft afgemeld.
Feiten
2. Aan de kentekenhouder is vanwege het niet betalen van (voldoende) parkeerbelasting een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 68,60, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,10 (de belasting) en een bedrag van € 66,50 aan kosten van de naheffingsaanslag (de kosten).
2.1. De kosten zijn berekend op grond van de ‘Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022’ (de Verordening). De kosten per naheffingsaanslag zijn door de raad van de gemeente Roosendaal als volgt geraamd (het kostenbesluit):
2.2. Belanghebbende heeft ten tijde van de naheffingsaanslag de auto geparkeerd.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht heeft opgelegd. Daarbij komt de vraag aan bod of het kostenbesluit in overeenstemming is met hetgeen is bepaald in artikel 234 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen.
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting ten onrechte opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Motivering
Vooraf: gerechtigd tot het instellen van bezwaar en beroep
4. Belanghebbende heeft bezwaar en beroep gemaakt tegen de naheffingsaanslag die is opgelegd aan een ander, te weten de kentekenhouder. Ter zitting is echter vast komen te staan dat belanghebbende feitelijk parkeerder was ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag. Belanghebbende kan daarom worden aangemerkt als belastingplichtige en is gerechtigd tot het instellen van bezwaar en beroep tegen de onderhavige naheffingsaanslag.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4.1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de kosten die ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag in rekening worden gebracht. De raad stelt het bedrag van de kosten vast. De raad kan daarnaast besluiten de heffingsambtenaar de bevoegdheid te verschaffen om, tot zekerheid van de betaling van de naheffingsaanslag, een wielklem aan te brengen en/of de auto weg te slepen. Ten aanzien van het aanbrengen van een wielklem en/of het wegslepen van de auto worden kosten in rekening gebracht. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze van berekening van de kosten ter zake van de wielklem en het wegslepen van de auto.
4.2. De rechtbank volgt het betoog van belanghebbende (inhoudend dat sprake is van een dubbele heffing, omdat sommige kosten, waaronder de kosten ter zake van de wielklem en het wegslepen, dubbel in rekening worden gebracht) niet. Van een dubbele heffing zoals belanghebbende voorstaat kan pas sprake zijn indien in de Verordening is vastgelegd dat de heffingsambtenaar de bevoegdheid heeft een wielklem aan te brengen en/of de auto weg te slepen én de heffingsambtenaar die bevoegdheid ook uitoefent. Belanghebbende heeft niet nader onderzocht of in dit geval aan deze voorwaarden is voldaan. In dat geval kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een dubbele heffing. De rechtbank is het daarentegen wel met belanghebbende eens dat het kostenbesluit ter zake van de naheffingsaanslag kostenposten bevat die zien op zowel de wettelijke bepalingen ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag (artikel 234 van de Gemeentewet) als ter zake van een wielklem en/of het wegslepen van de auto (artikel 235 van de Gemeentewet). Onder die omstandigheid is het mogelijk dat in het kostenbesluit kostenposten zijn opgenomen die niet samenhangen met het opleggen van de naheffingsaanslag en is het kostenbesluit naar het oordeel van de rechtbank daarmee niet deugdelijk en dient buiten toepassing te worden verklaard.
4.3. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd hoeft geen behandeling.
Wettelijke rente
4.4. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van rente, naar de rechtbank begrijpt ter zake van het griffierecht en in verband met de proceskostenvergoeding. De rechtbank honoreert die aanspraak in zoverre dat beslist is dat recht bestaat op een vergoeding van wettelijke rente indien het griffierecht en/of de proceskostenvergoeding niet aan belanghebbende wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat voor dat geval het kostendeel van de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en het belastingdeel van de naheffingsaanslag in stand moet blijven. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.
5.1. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting (met een waarde van € 310), 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting (met een waarde van € 875). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0,5 toe. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.185.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag parkeerbelasting tot een bedrag van € 2,10;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.185 aan proceskosten aan belanghebbende;
- beslist dat, voor zover de vergoeding van het griffierecht en/of de vergoeding van proceskosten niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 12 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.